MATERIALENLEER
DEEL 1: HOUT
1.1 GROEI VAN DE BOOM
1.1.1 INLEIDING
• Veelzijdig gebruikt materiaal
• Gunstig effect op binnenklimaat -> stabiele luchtvochtigheid
• Poreus -> weegt weinig, isoleert goed
• Lage thermische geleidbaarheid -> goede energiehuishouding
• Geen koude bruggen
1.1.2 WAT IS HOUT EIGENLIJK?
Hout = natuurlijk materiaal, door bomen aangemaakt op basis van water CO2 & zon -> compacte, harde stof
wordt gevormd door vaten waarlangs plantensap stroomt, met wanden die cellulose en lignien bevatten & die
stam, wortels en takken van houtgewassen vormt.
• Bestaat uit:
o 50% koolstof
o 42% zuurstof
o 6% waterstof
o 1% stikstof
o 1% diverse elementen
=> nemen vorm aan van cellulose (50%) en lignien (20%)
1.1.3 DWARSDOORSNEDE VAN EEN STAM
- Schors: afgestorven verkurkte bast
- Bast: laag weefsel dat voedingsstoffen naar wortels
transporteert
- Cambium/teeltlaag: groei hout vindt plaats door
celdeling -> groeiringen (verhouten)
- Spinthout: levende deel dat water transporteert van
wortels naar kruin
- Kernhout: afstervend spinthout waardoor groeiringen
‘verkernen’ -> donkerdere kleur
- Hart: bruin sponsachtig weefsel enkele mm
- Houtstralen: opslag en transport van water en
voedingsstoffen, horizontaal van bast naar kern -> stippels
1.1.4 DE DIKTE EN LENGTEGROEI VAN DE BOOM
Groei boom ontstaat door splitsing van teeltcellen van cambium (teeltlaag), tussen
bast en spinthout.
Ontstaan nieuwe cellen aan weerzijden van cambium: bastcellen & spintcellen.
1
,Cellen in spinthout sterven af en ontstaat kernhout -> verkerning
• Spinthout = buitenste licht gekleurde deel van de boom
• Kernhout = binnenste, meestal donkerder gekleurde deel van de boom
Verkerning
• Cambium produceer nieuwe houtvezels over bestaande -> boom wordt dikker
• Bladkroon neemt toe in volume tijdens jonge leeftijd -> in verhouding tot stam hout moet dragen en
voeden
• Ontwikkeling bladkroon vermindert op bepaald ogenblik, maar er worden steeds nieuwe houtlagen
gevormd -> saptransport wordt overbodig in gedeelte stam, namelijk oudste gedeelte: de kern
• Sapstroom houdt geleidelijk op en kern wordt droger
Verschil in eigenschappen tussen spint en- kernhout:
• Vochtgehalte: in vers hout is het hoger in het spinthout dan in het kernhout
• Kleur: kernhout is donkerder dan spinthout -> vorming van kleurstoffen
• Geur en smaak: sterker bij kernhout dan bij spinthout
• Duurzaamheid: kernhout is duurzamer dan spinthout omdat:
o Voedsel (zetmeel, suiker …) wordt omgezet in stoffen die grotendeels
giftig zijn, of afwerend werken op insecten of zwammen.
o Vaten zijn vaak afgesloten -> belemmert intreden van water
• Beschermbaarheid: spinthout neemt veel makkelijker bescherming-producten op
dan kernhout
Kernhout vooral gebruikt als product; spinthout eerder als afvalproduct.
Oudste bastcellen sterven af en vormen schors, de boom groeit kegelvormig.
1.1.5 SNIJVLAKKEN
Soorten snijvlakken:
• Kops gezaagd hout (1) = transversaal vlak: groeiringen zichtbaar op dwarsvlak
• Kwartiers gezaagd hout (2) = radiaal vlak: verticale strepen op de plank
• Dosse gezaagd hout (3) = tangentiaal vlak: vlammen op de plank
2
,1.1.6 BESTANDWEEFSEL
Onderverdeeld volgens biologische functie in de levende boom:
• Steunweefsel (a): geeft de boom stevigheid
• Transportweefsel (b): vervoert ruwe sappen uit de grond naar de
bladeren
• Voedingsopslagweefsel (c): voedsel opslagen en verdelen als dat de
boom het nodig heeft
1.2 LOOFHOUT EN NAALDHOUT
1.2.1 ALGEMEEN
Loofhoutbomen/angiospermen genoemd omdat de zaden ervan in omhulsel voorkomen (bedektzadigen).
