samenvatting boek klinisch redeneren bij ouderen bakker
avans
samenvatting
Livre connecté
Titre de l’ouvrage:
Auteur(s):
Édition:
ISBN:
Édition:
Plus de résumés pour
Bakker- klinisch redeneren bij ouderen samenvatting bs3&4
ZVOV - Hoofdstuk 4: screening en geriatrisch assessment
Gerontologie samenvatting alle hoofstukken !
Tout pour ce livre (35)
École, étude et sujet
Avans Hogeschool (Avans)
Verpleegkunde / HBO V
Samenvattingen verschillende boeken
Tous les documents sur ce sujet (13)
1
vérifier
Par: kiratack • 2 mois de cela
Traduit par Google
I also bought this mostly for H15, it says it would be included, but this one is not included.. a shame. Other chapters are well summarized
Vendeur
S'abonner
rubentrieling
Avis reçus
Aperçu du contenu
Samenvatting boek Klinisch redeneren bij ouderen (Bakker)
H2; Verpleegkundige theorieën bij kwetsbare ouderen:
2.1 Inleiding:
Verpleegkundige theorieën kunnen gebruikt worden om keuzes te onderbouwen en prioriteiten te stellen.
Dit gebeurt over vier centrale concepten die in mindere of meerdere mate in interactie met elkaar
staan: omgeving, cliënt, verplegen en gezondheid.
Grand theories: verkennen en kaderen vanuit een bepaald concept het hele domein van verplegen.
Middle-range theories: nemen een verzameling verschijnselen binnen de verpleging onder de loep.
Micro-level interventions: beschrijven de effectiviteit van één of een aantal verpleegkundige interventies.
2.2 Verpleegkundige theorieën uit de twintigste eeuw:
2.2.1 Nightingale (1859):
Florence Nightingale: grondlegger van het verpleegkundig klinisch redeneren: ze observeerde bewust de
omgevingsfactoren en noteerde dat systematisch voordat ze daaruit conclusies trok begin
verpleegkundig diagnosticeren. (relatie cliënt en omgeving)
2.2.2 Zelfzorgtheorie van Orem (1971):
Mens is een zelfzorgend wezen. Wanneer een cliënt onvoldoende in zijn zelfzorg kan voorzien
(zelfzorgtekort), is de bemoeienis van een verpleegkundige gelegitimeerd.
Centrale concepten theorie Orem: zelfzorg en zelfzorgtekorten (dreigende) zelfzorgtekort dat door
cliënt wordt ervaren bepaalt verpleegkundige diagnose. Niet medische diagnose of behandeling.
Zelfmanagement: betreft gedrag patiënt dat door de wijze van omgaan met de gezondheidsproblemen
actief bijdraagt aan een zo goed mogelijk behoud van gezondheid, zelfstandigheid en welbevinden. Voor
verpleegkundigen: de patiënt doelgericht empoweren om voor zichzelf te (leren) zorgen.
2.2.3 Adaptietheorie van Roy (1970):
Kernbegrip: adaptie of aanpassing.
Cliënt staat voortdurend bloot aan allerlei prikkels en reageert hierop met copingmechanismen die leiden
tot adaptie waarmee hij zich in zijn omgeving kan handhaven.
Rol verpleegkundige: bevorderen van deze adaptie.
Adaptieprobleem: wanneer een cliënt zich niet meer kan aanpassen = verpleegprobleem.
2.2.4 Systeemtheorie van King (1971):
Essentiële kenmerken van de verpleging blijven altijd aanwezig, ondanks sociale veranderingen. Essentiële
kenmerken: sociale systeem, interpersoonlijke systeem, persoonlijke systeem invloed op de gezondheid.
Gaat voorin in op de communicatie tussen cliënt en verpleegkundige. (relatie cliënt en verplegen).
2.2.5 Holisme van Rogers (1970):
Holistische benadering van de cliënt (totaliteit van somatische, psychologische, sociale gedragskenmerken).
Verpleegkundige moet zich richten op de verstoorde harmonie tussen de energievelden (somatiek,
psychisch, sociaal) van cliënt en zijn omgeving. (relatie cliënt en omgeving).
2.2.6 Neuman systems Model (NSM):
Gebaseerd op de algemene systeemtheorie. Van grote invloed op hedendaagse verpleegkunde. (relatie
cliënt en omgeving).
,Theorie is gebaseerd op 3 middle-range-theorieën:
- Systeemtheorie: open cliëntsysteem: cliënt voortdurend in interactie met omgeving (energie-
uitwisseling). Gezond: voldoende energie-uitwisseling. Ongezond: meer energie nodig dan
beschikbaar.
- Stress- en copingtheorie: interactionele benadering van stresscoping. Cliënt taxeert (schat in) stress
beïnvloeding van persoonsgebonden (bv. overtuigingen cliënt, persoonlijkheid, copingbronnen)
en situatiegebonden factoren (bv. financiële situatie, voorspelbaarheid). Hulp sluit aan bij
werkelijke behoeften en copingmechanismen cliënt.
