Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting - Specifieke Orthopedagogie €8,99   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting - Specifieke Orthopedagogie

 19 vues  1 achat

Een duidelijke, gedetailleerde samenvatting van het vak 'Specifieke Orthopedagogie' gegeven door Van Doorselaere. Hiermee heb ik een 13/20 gehaald!

Aperçu 7 sur 50  pages

  • 18 mai 2023
  • 50
  • 2021/2022
  • Resume
Tous les documents sur ce sujet (2)
avatar-seller
Fransbouwer
SPECIFIEKE ORTHO
H1: WAT IS HANDICAP?
Handicapsmodellen
Religieus-moreel model
= handicap:
- straf voor zonde = eigen schuld = boeten voor eigen fout Bv. zondig geleefd = handicap
- SOMS geschenk van God Bv. India: ouders gezegend  kind met 2 gezichten = teken van
Hindoeïsme

= oorzaak/verantwoordelijkheid = bij individu
Medisch model (nu in Westen)
= handicap door lichamelijke stoornis Bv. handicap want hersenen werken niet
- = handicap proberen genezen  lukt dit niet = fysieke gevolgen beperken
- Centraal: fysieke revalidatie
- persoon moet zich normaliseren & aanpassen aan SL Bv. buitengewoon onderwijs
Individueel model
= oorzaak handicap ligt binnen individu Bv. omdat JOU spieren niet werken zoals het moet
- individu = zelf zoeken voor oplossing
- medisch model + individueel model = ‘anders’-zijn moet gecorrigeerd worden door
training & medische interventies
Kritiek: handicap = teveel nadruk op ‘eigen probleem’  moeten OOK kijken naar maatschappij
 ontstaan sociaal model
Sociaal model (reactie op individueel model)
= handicap: omgeving niet aangepast  omgeving moet er iets aan doen Bv. rolstoel = kan gebouw
niet binnen omdat er trappen zijn, blinden kunnen niet lezen wanneer trein komt

- maakt onderscheid tussen:
- functiebeperking = beperking van lichamelijke/geestelijke functie
- handicap = door onaangepastheid SL
- Inclusieve SL voorop  SL aanpassen aan personen met ondersteuningsbehoeften
Kritiek: te weinig aandacht voor individueel verhaal Bv. pijn die gepaard gaat met functiebeperking
 integratief model ontstaan
Integratief model (ICF-model)
= zoekt midden tussen individueel & sociaal model
= handicap ligt bij persoon MAAR omgeving speelt ook rol
Cultureel model
= handicap = manier van in de wereld staan
leven met handicap = unieke ervaring & meerwaarde Bv. positieve dingen van beperking bekijken
- handicap = deel van identiteit

, - kijken minder naar verantwoordelijkheden/schuldvragen/gedacht vanuit maatschappelijke
norm
Het ICF-model
Handicap (voor 1980) =
- pathologie: aandoening/ziekte
- individueel probleem
- medische benadering/verzorging
= deze definities benaderen handicap te eenzijdig  dus kritiek  WHO publiceert nieuwe
definitie:
ICIDH-model (International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps)
= meerdimensionaal beeld  onderscheidt aandoeningen & consequenties




Gevolgen op 3 niveau’s: orgaan, activiteit, sociale context
Bv. spina bifida = aandoening dus pathologie (open ruggetje)

- Orgaan = stoornis Bv. ruggenwervel niet gesloten, zenuwbanen beschadigd
- Activiteit = beperking Bv. heeft invloed op activiteiten want door beschadiging zenuwbanen = motoriek
slechter
- Sociale context = handicap Bv. beperkte mobiliteit = geen sportactiviteiten
Kritiek
- Suggestie van causaliteit
= wederzijdse beïnvloeding van de elementen
Bv. aandoening is oorzaak stoornis, stoornis oorzaak beperking, …
- Negatieve terminologie (negatieve termen & begrippen)
- Te weinig aandacht rol omgeving
ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health)
= om menselijk functioneren (& eventuele problemen daarbij) te omschrijven
= algemeen model: toepasbaar op elke mens
functioneren = resultaat van dynamische wisselwerking tussen:
- Gezondheidsproblemen
- Context