-> eiken, beuken, populieren, essen, teak, limba …
Naaldhoutbomen/gymnospermen, naaktzadigen of coniferen genoemd.
1.2.2. DE STRUCTUUR VAN BEIDE: GROOT VERSCHIL:
Loofboom:
• Vezels: kort + verdikte wanden (a)
• Houtvaten: lange, smalle kanalen
o Kops vlak: poriën
o Langsvlak: fijne, lange groefjes
• Houtstralen: grote verschillen in dikte en hoogte (c)
Naaldbomen:
• Tracheïden (steun en transport): langgerekt, minder verdikte wanden (a/b)
• Fijne stralen: hoog en smal, weinig verschillen (c)
=> In tegenstelling met loofhout, bezit naadhout geen vaten
Walnotenhout:
• Kleur van Europees noten: lichtgrijsachtig bruin tot warm donkerbruin, al of niet voorzien van een
fraaie zwartachtige tekening
• Woning: interieurtoepassingen, meubel
• Buiten: terrassen, afsluitingen
1.2.3. SAMENVATTING: VERSCHIL TUSSEN LOOFHOUT EN NAALDHOUT
Loofhout Naaldhout
a) Boom: • naaktzadig
• bedektzadig • draagt naalden of schubben;
• draagt bladeren en verliest hen na elke behoud op enkele uitzonderingen na zijn
groeiperiode naalden of schubben gedurende meerdere
groeiperioden
b) Hout: • lange tracheïden
3
, • korte vezels • geen vaten
• vaten aanwezig • veelvuldige smalle en lange stralen
• stralen, sterk wisselend in dikte, hoogte en
aantal
1.3 OPBOUW VAN HOUT
1.3.1. GROEIRINGEN
Boom wordt dikker door werking van het cambium -> maakt nieuwe cellen tussen hout en bast.
Groeiringen: bij elke groeiperiode ontstaat nieuwe laag houtcellen tussen hout en cambium -> duidelijk te zien
bij dwarsdoorsnede van een boom.
Invloed op sterkte en hardheid:
• Sterk loofhout: brede ringen, snelle groei
• Sterk naaldhout: smalle ringen, trage groei
Kleurverschil: donker & licht = 1 groei- of jaarring
Vroeg- of lentehout: gunstige weersomstandigheden, gevormd aan begin vegetatieperiode-> veel sap omhoog
-> brede vaten en tracheïden voor transport
Laat- of zomerhout: rustperiode: zomer, kruin volgroeid, minder voedsel nodig, na periode van sterke
vegetatie vermindert aangroei -> geen aanwas -> smallere vaten en tracheïden
=> Vroeghout is losser, lichter en biedt minder weerstand dan laathout.
Oregon pine: vers meestal een licht geelbruine kleur -> verkleurt tot fraai oranjeachtig
geelbruin
• Vertoont duidelijke streeptekening en dosse gezaagd hout een
vlamtekening door het kleurcontrast tussen voeg- en laathout van de
groeiringen.
Groeiringbreedte: breedte groeiring kan sterk verschillen -> vocht, warmte, zon,
rijk voedsel in bodem bevorderen aanwas; koude, droogte, gebrek aan voedsel
en licht beperken aanwas
=> dus: tijdens gunstig jaar wordt veel hout gevormd en worden brede groeiringen gevormd; tijdens ongunstig
jaar zijn groeiringen smal
Groeiringen: hiervan spreekt men in tropische gebieden omdat de groeiringen niet altijd overeenstemmen met
de groeicyclussen van één jaar -> tropisch en inlands hout
=> Sterkte en hardheid van hout hangen grotendeels af van de dikte van de groeiringen.
1.4 HOUTGEBREKEN
Afwijkingen structuur en eigenschappen te wijten aan natuurlijke of kunstmatige invloed ontstaan tijdens
groei.
Ook ontstaan gebreken na het vellen -> door drogingsproces of aantasting van schadelijke houtvijanden.
4