Hoofdstuk 1
Neuropsychologie gaat over de samenhang tussen gedrag en de werking van de hersenen.
Denkprocessen worden aangeduid als cognitieve functies, deze maken het mogelijk om info
uit de wereld om ons heen te verwerken, begrijpen en erop te reageren. De ontwikkeling en
toetsing van theoretische modellen over cognitieve functies aan de hand van hersenziekten
of stoornissen speelt een grote rol in de neuropsychologie. Neuropsychologie is gericht op
het onderzoeken van de relatie tussen neurale structuren/processen en cognitieve functies,
emoties of waarneembaar gedrag, dus niet op neurobiologische processen in de hersenen
zelf. Een klinisch neuropsycholoog maakt niet zelf hersenscans, maar bestudeert de
cognitieve functies dmv onderzoek bij mensen met een hersenziekte/stoornis.
Veronderstelling: een beschadiging in de hersenen leidt tot een stoornis in een bepaalde
cognitieve functie.
De klinische neuropsychologie is een jong en snelgroeiend vakgebied. Het idee dat de
hersenen een rol spelen bij mentale functies komt al uit de klassieke oudheid. Hippocrates
hield de hersenen verantwoordelijk voor het intellect, de zintuigen, kennis en emoties. Dit
idee was niet algemeen geaccepteerd. Aristoteles beweerde dat de ‘zetel van de ziel’ zich
in het hart bevond en dat de hersenen niet erg belangrijk zouden zijn. Herophilus
onderzocht de hersenen na overlijden, hij zag met vocht gevulde holtes in de hersenen
(ventrikels) en dacht dat de waarneming, het begrijpen en het geheugen zich moesten
bevinden in deze holtes, hij noemde dit cellen. De ‘celtheorie’ of ‘ventrikelleer’ bleef tot in de
achttiende eeuw een gangbare theorie. Door Descartes veranderde de visie dat de
hersenen als één algemeen systeem van informatieverwerking diende. Hij bedacht het
dualistisch standpunt waarbij geest en lichaam gescheiden zijn. Hij dacht wel dat de geest
zich op een specifieke plaats in de hersenen bevond, namelijk in de pijnappelklier (epifyse),
in het midden van de twee hersenhelften.
Franz Joseph Gall deed een stap in de richting van differentiatie van mentale functies en de
lokalisatie in de hersenen. Centraal in zijn ideeën stond dat er verschillende mentale functies
zijn die onafhankelijk van elkaar zijn terug te voeren op specifieke zelfstandig functionerende
delen van de hersenen. Die bevinden zich aan de buitenzijde van de hersenen (de cortex),
aan de hand van ‘knobbels’ op de schedel was volgens Gall af te lezen hoe goed een functie
ontwikkeld was (denk aan talenknobbel, wiskundeknobbel). John Hughlings-Jackson wees
er in een vroeg stadium al op dat een specifieke locatie in de hersenen tot een
functiestoornis kan leiden, maar dat dat niet automatisch betekent dat de functie zelf zich
ook op die plaats bevindt. Kurt Goldstein pleitte voor een holistische kijk: mensen reageren
niet alleen op stimuli uit de omgeving, maar gedrag wordt door verschillende factoren
gestuurd, waaronder herinneringen, gevoelens en motivatie. De gedachte dat mensen
daardoor heel verschillend om kunnen gaan met gevolgen van hersenbeschadiging in het
dagelijks leven, en dat dat maar gedeeltelijk afhankelijk is van de locatie of de ernst van de
beschadiging is een belangrijk uitgangspunt geworden van (cognitieve) revalidatie.
Wilhelm Wundt wordt gezien als grondlegger van de experimentele psychologie;
ontwikkelde eerste psychologische laboratorium en verschillende experimentele
onderzoeksmethoden. Experimenten waren vooral gericht op waarneming, maar ook
gedachten bewustzijn en gevoelens werden onderzocht. Onderzoeksresultaten -> vorming
theorieën over cognitieve functies zoals waarneming, aandacht en cognitieve controle. Hij
onderzocht alleen proefpersonen die gezond waren en in staat waren tot beschrijving
,subjectieve ervaringen. Dit laatste werd bekritiseerd door latere onderzoekers, maar zijn
werkwijze vormde wel de basis voor de experimentele psychologie.
Eind 19e eeuw begon ontwikkeling psychometrie, onder invloed van het werk van Galton.
Galton verzamelde veel meetbare kenmerken bij grote groepen mensen en introduceerde
statistische begrippen zoals correlatie, regressie en normaalverdeling. Galton vergeleek het
individu met een vergelijkingsgroep, en legde daarmee de basis voor het gebruiken van
referentiegegevens bij het beoordelen van testprestaties van individuen. Het werk van
Galton was het begin van de ontwikkeling van psychometrische tests om verschillen tussen
mensen objectief te meten.
