ECONOMIE
DEEL I: MICRO-ECONOMIE
HOOFDSTUK 1: BASISPRINCIPES VAN DE ECONOMIE
1.1. INLEIDING
ECONOMIE
is afgeleid van het Grieks voor “iemand die een huishouden beheert.”
EEN GEZIN EN EEN ECONOMIE WORDT GECONFRONTEERD MET GELIJKAARDIGE
BESLISSINGEN:
• Wie zal werken?
• Welke goederen en diensten en hoeveel dienen er geproduceerd te worden?
• Welke middelen zullen gebruikt worden voor de productie?
• Tegen welke prijs zullen deze goederen verkocht worden?
SAMENLEVING EN SCHAARSE MIDDELEN
Net zoals een gezin heeft een samenleving heel wat beslissingen te nemen. Een
samenleving moet beslissen welke banen er dienen te worden uitgevoerd en wie dit
zal doen. En eens een samenleving mensen, maar ook land, gebouwen en machines
heeft toegewezen om de gewenste productie te realiseren, moet deze output van
goederen en diensten verdeeld worden.
SCHAARSTE
De samenleving beschikt over beperkte middelen, en daarom niet alle goederen en
dienste kan produceeren die de bevolking zou willen. Net zoals een gezin niet alle
gezinsleden kan geven wat ze willen.
ECONOMIE ALS WETENSCHAP
Bestudeert de realiteit, en is dus de studie van de manier waarop samenlevingen hun
schaarste middelen beheren. Economen onderzoeken hoe mensen beslissingen
nemen: hoeveel ze werken, wat ze kopen, hoeveel ze sparen, hoe ze hun besparingen
beleggen, en hoe ze met elkaar in wisselwerking staan. Daarnaast analyseren
economen krachten en trends die de economie in haar geheel treffen, zoals
bijvoorbeeld de groei van het gemiddeld inkomen, de werkloosheid en de
stijgingsgraad van het algemeen prijspeil.
Economie Pagina 1 van 202
,1.2. DE ECONOMISCHE KRINGLOOP
= een eenvoudige manier om de economische transacties tussen gezinnen en
ondernemingen voor te stellen.
De Economische Kringloop
Inkomsten Uitgaven
à stroomdiagram
Markt voor
goederen en
Verkochte Gekochte
diensten
goederen en goederen en Stippelijnen = stromen van goederen,
diensten diensten
diensten en productiefactoren.
Ondernemingen Gezinnen
Volle lijnen = monetaire stromen
Inputs voor arbeid, land,
(betalingen gemaakt om de goederen en
productie
Markt voor en kapitaal diensten en de productiefactoren te
productiefactoren
Lonen, huur, Inkomsten verwerven).
en winsten
à Vereenvoudigd model. Een meer complex stroomdiagram neemt ook de overheid
en het buitenland als economische actoren in het model op.
IN DIT MODEL BESTAAN ER TWEE TYPES ECONOMISCHE AGENTEN
• Gezinnen (households)
® Eigenaars van de productiefactoren en consumeren de goederen en
diensten die de ondernemingen produceren.
• Ondernemingen (firms)
® Produceren goederen en diensten, waartoe ze gebruik maken van
inputs, zoals arbeid, land en kapitaal (gebouwen en machines). Deze
inputs worden ook productiefactoren genoemd.
Productiefactoren vloeien van de gezinnen die ze in bezit hebben, via de
factormarkten, naar bedrijven die ze aanwenden voor het produceren van goederen
en diensten.
De geproduceerde goederen (de output van de bedrijven) bereiken dan via de
goederenmarkt degenen die ze aanschaffen (de consumenten).
Betalingen vloeien van de bedrijven naar de gezinnen via de factormarkten, als
vergoeding voor het ter beschikking stellen van productiefactoren. Deze middelen
vormen het inkomen van de gezinnen dat, wanneer ze het aanwenden om goederen
en diensten aan te kopen, via de goederenmarkten terug naar de bedrijven vloeit.
BESLUITVORMERS
• Zijn de gezinnen (consumenten) en de bedrijven (producenten).
• Het belangrijkste kenmerk van hoe deze twee groepen hun keuzes maken is
dat iedereen zal trachten om voor zichzelf een zo groot mogelijk voordeel uit
de transacties te halen.
• Wanneer gezinnen beslissen hoeveel productiefactoren zij zullen ter
beschikking stellen aan de producenten en hoeveel producten zij van de
Economie Pagina 2 van 202
, bedrijven zullen kopen, zullen zij daarbij deze keuzes proberen maken die het
nut dat zij daaruit halen maximaliseert.
