Mensen verstaan 1 - Ontwikkelingspsychologie.
Hoofdstuk 9: Inleiding in de ontwikkeling van het kind.
1.1 Een oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie.
Ontwikkelingspsychologie = de wetenschappelijke studie naar patronen van continue groei,
verandering en stabiliteit bij de mens van conceptie tot ouderdom en hoe dit het gedrag
beïnvloedt. (Levenslooppsychologie).
Ontwikkeling = continu proces (stopt nooit).
Groei = voornamelijk fysieke groei, heeft invloed op andere aspecten.
Rijping = ontstaat doordat fysieke groei aanwezig is. Functioneren op een hoger gedragsniveau.
Bv: door sluitspieren word je zindelijk.
Leren = opdoen van ervaring. Bv: autorijden, leren fietsen…
1.1.1 De reikwijdte van het vakgebied.
Thematische gebieden binnen de ontwikkelingspsychologie:
- Fysieke ontwikkeling: ontwikkeling die betrekking heeft op de fysieke opbouw van het
lichaam, zoals de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen en de behoefte
aan eten, drinken en slaap. (Invloed lichaam op gedrag)
o Bv: de effecten van ondervoeding op het groeitempo van kinderen of op het
seksuele rijpingsproces tijdens de adolescentie.
- Cognitieve ontwikkeling: ontwikkeling die betrekking heeft op de manier waarop het
gedrag van mensen wordt beïnvloed door groei en verandering in de eigenschappen die
de ene persoon van de andere onderscheiden.
o Begrijpen hoe het gedrag van mensen wordt beïnvloed door groei en
veranderingen in hun intellectuele vermogens.
o Bv: hoe intellectuele vermogens in de loop van de kindertijd veranderd…
- Sociale ontwikkeling: interacties van mensen en hun sociale relaties in de loop van hun
leven groeien, veranderen en stabiel blijven.
o Hoe speelt de impact van de andere in de verschillende levensfasen?
- Persoonlijkheidsontwikkeling: stabiliteit en veranderingen in eigenschappen die
personen van elkaar onderscheiden.
o Kan je bij een pasgeboren baby al spreken van temperament of
karaktereigenschappen?
Leeftijdsgroepen en individuele verschillen:
- Prenatale periode (conceptie – geboorte)
- Babytijd (0 – 1 jaar)
- Peutertijd (1 – 3 jaar)
- Kleutertijd (3 – 6 jaar)
- Lagereschooltijd (6 – 12 jaar)
- Adolescentie (12 – 20 jaar)
- Volwassenheid (20 – 60 jaar)
- Oudere volwassenheid of ouderdom (>60 jaar)
, Specifieke leeftijdsgroepen: geen strakke grenzen.
Individuele verschillen: naarmate het ouder worden groter.
1.1.2 De invloed van cohorten op ontwikkeling.
- Cohort = groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek zijn geboren.
Normatieve invloeden op ontwikkeling:
- Normatieve gebeurtenissen: gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen
een groep op dezelfde manier voltrekken.
o Normatieve historisch bepaalde invloeden: biologische invloeden en
omgevingsinvloeden die verbonden zijn aan een specifiek historisch moment.
Bv: 9/11, atoombom, rampen…
o Leeftijdsgebonden invloeden: biologische invloeden en omgevingsinvloeden die
gelijk zijn voor mensen in een bepaalde leeftijdsgroep, ongeacht waar of wanneer
ze opgroeien.
Bv: menopauze, start schoolcarrière vanaf 2,5 jaar in België…
o Normatieve sociaal-cultureel bepaalde invloeden: invloeden die leiden tot
conformiteit, omdat mensen de gevolgen van afwijkend gedrag vrezen.
Etnische afkomst, sociale klassen, lidmaatschap van subcultuur…
Bv: meisje op stage moet werken met jongeren subcultuur. Ze verstaat de
jongeren eerst niet goed, omdat ze een andere taal hebben ontwikkeld.
o Niet-normatieve gebeurtenissen: specifieke gebeurtenissen die plaatsvinden in
het leven van een specifiek persoon op een tijdstip dat zulke gebeurtenissen die
meeste andere mensen niet overkomen.
Invloed op ontwikkeling.
Bv: studenten met een achtergrond gaan studeren, Obama eerste bruine
president…
1.2 Kinderen: verleden, heden en toekomst.
1.2.1 Vroege denkbeelden over kinderen: veranderingen in hoe we naar kinderen kijken.
- Kinderen = miniatuurvolwassenen.
