Inleiding tot de Economie
DEEL I: MICRO-ECONOMIE
Hoofdstuk 1: algemeen kader
1.1. Productie
1.1.1. Inleiding
• Productie/ouput = alle activiteiten waardoor goederen & diensten tot stand
worden gebracht & op de gepaste plaats en tijd ter beschikking worden gesteld
v/d kopers
o Gepaste plaats & tijd van belang! Bv. verstoring productieketens dr corona
• 3 verschillende sectoren:
o Primaire sector: landbouw, bosbouw, jacht en visvangst
§ Bv. industriële landbouwgewassen à voor industriële doeleinden, bv.
vlas (kledij) of koolzaad (vermengd met dieselolie)
o Secundaire sector: extractieve nijverheid (bv. mijnbouw, turf (van belang in
Hollandse gouden eeuw)), bouw & nutsbedrijven (bv. water/gas),
bewerkende nijverheid (manufacturing): ruw vb. staal & verwerkende
nijverheid: complexer en minder ruw vb. computers, wasmachines
è Allebei gepaard met fysische transformatie (input wordt andere output)
o Tertiaire sector: in principe géén fysische transformatie
§ Handels-, transport- & distributiediensten: vervoert producten uit
primaire en secundaire sector
§ Dienstverlening aan producenten & consumenten: bv.
financiële/juridische diensten, beheer & verhuur (on)roerende goederen,
horeca…
§ Non-profitsector: overheid, onderwijs, gezondheidszorg & andere
diensten zonder winstoogmerk
¨ Soms ook quartaire of socialprofitsector genoemd
¨ Grootte kan enorm verschillen van land tot land
¨ Vanuit EU-perspectief ó VS: privé-scholen & privé-ziekenhuizen
1.1.2. Historische veranderingen in de productiestructuur
• Proxy = werkgelegenheidsstructuur, evolutie
o Ancien Régime (AR): meerderheid bevolking werkt in landbouw
o Loop 19e-20e eeuw: aandeel secundaire sector stijgt tot 50% v/d totale
werkgelegenheid
o Vanaf 1970: aandeel secund. sector brokkelt af tot <20% = desindustrialisatie
è Diensten stijgt tot 80% = postindustriële samenleving
è Landbouw wordt qua werkgelegenheid verwaarloosbaar klein
è Zie grafiek op p. 10 handboek
1
, 1.1.3. Inputs
• Elke onderneming heeft middelen nodig om verkoopbare goederen & diensten
te kunnen produceren à als niet verkoopbaar weinig zin
• Inputs: wat de onderneming inzet om te kunnen produceren
• Soorten:
o Lopende inputs à verdwijnen volledig tijdens het productieproces
§ Grondstoffen, vb. water en shampoo voor de kapper
§ Hulpstoffen, vb. elektriciteit voor haardroger
o Productiefactoren à blijven bestaan doorheen productieproces
§ Arbeid: tijd die besteedt wordt aan de productie v goederen & diensten
¨ Tijd = het aantal gewerkte uren
¨ Als historici moeten we werken met ruwere benadering: # werkenden
§ Land: belangrijk in AR (door belang van de landbouw)
¨ Vandaag echter in dichtbevolkt NW-Europa opnieuw belangrijk:
structureel tekort aan industriegronden
§ Kapitaal:
¨ Kapitaalgoederen = door de mens geproduceerde duurzame
productiemiddelen (bv. machines, uitrusting, gebouwen…)
è Aankoop nieuwe kapitaalgoederen = investering
¨ Menselijk kapitaal = vaardigheden, toewijding, scholing, ervaring…
betrokken persoon & DUS persoonsgebonden & moeilijk te meten
1.2. Het keuzeprobleem en opportuniteitskosten
• Elke economische activiteit gericht op materiële behoeftenbevrediging vergt de
inzet van middelen, en die middelen zijn schaars
• 2 elementen:
o In ontwikkelingslanden/AR is die schaarste vaak absoluut: bepaalde goederen
en diensten zijn niet of slechts in beperkte hoeveelheden verkrijgbaar
o In ontwikkelde economieën is de schaarste vrij relatief, het zoeken naar de
best mogelijke aanwending v schaarse middelen: je moet dus keuzes maken
è Kiezen is verliezen: je moet alternatieven opgeven
§ Vb. stuk land gebruikt v woningbouw à hetzelfde perceel niet meer te
gebruiken voor landbouw, bouwen kantoren, aanleg van park, etc.