• Wanneer bedrijven beslissen hoeveel productiefactoren zij zullen afnemen van
de gezinnen en hoeveel producten zij zullen produceren en aan de gezinnen
verkopen, dan zullen ook zij daarbij de keuzes proberen te maken die hun winst
als gevolg daarvan maximaliseert.
TWEE BASISIDEEËN VAN HET MODEL
• De economische agenten maken keuzes.
• De economische agenten staan in constante wisselwerking met elkaar.
1.3. KEUZES MAKEN EN DE KOST ERVAN
De eerste drie principes draaien rond de manier waarop individuen beslissingen
nemen.
1.3.1. PRINCIPE 1: MENSEN WORDEN GECONFRONTEERD MET TRADE-OFFS
Om iets te bekomen dat we wensen, moeten we iets anders dat we waarderen,
opgeven. Het nemen van beslissingen vereist het afwegen van de ene wens
tegenover de andere.
Bijvoorbeeld: een studente die moet beslissen op welke manier ze haar tijd zal
besteden. Ze kan al haar beschikbare tijd spenderen aan het studeren van economie,
al haar tijd investeren in het studeren van statistiek, of deze tijd verdelen over beide
disciplines.
TRADE-OFFS
• Hoe meer we spenderen aan defensie-uitrusting om ons te beschermen tegen
buitenlandse agressie, hoe minder we kunnen uitgeven aan
consumptiegoederen die onze levensstandaard bepalen.
• Tussen milieuzorg en hoge productieniveaus. Wettelijke eisen die de vervuiling
beperken, verhogen de productiekosten en doen de rendabiliteit van de
ondernemingen afnemen.
• Reis versus nieuwe wagen.
• Ontspanning versus werken.
EFFICIËNTIE VERSUS BILLIJKHEID
• Efficiëntie
® Slaat op wat de samenleving maximaal kan halen uit haar schaarse
middelen.
® Geeft aan hoe groot de taart kan zijn.
• Billijkheid
® Betekent dat de voordelen van die middelen fair verdeeld worden
onder de leden van de samenleving.
Economie Pagina 3 van 202
, ® Verwijst naar de manier waarop de taart wordt verdeeld.
1.3.2. PRINCIPE 2: DE KOST VAN IETS IS WAT JE ERVOOR OPGEEFT
Omdat mensen afwegingen maken, vereist het nemen van beslissingen het
vergelijken van kosten en opbrengsten van de verschillende alternatieven.
Bijvoorbeeld: de beslissing om te gaan studeren aan de universiteit. Het voordeel us
dan de intellectuele verrijking en betere job-opportuniteiten verbonden aan het
diploma. Maar wat is de kost hiervan? De verleiding is groot om te stellen dat deze
overeenkomst met wat men uitgeeft aan inschrijvingsgeld, boeken, huisvesting en
voeding.
OPPORTUNITEITSKOST
Iets wat je ervoor opgeeft om het te verwerven.
1.3.2.1. VOORBEELD
Stel dat een ondernemer meerdere goederen produceert. Hij zal dan moeten
beslissen hoeveel van elkl product hij maakt met de productiefactoren die hij
voorhanden heeft. De keuze om niet het ene maar wel het andere goed te
produceren gaat echter gepaard met een welbepaalde kost.
PRODUCTIEMOGELIJKHEIDCURVE
Hier wordt bovenstaande problematiek behandeld. Het is de grafische voorstelling
van de verschillende mogelijke outputcombinaties gegeven een bepaalde
productietechnologie en de totale hoeveelheid beschikbare productiefactoren.
Bijvoorbeeld: een land produceert slechts twee goederen: computers en auto’s.
Beiden gebruiken dus samen de totale hoeveelheid productiefactoren beschikbaar
in het land. In de curve staan nu de respectievelijke hoeveelheid auto’s en computers,
die de economie kan produceren, gegeven een bepaalde productietechnologie en
de totale hoeveelheid beschikbare productiefactoren.
Indien alle beschikbare productiefactoren zouden worden aangewend voor de
productie van auto’s, dan zouden er 1.000 auto’s worden geproduceerd en geen
computers.
Indien alle beschikbare productiefactoren zouden worden gebruikt voor de productie
van computers, dan zou dat leiden tot een output van 3.000 computers en geen
enkele auto. Die extreme situaties vormen de twee eindpunten van de
productiemogelijkheidcurve.
Economie Pagina 4 van 202