- Preventietheorie:
o Primaire preventie: cliënten moeten kunnen beschikken over voldoende ‘reserves’ en ‘energie’,
gerelateerd aan hun levens- en ontwikkelingsfase. Anticiperen op stressoren. Primaire
preventieve interventies: informatieverstrekking, ondersteuning bij gedragsverandering.
o Secundaire preventie: tijdig opsporen van nieuwe ziektegevallen, zo kort mogelijk houden
van duur van gevolgen door effectief behandelen van ziekte. Bv. screening, risicosignalering.
o Tertiaire preventie: beperken van disfunctioneren als gevolg van doorgemaakte ziekte.
Grens bewaken tussen functionele zelfstandigheid cliënt en tekort aan zelfzorg waarbij
verpleegkundige zorg ondersteunt en overneemt.
2.3 Verpleegkundige theorieën (middle-range) uit de eenentwintigste eeuw:
Middle-range-theorieën modellen en classificaties:
Diagnosegestuurde zorg: reductionistisch geredeneerd, waarbij medische en/of verpleegkundige diagnostiek
een belangrijke basis is. Mens en menselijk gedrag wordt in delen opgesplitst om te onderzoeken.
Behoeftegestuurde zorg: holistisch geredeneerd, waarbij behoefte cliënt uitgangspunt is.
Diagnosegestuurde zorg Behoeftegestuurde zorg
Systematisch verpleegkundig handelen Vraaggerichte zorg, vraaggestuurde zorg
Classificaties zoals NANDA, NIC en NOC Shared decision making
Classificaties zoals ICF Belevingsgerichte zorg
Geïntegreerde belevingsgerichte zorg
Familiezorg
Presentietheorie
2.3.1 Diagnosegestuurde zorg:
Systematisch verpleegkundig handelen (Grypdonck):
Onderdeel integrerende verpleegkunde (IV) holistische mensvisie Rogers.
2 hulpmiddelen om verpleegkundige zorg te optimaliseren in de praktijk:
- Patiëntentoewijzing: geen taken toegewezen, maar patiënten vanaf opname tot ontslag voor
patiënt duidelijk wie verantwoordelijk is grotere betrokkenheid, ontstaan vertrouwensrelatie.
- Systematisch verpleegkundig handelen (SVH): onderscheidt verpleegkundig proces in verschillende
fasen: anamnese, diagnose, doel, interventie, uitvoering, evaluatie. Methodiek: standaard- en
individuele verpleegplannen.
Classificaties zoals NANDA, NIC en NOC:
SVH wordt ondersteund door classificatie ten aanzien van diagnose (NANDA International), interventies
(Nursing Intervention Classification – NIC), resultaten (Nursing Outcome Classification – NOC).
Classificaties zoals ICF:
ICF: International Classification of Functioning, Disability and Health). Voordelen van ICF:
- Wordt ook door andere (para)medici gebruikt, waardoor ze multidisciplinair kan worden ingezet.
- Het is internationaal.
- Terminologie is positief geformuleerd past goed in huidige deken over gezondheid en zorg.
, - De codes maken classificatie goed bruikbaar voor management- en beheersdoeleinden.
Nadeel: sluit niet altijd aan bij verpleegkundig jargon.
Gebruik: in ziekenhuizen in vorm van anamneseformulieren, formulieren multidisciplinair overleg,
verpleegplannen, overdrachtsformulieren, zorgpaden.
2.3.2 Behoeftegestuurde zorg:
Vraaggestuurde en vraaggerichte zorg/ shared decision making:
Voorwaarde: cliënt is in staat zijn mening te geven en gelijkwaardig op te treden.
Vraaggestuurde zorg: cliënt heeft volledig regie in handen (bv. bij het pgb).
Vraaggerichte zorg: onderhandelingssituatie tussen zorgaanbieder en cliënt.
Shared decision making: gezamenlijke besluitvorming. Samen met cliënt interventie kiezen.
Belevingsgerichte zorg en geïntegreerde belevingsgerichte zorg:
Beleving van de chronische ziekte is het uitgangspunt, niet de ziekte. Chronisch zieke cliënten hebben door
hun ervaringskennis vaak veel deskundigheid.
Belangrijke concepten:
- Levensloop: chronische ziekte is belangrijke levensgebeurtenis. Ervaringen cliënt en wijze waarop
hij hieraan betekenis geeft, zijn uitgangspunt van verpleegkundige relatie.
- Gelijkwaardigheid: zorgrelatie cliënt en verpleegkundige is gebaseerd op gelijkwaardigheid en
autonomie verpleegkundige moet soms afwijken van wat hijzelf beste interventie vindt als cliënt
vanuit ervaringsdeskundigheid andere mening heeft. Belangrijke competentie is toelaten onzekerheid,
waarbij verpleegkundige de afwijking met klinisch redeneren moet kunnen onderbouwen.