è DUS altijd een impliciete kostprijs verbonden aan de keuze die je maakt
§ Impliciet want er is niet zoiets als dé kostprijs, afhankelijk van perspectief
• Opportuniteitskost: de waarde van de verloren gegane best mogelijke
alternatieve aanwending van middelen
• Hangt af van je voorkeuren:
o Boer: niet gerealiseerde graanveld
o Ornitholoog: niet gerealiseerde natuurreservaat
2
, 1.3. De productiemogelijkhedencurve of transformatiecurve
• De productiemogelijkhedencurve/transformatiecurve illustreert grafisch het
keuzeprobleem, schaarste en opportuniteitskosten (bolvormig getekend):
0
• Uitleg:
o Alle productiemogelijkheden gebruiken voor auto’s en geen graan
Niet produceren (de maximale productie van auto’s) = oorsprong (0) tot A
interessant o Alle productiemogelijkheden gebruiken voor graan en geen auto’s
produceren (de maximale productie van graan = oorsprong (0) tot B
o Punt X: zowel auto’s (0-C) als graan (0-D) gaan produceren
o Punt T: hier ook auto’s (0-E) en graan (0-F) produceren
o X à T: naarmate meer productiefactoren gebruikt voor productie graan,
opportuniteitskost van de extra productie van graan (D-F) = E-C auto’s
è Als we meer graan willen produceren, voor elke extra productie graan
nog grotere hoeveelheid auto’s opofferen
= wet van de stijgende opportuniteitskosten
§ Naarmate meer graanproductie, noodzaak geschikte productiemiddelen
vr productie auto’s te gebruiken vr graanteelt, waarvoor minder geschikt
zijn, bv. ervaring bepaalde werknemers in de productie van auto’s
o Punt M: we produceren minder dan mogelijk & zijn inefficiënt bezig
§ Oorzaken:
¨ Verouderde technologie
¨ Slechte allocatie/inzet productiefactoren: inefficiënties in productie
¨ Bv. arbeiders weten niet hoe machines optimaal te gebruiken
o Punt Z: buiten productiemogelijkheden & momenteel onmogelijk te bereiken
§ Toekomst: meer arbeid/kapitaal + betere organisatie & technologie
è Curve schuift naar rechtsboven = economische groei
3
, 1.4. Specialisatie
• In principe zou elk gezin kunnen instaan voor zijn behoeften aan levensmiddelen,
kleding, huisvesting, etc… = subsistentie- of overlevingseconomie
o Bv. in de Karolingische periode: vooral produceren voor zichzelf
è Geringe productie & lage kwaliteit
è Lage levensstandaard (klopt voor de Karolingische periode)
o DUS daarom is specialisatie nodig: de totale hoeveelheid arbeid wordt
verdeeld over verschillende productieactiviteiten
§ Dit is dé motor van economische groei voor de industriële revolutie
§ Voordelen van arbeidsverdeling en specialisatie (in ‘The Wealth of
Nations’ van Adam Smith):
¨ Producenten ontwikkelen specifieke kennis en vaardigheden
¨ Gespecialiseerde werktuigen wordt gebruikt v/d productie van
bepaalde goederen & diensten
è Hogere productie en kwaliteitsverbetering (= “Smithian growth”)
è Hogere levensstandaard
§ Problemen bij arbeidsverdeling en specialisatie
¨ Individuele producenten hebben:
- Een surplus aan goederen en diensten die ze zelf produceren
- Een tekort aan goederen en diensten die ze niet zelf produceren.
è Mechanismen om de geproduceerde goederen & diensten te
verdelen over de verschillende leden van de gemeenschap
moeten daarom worden ontwikkeld (uitwisseling)
¨ Grote gemeenschappen: weinig contact tussen producenten &
consumenten = coördinatieprobleem: hoe vraag & aanbod op
mekaar afstemmen?
è Vereist een organisatorisch kader dat verschillende vormen kan
aannemen:
- Tradities (van vader op zoon,...)
- Bevelsystemen (centraal geleide planeconomie in voormalige
communistische landen, bv. overheid kiest wie wat studeert)
- Marktsysteem
1.5. Het marktsysteem
• In vrijemarkteconomie gebeurt productie en distributie van goederen en
diensten op basis van de beslissingen van individuele ondernemingen en
gezinnen (OH even wegdenken)
o Ondernemingen beslissen zelf wat geproduceerd wordt, hoeveel & voor wie
o Gezinnen bepalen autonoom: hun beroep + wat & hoeveel zijn consumeren
en sparen
è Leidt dit tot chaos? Nee: algemeen ordenend principe is dat eigenbelang
wordt nagestreefd (≠ egoïsme (alleen eigenbelang))
4