,Functioneren beïnvloed door:
- Functies & anatomische eigenschappen
- Functies: alle fysiologische & mentale eigenschappen Bv. mentaal, temperament,
aandacht/slaap, sensorische functie
- Anatomische eigenschappen: aanwezigheid, vorm, positie van onderdelen van
menselijk lichaam Bv. organen, …
- Activiteiten
= activiteiten individu Bv. zitten, praten, beslissen
- Participatie
= deelname aan maatschappelijk leven Bv. job hebben, lid jeugdbeweging
Dubbele pijl = onderlinge beïnvloeding
- Aandoeningen, ziekten, letsels
= griep, hartafwijking, … Bv. hoofdpijn waardoor je een activiteit niet meedoet
- Externe factoren
= liggen buiten persoon maar wel invloed Bv. sociaal netwerk, hulpmiddelen
- Persoonlijke factoren
= liggen in persoon MAAR niet organisme (karakter, gemoedstoestand) Bv. depri of blij,
doorzetter?

Dubbele pijl = interactie tussen verschillende delen ICF-model
DUS  gezondheidstoestand = functioneren + aandoeningen, ziekten, letsels




7 krachten ICF-denken
1. ICF = algemeen model van menselijk functioneren = toepasbaar voor elke mens
2. ‘context’ = toegevoegd  evt. aanknooppunt voor ondersteuning Bv. externe factoren =
zicht op die factoren
3. Dynamisch model = interactie tussen elementen (dubbele pijl)  (1 ding veranderen =
invloed op alle andere)
4. Neutrale begrippen  ICIDH
5. Eenheid van taal = internationaal gebruikt (universeel)
6. Integratief kader
= kan door verschillende hulpverleners gebruikt worden & kan zijn inbreng ermee doen Bv.
psycholoog vooral persoonlijke factoren, arts vooral functies & anatomisch
7. Internationaal = door verschillende lidstaten van WHO geaccepteerd
Gevolgen ICF-model
- Nadruk verschuift van ziekte  naar participatie aan samenleving
= hoe functioneren in SL, welke invloed & hoe aanpakken Bv. hulpmiddelen
- Nadruk meer op persoon ipv defecten
= persoon uitgangspunt  vraaggericht werken
- Bio-psycho-sociaal model
= vanuit verschillende invalshoeken bekijken
- Gezonde kijk op functioneren
= model voor iedereen, gericht op goed functioneren ondanks beperking

,Terminologie
- Stoornis
= iedere afwezigheid/afwijking van een psychische, fysiologische of anatomische structuur/functie
= (kan leiden tot beperking, niet perse)
- Beperking
= tekorten in handelingen/vaardigheden die noodzakelijk zijn voor motorisch, sensorisch of
geestelijk functioneren waartoe een mens ‘normaal gezien’ in staat is (activiteiten)
- Participatieproblemen/ handicap
= plaatst een persoon in sociaal nadelige positie / verhinderen normale rolvervulling die bij
bepaalde leeftijd, geslacht & sociaal-culturele achtergrond hoort
Iemand in rolstoel gehandicapt?

- Anatomisch probleem  stoornis
- Activiteit  kan niet alle dagdagelijkse dingen doen = beperking
- Participatie  enkel door hulpmiddelen zoals geen trap

= duidelijk een handicap/participatieprobleem

Iemand die dikke teen mist

- Anatomisch probleem  ja = stoornis
- Activiteit  kan dagdagelijkse dingen doen dus geen beperking
- Participatie  kan alles doen dus geen handicap

H2: LEVEN MET EEN BEPERKING
Een beperking is een verlies van …
- Verlies = rouwen
Bv. blindgeboren jongen beseft dat hij geen buschauffeur kan worden, ouders krijgen te horen dat baby
beperking heeft
- Verlies = uniek (ieder maakt het op een andere manier door)
- Tijd geneest geen wonden  wel belangrijk wat je met de tijd doet
Bv. verdriet uiten, ondersteuning sociaal netwerk