Na de tweede wereldoorlog werd de neuropsychologie steeds populairder. Onder andere
door veel militairen met hersenbeschadigingen. Oorspronkelijk vooral medisch specialisten
(neurologen/psychiaters) die patiënten met hersenletsel onderzochten, maar steeds vaker
psychologen die zich hierin specialiseerden.
Functionele theorie van Luria
Luria is een invloedrijke grondlegger van de moderne klinische neuropsychologie, model
van Luria is een model waarin holistische en lokalisatie theorieën werden geïntegreerd tot
één globale functionele theorie. In deze benadering zijn alle gebieden in de hersenen
betrokken bij 3 basis functies (units) die met elkaar interacteren,: de subcorticale
hersengebieden, waaronder de hersenstam, de posterieure hersengebieden en de
anterieure hersengebieden. De verschillende units leveren ieder een bijdrage aan de
gezamenlijke activiteit. Eerste unit is belangrijk bij regulatie van arousal en
aandachtsprocessen (activatie). Tweede unit verantwoordelijk voor verwerken van info die
via zintuigen de hersenen binnenkomt (input) en de derde unit zorgt voor planning en
organisatie van het handelen (output). Info binnen elke functionele unit wordt verwerkt op
drie hiërarchisch georganiseerde zones, primair, secundair en tertiair. Voor de input unit
betekent het bijv. dat info via ogen terechtkomt in de primaire visuele cortex en deze info
wordt in de secundaire zonde verder verwerkt en geanalyseerd en in de tertiaire zone
geïntegreerd met info vanuit andere zintuigen.
Gedragsneurologie van Geschwind
In de hersenen zijn functionele centra die met elkaar verbonden zijn, het verbreken van die
verbindingen leidt volgens Geschwind tot specifieke uitvalsverschijnselen. Patiënt A heeft
een lesie op plaats X en heeft een stoornis op taak A maar niet op B: dissociatie. Patiënt B
heeft een lesie op plaats Y en er wordt precies het tegenovergestelde gevonden, stoornis op
taak B maar niet op taak A: dubbele dissociatie. Krachtig methodologisch argument voor
differentiatie van functies.
Gevalsbeschrijvingen in de 19e eeuw waren zeer gedetailleerd, informaties, kwalitatief en
observationeel -> moeilijk bevindingen te generaliseren naar algemene kennis cognitieve
functies. Benton ontwikkelde verschillende gestandaardiseerde methoden om motorische,
sensorische, visuospatiële, taal- en geheugenstoornissen te meten bij mensen met
hersenbeschadiging -> kennis over gevolgen hersenschade groeide. Arthur Benton
gebruikte gestandaardiseerde methoden, waardoor de patiënten met hersenschade
vergeleken konden worden met gezonde mensen van dezelfde leeftijd, opleiding etc. Deze
,manier van normeren zorgde voor een toename van de sensitiviteit, specificiteit en
betrouwbaarheid van neuropsychologisch onderzoek.
Brenda Milner -> onderzoek geheugen en functie temporaalkwabben. Deelfuncties
geheugen werden uitgebreid.
Edith Kaplan & Harold Goodglass -> tests gericht op meten van taalstoornissen (Boston
Naming Test).
Donald Stuss -> belangrijke bijdrage kennis over executieve functies en de (pre)frontale
cortex.
Kenmerkend voor de klinische neuropsychologie in Verenigd Koninkrijk: bedenken en
toetsen van theorieën over hersenfuncties adhv individuele series of gevalsstudies.
Gedetailleerd onderzoek bij een individu -> kennis over werking hersenfuncties en
uitwerking/toetsing cognitieve modellen.
Ook kwam in het verenigd Koninkrijk de cognitieve neuropsychologie op, hierin stond de
theorie/modelvorming van cognitieve processen centraal. John Marshall belangrijk bij
theorievorming van taalfuncties. Ook Warrington had een belangrijke rol, en legde de basis
voor de klinisch neuropsycholoog als scientist-practitioner. Systematisch onderzoek bij
patiënten met dementie -> onderscheiding geheugen voor informatie gebaseerd op
algemene wereld van het geheugen voor tijd-en plaatsgevonden informatie.
Vanaf 1980, komst CT en MRI scans, -> verkrijgen van gedetailleerde informatie over
grootte en locatie van een hersenbeschadiging. Zo werd het onderzoeken van de cognitieve
functies met diagnostische doeleinden belangrijker.
Hoofdstuk 2
Wetenschappelijk onderzoek binnen de neuropsychologie is meestal empirisch, op
onderzoek gebaseerd. Stappen zijn samengevat in de empirische cyclus.
Waarneming/observatie: leidt tot een onderzoeksvraag.