- Autonomie: zorg is gericht op autonomiebevordering. Verpleegkundige moet soms cliënt
ondersteunen in het nemen van autonomie wanneer hij daaraan niet gewend is of hierin door zijn
ziekte wordt belemmerd. Verpleegkundige kan cliënt ondersteunen door hem te empoweren en/of
wijze waarop hij gewend is met een probleem om te gaan verder te exploreren.
Geïntegreerde belevingsgerichte zorg: belevingsgerichte visie bij cliënten met cognitieve stoornis zoals
dementie. Centraal staande begrippen: harmonie, bevestiging, eigenwaarde, ontspanning, zingeving,
contact, nabijheid, saamhorigheid, houvast, structuur, acceptatie van afhankelijkheid, ervaren van
keuzevrijheid en validatie.
Familiezorg:
Ontstaan vanuit het overheidsbeleid dat een toenemende zorgverantwoordelijkheid van mantelzorgers
voor ouderen voorstaat. hulpverleners handvatten bieden om overbelasting te voorkomen.
Onderdelen toolkit over verhelderen welke thema’s binnen families bij mantelzorg onder druk kunnen
komen te staan:
- Systeembenadering
- Grenzen aan zorgverlening
- Herkennen van knelpunten van mantelzorgers
- Interactie tussen mantelzorgers, zorgvragers en beroepskrachten
- De sociale kaart
Presentietheorie:
Acceptatie van probleem staat centraal, niet probleemoplossing met gericht doel. Belangrijke interventie is
present zijn. Belangrijke competenties: valideren, positieve en vitale van levensstijl herkennen, bewust zijn
van mechanismen van uitsluiting en vernedering, behoud van eergevoel ondersteunen, positieve
keerpunten/negatieve keerpunten herkennen, sociale hulpbron zoeken, aandacht geven en aansluiten.
, H5; Klinisch redeneren met behulp van redeneerhulpen:
H7; ADL en IADL:
Als mensen vallen en bijvoorbeeld hun beide armen en benen breken, dan hebben ze een verstoring in hun
orgaansysteem. Hierdoor kunnen zij zich niet meer zelfstandig aankleden en wassen en hebben ze dus een
beperking in het ADL functioneren.
Universele preventie = preventie gericht op de gezondheid van de algemene bevolking of een deel
daarvan.
Selectieve preventie = preventie gericht op een deel van de bevolking met een hoog risico
(hoogrisicogroep).
Geïndiceerde preventie = preventie gericht op mensen die niet voldoen aan de diagnostische criteria voor
een ziekte of aandoening, maar wel al beperkte symptomen hebben, waardoor er een beperkte indicatie is
voor een gezondheidsvorm.
Zorggerelateerde preventie = preventie gericht op mensen die voldoen aan de criteria om
gediagnosticeerd te worden met een gezondheidsprobleem.
Risicofactoren van vallen in relatie tot orgaansystemen:
- Visus en gehoor (verminderd zicht); ze lopen tegen dingen aan en struikelen over dingen die ze niet
zien doordat er onvoldoende verlichting is.
- Visus en gehoor (slecht horend); ze schrikken sneller door een vertraging van het reactievermogen
waardoor ze hun evenwicht verliezen.
- Afwezigheid van een lichaamsdeel zoals een been; ze hebben dan een verminderd evenwicht.
- Neurologisch systeem (uitval van bv. zintuigen, zenuwcellen, spieren); een uitval van een onderdeel
in het sturingsmechanisme verstoort de waarneming en/of motoriek, wat vallen tot gevolg kan
hebben.
- Zintuiglijk systeem (CVA); hierdoor kan een gevoelsstoornis ontstaan als ze hun ene voet bv niet
meer kunnen voelen.
- Zintuiglijk systeem (polyneuropathie: het gevoel op ‘watten’ te lopen); hierdoor wordt de
informatie vanuit de ondergrond niet verwerkt en kan niet adequaat gereageerd worden.
- Pijn; bv. pijn in gewrichten wat ervoor zorgt dat de ouderen minder bewegen en dus de
bewegingen minder goed uitgevoerd kunnen worden.
- Pijn; als ze minder bewegen nemen de balans en de spierkracht af wat de kans op vallen vergroot.
- Motorisch systeem (spierkracht); bij oudere mensen neemt de spierkracht, flexibiliteit en snelheid
waarmee bewogen kan worden af. Minder kracht om te blijven staan.
- Motorisch systeem (flexibiliteit); neemt af waardoor bewegen moeilijker wordt.
- Motorisch systeem (snelheid); ze gaan steeds langzamer lopen wat gecorreleerd is met een groter
valrisico.
- Cardiovasculair systeem
- Vocht- en elektrolytenbalans
- Externe en persoonlijke factoren
- Somatische functiekenmerken
- Cognitieve functiekenmerken
- Persoonlijkheidsfunctiekenmerken
- Belevingsfunctiekenmerken
- Sociale omgevingskenmerken
Preventieve interventies:
- Antislipmatje in douche
- Kleedjes weghalen
- Alles netjes opgeruimd
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur rubentrieling. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €10,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.