Rouwarbeid (= moe worden van rouwen)
1ste rouwtaak: aanvaarden van werkelijkheid van verlies
- Kunnen erkennen van (werkelijkheid van) verlies = begin rouwproces
Niet erkennen = Bv. de dokter vergist zich, mijn kind is gewoon wat trager
- Weten wat er gebeurd is Bv. oorzaak, …
2de rouwtaak: pijn van verlies ervaren
- “recht door pijn heen gaan”
- Afhankelijk van persoon & situatie
- Pijn = verschillende vormen Bv. lichamelijk, schuld, agressief
- Soms rustpauze nodig
3de rouwtaak: aanpassen aan omgeving zonder ... (persoon die je moet missen)
- Beseft wat verlies betekent
Bv. jongen beseft nu pas wat het betekent om te leven zonder geheugen = geen job, …
- Nieuwe vaardigheden aanleren
Bv. rechtshandig maar verlamd dus linkshandig worden

4de rouwtaak: opnieuw (leren) leven
- Verlies nieuwe emotionele plaats geven
- Weer emotionele energie (mogen) krijgen voor andere dingen
Bv. weer deelnemen aan sociaal leven

,Goede afloop van rouwproces?
1. Terug genieten van leven
2. Problemen weer aankunnen
3. Minder in beslag genomen door verdriet
Ik ben wie ik ben … dankzij mijn beperking
Aanvaarding
1. Geen “genezing” verwachten
Bv. NAH patiënt beseft dat hij na revalidatie niet zal beteren
= besef & aanvaarding

2. Richten op andere dingen dan enkel beperking  “ik ben meer dan mijn beperking” =
kwaliteiten
Bv. blinde persoon is empathisch & beslist om vrijwilligerswerk te doen bij teleonthaal

3. Besef van zinvol leven
= zinvol = in overeenstemming met zelfgekozen waarden
Bv. goeie revalidatie waardoor ik mijn voet een cm hoger kan tillen
Handicapidentiteit
= besef handicap maakt deel uit van wie je bent ( = beperking meer dan accepteren)
Bv. ‘ik ben gelukkig met mijn beperking, ik zou het niet willen afgeven”
Het leven zoals het is … met een beperking
- Ieder leven is uniek = ieder eigen ervaringsverhaal
- Presentie! (nabij persoon zijn)
H3: ONDERSTEUNING
Wat is ondersteuning?
= alle hulpbronnen & strategieën met als doel: bevorderen van ontwikkeling, educatie, belangen
& persoonlijk welbevinden van persoon & individueel functioneren versterken
= gericht op persoon & dient bij te dragen tot levenskwaliteit van persoon
= sleutelbegrip in huidig denken over hulpverlening  burgerschapsmodel daarom ook
ondersteuningsmodel genoemd
Ondersteuning door:
- Mensen uit sociaal netwerk Bv. doventolk, buren
- Technische hulpmiddelen Bv. rolstoel, trilwekker voor doven
- Methodieken Bv. pictogrammen stappenplan tandenpoetsen, SMOG
Kenmerken van ondersteuning:
- Persoonsgericht  uitgangspunt = vraag van cliënt (maatwerk)
- Enkel ondersteuning waar nodig (≠ all-in pakket) Bv. enkel hulp nodig bij boterham smeren
- Flexibel
= niet overal zelfde ondersteuning
= verschillen: situatie, levensfase, gezondheidstoestand
- Dynamisch
= ondersteuning veranderd qua inhoud, vorm & intensiteit
- Onvoorwaardelijk (moet niet worden toegelaten voor ondersteuning te krijgen)

, - Gericht op inclusie (samenleving past zich aan)
- Kwaliteit van bestaan verbeteren/laten houden
- Toekomstgericht
= focus op: sterktes, interesses, mogelijkheden & capaciteit van elke persoon
Bv. jongere wil alleen wonen = jongen adhv traject begeleid zelfstandig wonen aanbieden
- Empowerend
= vanuit de kracht van de cliënt
Bv. sociaal minder vaardig = jongere sociaalvaardig maken, kan goed koken dus recepten aanleren
- Liefst door natuurlijk netwerk
Natuurlijk netwerk VS sociaal vangnet
- natuurlijk netwerk = informeel Bv. ouders, familie, vrienden, lief, postbode, medeleiding …
als natuurlijk netwerk te weinig steun biedt:
- sociaal vangnet = formeel Bv. CLB, kiné, psycholoog, …
Ondersteuningscirkels