- Babybiografieën (eerst ouders, groei bijhouden...)
o Darwin systematische observatie.
- Nature: erfelijkheid.
- Nurture: omgeving.
1.2.2 De 20ste eeuw: ontwikkelingspsychologie als discipline.
- Binet: intelligentie en geheugen (focus op kinderen).
- Hall: vragenlijsten om adolescentie te onderzoeken.
1.2.3 Actuele vraagstukken en onderwerpen.
, - Continue verandering: geleidelijke ontwikkeling waarbij prestaties op een bepaald
niveau voortvloeien uit die van de vorige niveaus.
o Geleidelijke, kwantitatieve verandering
- Discontinue verandering: ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt,
waarbij elk stadium gedrag oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere
stadia.
o Verandering verloopt in duidelijk te onderscheiden stappen of fasen.
Kritieke en gevoelige perioden: invloed van omgeving:
- Kritieke periode = specifieke tijd in ontwikkeling waarin bepaalde gebeurtenis de
grootste gevolgen heeft. – ontwikkelingsrisico’s.
- Plasticiteit = mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur
veranderlijk is.
o Bv: plasticiteit hersenen.
- Gevoelige periode = periode waarin organisme extra gevoelig zijn voor
omgevingsinvloeden. – houdt rekening met plasticiteit.
De relatieve invloed van nature en nurture op de ontwikkeling.
- Nature = genetisch bepaalde eigenschappen, vermogens en capaciteiten.
o Maturatie = proces van het zich geleidelijk ontvouwen van voorbestemde
genetische informatie.
o bv: kleur ogen, lengte…
- Nurture = omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen.
o Erfelijkheid bepaald niet WAT er ontwikkeld maar DAT er ontwikkeling kan
plaatsvinden.
- Interactionisme = genen en omgeving spelen rol bij het tot stand komen van
eigenschappen en mogelijkheden?
Hoofdstuk 10: theoretische perspectieven en onderzoek.
2.1 Visies op kinderen.
2.1.1 Psychodynamisch perspectief: focus op innerlijke krachten.
- Psychodynamisch perspectief = benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat
dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten
waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft.
De psychoanalytische theorie van Freud:
Psychoanalytische theorie = een theorie van Freud dir ervan uitgaat dat onbewuste krachten
bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag.
Onbewuste = dat deel van je persoonlijkheid waar je je niet bewust van bent.
, Volgens Freud heeft elke persoonlijkheid 3 aspecten:
- Id = het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat
aanwezig is bij de geboorte.
o De primitieve driften: honger, seks, agressie en irrationele impulsen.
o Vanuit genotsprincipe, met doel zo veel mogelijk bevrediging en zo weinig
mogelijk spanning.
o Het duiveltje dat aangeeft wat niet mag en niet sociaal wenselijk is.
= ES
- Ego: het rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid.
o Buffer tussen echte wereld om ons heen en primitieve id.
o Vanuit realiteitsprincipe: instinctieve energie in toom wordt gehouden om de
veiligheid van het individu te bewaren en hem te helpen integreren in de
samenleving.
o Persoon in balans handelt vanuit het ego. Gezond persoonlijkheid.
= Ich
- Superego = het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt
en het onderscheid belichaamt tussen goed en kwaad.
= Uberich
Freud ontwikkelde ook een theorie over de manier waarop de persoonlijkheid zich tijdens de
kindertijd vormt.
-Psychoseksuele ontwikkeling = een aantal fasen die kinderen doorlopen waarin genot,
of bevrediging, telkens gericht is op een andere biologische functie en een ander deel
van het lichaam.
- Als er iets misgaat in zo’n fase, kan dit leiden tot Fixatie.
- Fixatie = gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een
onopgelost conflict.
Gemiddelde leeftijd Freuds stadia van psychoseksuele Belangrijkste kenmerken van
ontwikkeling Freuds stadia
Geboorte tot 12-18 maanden Oraal Interesse in orale bevrediging
door zuigen, eten, bewegen van
de lippen, buiten.
12-18 maanden tot 3 jaar Anaal Bevrediging door feces op te
houden en zich te ontlasten;
wennen aan de
controlemechanismen van de
maatschappij met betrekking tot
zinnelijkheidstraining.
3 tot 5-6 jaar Fallisch Interesse in de genitaliën; weten
om te gaan met het
oedipuscomplex, dat leidt tot
identificatie met de ouder van
dezelfde sekse.
5-6 jaar tot adolescentie Latentie Seksualiteit grotendeels op de
achtergrond.