Verdieping jongste kleuter 2.2
HOOFDSTUK 1: WAT IS EEN PEUTER?
Begrip peuter:
- Ontwikkelingspsychologie: een fase die volgt op die van de baby en vooraf gaat aan de
kleuterfase. Peuterfase is van 1,5 tot 3 jaar.
- Kinderen die starten in het basisonderwijs op 2,5 jaar – aparte peuterklas om te wennen aan
het schoolse leven
- Peuters zetten specifieke stappen en hebben specifieke noden
HOOFDSTUK 2: HOE ONTWIKKELT EEN PEUTER?
1. De lichamelijke ontwikkeling
- Peuterfase – vertraagde groei, verdwijning babyvet en slanker worden
- Grootmotorisch – meer stabiel, vloeiendere bewegingen, genieten van ervaringen en
vertonen een echte bewegingsdrang (lopen, springen, dansen,…)
- Nieuwe motorische vaardigheden – geleerd door herhaling en experimenteren (lukken en
mislukken)
- Handen – voortdurend bezig met bouwen, spelen of te prutsen
- Verhuizer – doos vullen, verplaatsen, leeggieten en nadien proces herhalen
- Gevaarlijke toestanden – kent mogelijkheden en beperkingen onvoldoende
- Nood aan beweging – inspelen via bewegingshoek, -activiteiten en -kansen
- Fijne motoriek – spieren meer onder controle, oog-hand-coördinatie zet stappen
o Bewegingen vanuit schoudergewricht – ongevormde materialen (klei, zand, water,
plasticine, papier, verf,…) om te onderzoeken en experimenteren
- Onderzoekers en ontdekkers – hun manier van leren – aanbieden en oefenen van techniek
belangrijker dan het resultaat
- Expressie komt tot stand na een rijke impressie
- Slaap – 13u slaap = goede nachtrust + middagslaapje – dagen niet te vol en regelmatig een
rust- of herhalingsmoment
2. Zelfredzaam of zelfstandig
Zelfredzaamheid: zichzelf kunnen redden in dagdagelijkse taken (aan- en uitkleden, zelf eten en
drinken, zindelijkheid,…)
- Ondersteunen: activiteit eerst voordoen, samen uitvoeren en vervolgens alleen laten
proberen
- Weten hoe je om hulp vraagt is ook een vorm van zelfredzaamheid
Zelfstandigheid: de mate waarin je iets allen kan, onafhankelijk bent van de ander (handelingen,
zelfstandig beslissingen nemen)
Naarmate een peuter meer handelingen zelfstandig kan, wordt hij ook meer zelfredzaam!
3. Zindelijkheid
Combinatie van de ontwikkeling van de hersenen en de groeiende controle over de spieren
zindelijkheid
Maatschappelijke norm zindelijkheid ligt op 2,5jr.
1
,4. Ontwikkeling van de waarneming
Peuterfase:
- Aandacht voor details die hem boeien
- Sterk emotioneel gekleurd
- Met alle zintuigen(kijkhandjes)
- Ruiken is verwaarlooszintuig – uitblazen via neus ipv in te ademen
5. De cognitieve ontwikkeling
Volgens Piaget – peuter pré-operationele fase – 3 belangrijke zaken: actief leren, representeren en
taal
1) Actief leren
Verloop:
Van concreet naar abstract:
- Manipuleren van voorwerpen en bewegen van het hele lichaam
- Hoe meer vertrouwd met een voorwerp, hoe makkelijker visuele voorstelling symbolische
omgang: babbelen over voorwerp zonder het bij te hebben, herkennen op foto’s…
Van eenvoudig naar complex
- Eenvoudige handelingen ontwikkelen zicht tot moeilijke combinaties van handelingen
torens bouwen van legoblokken en later de blokken horizontaal en verticaal aan elkaar vast
maken
Van ‘hier en nu’ naar ‘daar en toen’
- Peuters hebben een beperkt voorstellingsvermogen voorwerpen ruimtelijk en tijdelijk
aanwezig stellen
Aspecten:
- Peuters zijn onverbeterlijke snuffelaars – natuurlijke drang om voorwerpen, dieren en mensen
actief exploreren met alle zintuigen – belangrijk voor het leren De peuterleerkracht
moet elke peuter de kans geven om elk nieuw element in zijn omgeving grondig en actief te
exploreren met al zijn zintuigen.
- Peuter verwerft informatie over hoe de voorwerpen zich tot elkaar verhouden en hoe ze
samen gebruikt worden - Door rechtstreekse ervaringen leert de peuter relaties ontdekken en
zijn wereld structureren. Een peuter leert zo dat een penseel dient om te schilderen en dat je
met verf kleur op je blad kan aanbrengen
- Als een peuter een hele tijd met materiaal is bezig geweest, raakt hij ermee vertrouwd. Hij
gaat dan op zoek naar nieuwe manieren om het materiaal verder te verkennen en gaat ze
combineren, veranderen of anders gebruiken. Zo ontdekt het kind niet alleen relaties tussen
voorwerpen, maar ook relaties tussen handelingen en gebeurtenissen. Het ervaart het
verband tussen oorzaak en gevolg. De peuter is verwonderd als je water bij het zand doet en
zal opnieuw naar hartenlust experimenteren met ‘het nieuwe zand’.
- Om actief te leren moet een kind ook vrij initiatief kunnen nemen. Maar een peuter moet nog
zelfstandig leren kiezen en daar heeft hij de hulp van de volwassene bij nodig.
2
,2) Representeren
Representatie: n het vermogen om zich een voorstelling te vormen van de realiteit, om een bepaalde
gebeurtenis die in het verleden heeft plaatsgehad, opnieuw aanwezig te stellen door die situatie na te
spelen.