Hypothese: in deze stap wordt de observatie vertaald naar een algemene regel of theorie,
het is een voorlopig antwoord op de onderzoeksvraag gebaseerd op eerdere bevindingen
en/of waarnemingen beschreven in de literatuur (inductie). Om de hypothese te toetsen
wordt een voorspelling gedaan over wat er verwacht wordt in de specifieke situatie van het
onderzoek (deductie). Vervolgens moet er operationalisering plaatsvinden, er wordt
concreet gemaakt wat er precies gemeten en/of gemanipuleerd wordt. De voorspelling moet
toetsbaar zijn. In de fase van toetsen wordt data verzameld, kan verkregen worden uit een
experiment, maar ook uit bestaande data. De geobserveerde gegevens worden vergeleken
met de verwachte uitkomst op basis van de hypothese, in de evaluatiefase worden de
resultaten geïnterpreteerd en worden conclusies getrokken. Een type 1 fout is het onterecht
verwerpen van de nulhypothese (foutpositief) en een type 2 fout is het onterecht accepteren
van de nulhypothese (foutnegatief).
Wetenschappelijke vraagstellingen in de klinische neuropsychologie zijn onder te brengen in
fundamentele en toegepaste vraagstellingen. Fundamentele vraagstellingen zijn erop
gericht om kennis te vergroten en hoeven geen direct maatschappelijk nut te hebben.
Fundamentele klinisch neuropsychologische vraagstellingen richten zich op het vergroten
van kennis over de werking van cognitieve processen, de relatie tussen cognitieve
, processen en hersenstructuren en de samenhang tussen cognitieve stoornissen en
onderliggende hersenaandoeningen. Toegepaste vraagstellingen hebben wel een direct
en concreet nut, bijv. voor de klinische praktijk. Ze richten zich in dit vak op het vergroten
van kennis over een ziektebeeld, het verbeteren van de diagnostiek of het verbeteren van de
behandeling.
In de Verklaring van Helsinki staan ethische principes voor medisch-wetenschappelijk
onderzoek waar proefpersonen aan meedoen.
- Respect voor het individu is zeer belangrijk, proefpersoon moet vrijwillig toestemming
geven om mee te doen op basis van informed consent.
- Misleiding mag alleen als het nodig is voor het onderzoek
- Uitleg zoals bij priming moet alsnog na afloop gegeven worden
- Proefpersonen mogen altijd stoppen met meedoen
- Belang individu staat boven belang onderzoek
- Onderzoek moet efficiënt zijn, alle middelen die nodig zijn moeten nuttig gebruikt
worden
- Grootte steekproef moet onderbouwd worden (poweranalyse)
- Gegevens van proefpersonen moeten vertrouwelijk worden behandeld en alleen
worden verzameld voor beantwoorden van onderzoeksvraag.
- Proefpersonen hebben recht om gegevens in te zien of terug te trekken
De basis van wetenschappelijk klinisch neuropsychologisch onderzoek is het objectief meten
van gedrag adhv instrumenten. Doel: cognitieve functie geïsoleerd meten waarbij zoveel
mogelijk invloeden van andere functies uitgesloten worden. Gedrag bestaat uit complexe
processen, altijd meerdere verklaringen mogelijk. Het kunnen onderscheiden van
verschillende cognitieve processen, het dissociëren, kan ook gedaan worden door de
prestatie op twee verschillende condities tegen elkaar af te zetten. Voorbeeld: taak waarbij
iemand in 1e conditie zo snel mogelijk cijfers met elkaar moet verbinden, en in de tweede
conditie letters en cijfers afwisselend in oplopende volgorde moet verbinden. Door reactietijd
voor complexere conditie te corrigeren voor tijd in simpelere conditie, kan gekeken worden
of vertraging groot is en of er een specifiek probleem is met de complexere conditie. Je
berekent een ratioscore, die aangeeft hoe de complexere conditie zich verhoudt tot de
simpele conditie.
Om gedrag in het dagelijks leven te begrijpen en verklaren is een meetbare concrete
uitkomstmaat belangrijk om te hebben. Vaak een uitdaging. Uitkomstmaten kunnen worden
ingedeeld op verschillende niveaus; functieniveau, activiteitenniveau en participatieniveau.
Het hangt af van de vraagstelling wat het beste niveau is. Uitkomstmeting vindt meestal
plaats in een laboratorium of testopstelling, maar kan ook op afstand worden gedaan, al dan
niet onder (online) supervisie. Voordeel metingen op afstand:
- Proefpersoon hoeft niet of minder vaak naar de testlocatie te reizen, hierdoor kan op
nationaal en zelfs internationaal niveau het bereik van inclusie worden vergroot.
- Er kan data verzameld worden op veel verschillende en specifieke momenten, zoals
automatische metingen of het laten invullen van vragenlijsten meerdere keren op een
dag -> meer datapunten/fluctuaties over tijd -> hogere betrouwbaarheid onderzoek.
Nadelen metingen op afstand:
- Minder tot geen controle over de omstandigheden
- Er kan moeilijk gecontroleerd worden of de testinstructies zijn begrepen
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur lisageesbrug. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.