1. Persoon zelf  vaardigheden aanleren Bv. om zichzelf te
wassen of pictogrammen
2. Gebruikelijke zorg  zorg van ouders, vrienden, … Bv. ouders
wassen kind
3. Mantelzorg  hulp van mensen rondom Bv. buren, vrijwilliger
Drie binnenste cirkels = natuurlijk netwerk

4. Reguliere ondersteuning  kan iedereen in SL beroep op
doen Bv. CLB
5. Gespecialiseerde ondersteuning  gespecialiseerd,
bepaalde voorwaarden voor dit beschikbaar is Bv. leefgroep
Kenmerken:
- concentrisch = bewegen rond elkaar, rond cliënt
- dynamisch = ondersteuning kan veranderen (voor zelfde persoon)
- complementair = vullen elkaar aan (ene laag invloed op andere laag)

Dienst Ondersteuningsplan (DOP)
= dienst die mensen met beperking wil helpen om hun leven uit te bouwen zoals ze zelf willen
Bv. ik wil in stad wonen, ik wil die job, …

= niet vanzelfsprekend toekomstdromen te realiseren
 volgens burgerschapsmodel: netwerk inzetten
 maatwerk  ondersteuningsplan
Sociale netwerken
= betekenisvolle figuren Bv. vrienden, familie, kennissen die functioneren als ondersteuningsbron
voor eigen welzijn & welbehagen + dat van personen in netwerk
= wijzigt tijdens mensenleven
Belangrijk om verschillende redenen:
- Reduceert stress
- Helpt bij verwerken van ernstige, traumatische gebeurtenissen

, - “medicijn” tegen depressie
- Zorgen voor nodige stabiliteit
- Vergroten zakelijke kansen
- Stelt in staat anderen te helpen  iets betekenen
! pedagogische infrastructuur: plaatsen waar je iets kan leren, netwerk rond kind (school,
zwemclub)

 normoverschrijding wordt bekritiseerd/afgestraft
 meedoen wordt gestimuleerd/toegejuicht
4 groepen
1. familie = oorspronkelijk ondersteuningssysteem  onverbreekbaar
2. vrienden = varieert van intieme vrienden tot kennissen  plezierig/nuttig
3. functionarissen = functioneel contact Bv. collega’s
4. hulpverleners = wordt betaald voor contact  eenzijdig
Functies sociaal netwerk
- Integratieve functie
= geeft gevoel van erbij horen, soms uiterlijk
Bv. familie, uniform chiro
- Ondersteuningsfunctie
- Materieel Bv. ouders die zorgen voor voedsel
- Immateriaal Bv. ruzie met vriendin = erover praten met moeder
- Interpretatieve functie
= zingeving, zelfde waarden & normen
Bv. moeders aan schoolpoort bevriend = zelfde opvoeding
- Socialisatie
= leren hoe je je moet gedragen in SL

Kenmerken sociale netwerken
- Omvang
= grootte NIET kwaliteit MAAR mensen met beperking = klein sociaal netwerk
- Variëteit
= verschillende kenmerken Bv. leeftijd, ras, geslacht
= meer steun bij gevarieerd netwerk
- Bereikbaar
= bepaald door mobiliteit
- Duur & intensiteit relatie
= belangrijk min. 1 persoon met intens contact
- Dichtheid
= interne contacten binnen hetzelfde netwerk
Bv. elke persoon uit mijn netwerk heeft contact met alle andere uit mijn netwerk = hoge dichtheid
- Openheid/geslotenheid
= mate waarin contacten met elkaar omgaan
= groter netwerk = meer mogelijkheden  extravert & open
= naar binnen  introvert & gesloten
- Netwerkbereik
= hoe opener je netwerk, hoe groter je bereikt  spillen (mensen die elkaar anders niet snel zouden ontmoeten,
met elkaar in contact brengen)
- Focus
= volledig netwerk hebben  contacten in alle gebieden die van belang zijn in je leven
- Veranderlijkheid
= nieuwe mensen ontmoeten & opnemen in netwerk & oude contacten verdwijnen

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur Fransbouwer. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €8,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

73314 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€8,99  1x  vendu
  • (0)
  Ajouter