Verloop:
Van concreet naar abstract:
- Leren begint met actieve ervaring van reële dingen
o Aanwezige dingen nabootsen – mama poets de peuter poetst
o Nadien uitgestelde imitatie – dingen nabootsen die hij eerder gezien heeft maar niet
aanwezig is
Van eenvoudig naar complex
- Hoe beter een peuter kan waarnemen, hoe beter hij in staat zal zijn meer complexe
voorstellingen te maken. Zo kan een peuter meer vertellen over een voorwerp, worden de
tekeningen meer complex,… naarmate de ontwikkeling vordert.
Van ‘hier en nu’ naar ‘daar en toen’
- Capaciteit van te onthouden en dingen voor te stellen die niet aanwezig zijn groeit
o Komt pas echt tot stand in de kleuterfase
- Zinvol om hierop te oefenen peuter stimuleren voorbij gebeurtenissen voor te stellen
Aspecten:
- Een kind dat ruime, uiteenlopende en actieve ervaringen heeft gehad, kan aan de hand van de
zintuiglijke signalen veel voorwerpen herkennen.
- Peuters imiteren de handelingen en geluiden van mensen en dieren die ze gezien hebben. Hij
begint steeds ingewikkelder handelingen na te bootsen. Imitatie is het begin van het ‘doen
alsof’ of van het rollenspel.
- Tussen twee en drie beginnen peuters het speelgoed, de foto’s en de prenten in verband te
brengen met de voorwerpen die ze voorstellen.
- Rollenspel helpt de peuter om gebeurtenissen en situaties voor zichzelf zin te geven. Zo speelt
een peuter doktertje en verklaart hij als dokter aan zijn beer wat er allemaal gaat gebeuren.
- Wanneer de peuter zeer veel heeft geëxperimenteerd met materiaal, zal hij die materialen
ook gaan gebruiken als middel tot representeren. Zo zal een peuter stilaan dingen beginnen
maken met klei. Hoe beter de peuter vertrouwd is met het voorwerp en hoe sterker de fijne
motoriek ontwikkeld is, hoe beter de representatie zal lijken op het onderwerp.
- Door zijn contacten met volwassenen en door zijn ervaringen, leert de peuter begrijpen dat
geschreven taal een betekenis heeft. Hier wordt de ‘eerste steen’ gelegd voor het latere lezen.
- Gevoel voor humor heeft een peuter nog niet. Dat hangt samen met de ontwikkeling van het
representatievermogen.
3) Taal
Zie HO9
3
, 6. De socio – emotionele ontwikkeling
De peuter ontdekt dat andere mensen ook gevoelens en verlangens hebben. Hij leert om samen met
andere kinderen te spelen, om rekening te houden met anderen.
Het omgaan met gevoelens en het uiten ervan is heel belangrijk in de ontwikkeling van het kind. Het
jonge kind kan emoties alleen uiten met lichaamstaal. De peuter slaat en gilt wanneer hij boos is en
zijn buik doet pijn als hij verdrietig is. Zo durft een peuter die zich bedreigd voelt ook wel eens te
bijten.
De koppigheidsfase:
- De moeilijke leeftijdsfase – 2,5 jaar
- De peuter wordt zich steeds meer bewust van zichzelf toenemend onderscheid tussen
zichzelf en de wereld van mensen en dingen levert de peuter heel wat tegenstrijdige situaties
op.
o Enerzijds leert hij dat dingen een naam hebben en op zichzelf bestaan.
o Anderzijds is hij nog erg egocentrisch en animistisch ingesteld.
- De zinnetjes ‘ik wil’ en ‘ik zelf doen’ krijgen tussen twee en drie jaar steeds meer betekenis.
Het kind demonstreert daarmee dat het zijn eigen ik ontdekt heeft.
- Via zijn ‘neen’ bewijst hij zijn ‘ik’. Hij zal daarbij vaak in conflict raken.
- Veel volwassenen ervaren dit eigenzinnige gedrag van het kind als koppigheid, maar voor de
ontwikkeling van het kind is het levensnoodzakelijk dat hij zijn eigen ‘ik’ ontdekt.
Wat doe je er aan?
- Laat zoveel mogelijk zelfstandig doen of zelfstandig proberen. Vier zijn successen.
- Geef tijd om zich voor te bereiden. Verwacht niet dat het zomaar ineens kan stoppen met die
zaken waar het mee bezig is.
- Hou er rekening mee dat het kind wel eens brokken kan maken in een poging iets zelf te doen.
- Bouw hulp geleidelijk aan af, maar bescherm tegen gevaar.
- Geef het kind duidelijk aan waar de grenzen liggen. Wees eens je de grens hebt gesteld
consequent over de naleving ervan.
- Als een peuter woede-uitbarstingen krijgt, reageer daar dan rustig en zonder irritatie op.
Probeer het kind te laten bedaren en combineer vervolgens zijn wil met die van jezelf.
Naar het vierde levensjaar toe gaan kinderen hun egocentrisch standpunt meer en meer verlaten.
Omgaan met gevoelens:
In het 3de levensjaar zijn de gevoelens complexer – kennis maken met jaloezie, schuld en schaamte.
- Symbolen nodig – gevoelens en behoeften te verkennen, te uiten en er vorm aan te geven.
- Egocentrische houding maar oog voor de gevoelens van anderen – elkaar troosten of tot rust
brengen
- Verhalen en boeken helpen om angst te verlichten
Tussen 2 en 3 jaar evolueert een kind snel in het omgaan met zijn gevoelens.
Het sociaal contact:
Doordat 2,5-jarigen een onderscheid kunnen maken tussen zichzelf en de anderen, ontstaat een
toenemende belangstelling voor andere kinderen en volwassenen.
4