BTW: OEFENINGEN
Hoofdstuk 2: Levering van goederen........................................................................................................................... 2
Inleidende oefening...........................................................................................................................................................2
Oefening 1: Leveringen......................................................................................................................................................2
Oefening 2: Belastbaar feit en opeisbaarheid...................................................................................................................3
Oefening 4: Uitvoer............................................................................................................................................................3
Oefening 5: Intracommunautaire leveringen....................................................................................................................4
Oefening 6: Intracommunautaire leveringen....................................................................................................................4
Hoofdstuk 3: Diensten................................................................................................................................................ 6
Inleidende oefening: levering of dienst?............................................................................................................................6
Oefening 1: Bepaling van de plaats van de dienst.............................................................................................................6
Oefening 3: Bepaling van de plaats en de schuldenaar van de dienst..............................................................................7
Extra toepassingen............................................................................................................................................................9
Hoofdstuk 5: Intracommunautaire verwervingen...................................................................................................... 12
Oefening 1: Intracommunautaire handelingen...............................................................................................................12
Oefening 5: Intracommunautaire handelingen en de btw-aangifte...............................................................................14
Hoofdstuk 6: De btw-belastingplichtige.................................................................................................................... 15
Oefening 1: De belastingplicht.........................................................................................................................................15
Oefening 2: Belastingplicht, vrijstellingen en bijzondere regelingen..............................................................................16
Hoofdstuk 7: De verplichtingen van de btw-belastingplichtige..................................................................................16
Oefening 1........................................................................................................................................................................16
Oefening 2........................................................................................................................................................................18
Hoofdstuk 8: De maatstaf van heffing voor handelingen in België verricht.................................................................19
Oefening 2........................................................................................................................................................................19
Hoofdstuk 9: De aftrek van de voorbelasting............................................................................................................. 19
Oefening 1........................................................................................................................................................................19
Oefening 6........................................................................................................................................................................20
Extra oefeningen: verwerking in de btw-aangifte...................................................................................................... 21
,Hoofdstuk 2: Levering van goederen
Inleidende oefening
Betreft het een levering van een goed in volgende gevallen?
1. Verkoop van aandelen op naam, van de BV.
Nee, want aandelen zijn onlichamelijke goederen.
2. Een boer verkoopt het stro dat hij in het najaar zal oogsten aan de paardenfokker.
Ja, want dit zijn goederen bij vervroeging.
3. Verkoop van een nieuw appartement.
Ja, je mag er bij ‘nieuw’ van uitgaan dat het nog binnen de termijn van twee jaar valt.
6. Overdracht van een handelsmerk.
Nee, want het is geen lichamelijk goed.
7. Verkoop van het vruchtgebruik van het gebouw aan de vennootschap.
Ja, want het wordt als een lichamelijk goed aanzien (art. 9, tweede lid WBTW). Dit is een
zakelijk recht op een onroerend goed.
8. Verkoop van kraantjeswater.
Ja, want het voldoet aan de basisregels van een lichamelijk goed.
9. Verkoop tweedehandskleding.
Ja, want het betreft ook gebruikte goederen.
10. Verkoop van een veulen.
Ja, want het is een lichamelijk goed.
Oefening 1: Leveringen
Bepaal de plaats en het tijdstip van de levering in de volgende gevallen:
1. Een fabrikant in Gent verkoopt op 2 november 5 vaatwasmachines aan een handelaar in
Antwerpen. De fabrikant vervoert op 4 november de vaatwasmachines naar Lier, de plaats die de
handelaar als bestemming opgeeft.
Plaats: Gent (waar het vervoer aanvangt) op basis van art. 14, §2 WBTW.
Tijdstip: 4 november (tijdstip van aankomst) op basis van art. 16, §1, derde lid WBTW).
2. Een fabrikant in Brussel verkoopt op 5 mei een verwarmingsinstallatie aan een handelaar in Gent.
In de loop van de maand juni vervoert de fabrikant de bestanddelen naar een koper in Merelbeke,
die de handelaar als bestemmeling opgeeft. De fabrikant installeert de verwarmingstoestellen en
plaatst de nodige verbindingen en leidingen. Op 4 juli worden de montagewerken beëindigd.
Plaats: Merelbeke (waar installatie gebeurt) op basis van art. 14, §3 WBTW.
Tijdstip: 4 juli (beëindiging van installatie) op basis van art. 16, §1, derde lid WBTW.
4. Op 8 mei verkoopt een medische firma gevestigd in Brussel een toestel aan een handelaar
gevestigd in Gent. Het toestel blijft in het magazijn van de medische firma in Brussel tot 15 mei, de
dag waarop de medische firma het toestel in opdracht van de handelaar vervoert naar een arts
gevestigd in SN.
, Plaats: Brussel (waar het vervoer aanvangt) op basis van art. 14, §2 WBTW.
Tijdstip: 15 mei (tijdstip van aankomst) op basis van art. 16, §1, derde lid WBTW.
Oefening 2: Belastbaar feit en opeisbaarheid
Bepaal het belastbare feit en het tijdstip van opeisbaarheid in de volgende gevallen:
1. Op 1 februari koopt een kruidenier een toonbank bij een fabrikant winkelinrichting voor 10.000
EUR, excl. BTW. Er wordt overeengekomen dat de kruidenier uiterlijk op 15 februari 1.000 EUR als
voorschot zal betalen. Op 20 februari betaalt hij de volledige prijs van de toonbank. Op 1 maart
ontvangt hij een factuur van de verkoper. Een week later wordt de toonbank geleverd.
Belastbaar feit: de levering van de toonbank op 8 maart op basis van art. 16, §1 WBTW.
Tijdstip van opeisbaarheid: subsidiaire oorzaak van opeisbaarheid. Voorschot op 15 februari (art.
17, §1, derde lid WBTW) en op 20 februari de rest van het saldo (art. 17, §1, derde lid WBTW). De
btw over de 1.000 EUR is dus opeisbaar op 15/02 en de btw over de overige 9.000 EUR is opeisbaar
op 20/02. Opgelet art. 17, §1, tweede lid WBTW: de factuur moet uiterlijk de 15 e van de maand
april uitgereikt worden, maar hier was het 1 maart dus in orde.
2. Op 30 maart koopt een particulier allerlei voedingswaren bij een kruidenier voor een bedrag van
50 EUR, BTW incl. Hij heeft slechts 40 EUR op zak en belooft de overige 10 EUR begin april te
betalen. Op 2 april, bij zijn volgend winkelbezoek doet hij dat dan ook.
Belastbaar feit: de levering van goederen op 30 maart op basis van art. 16, §1 WBTW.
Tijdstip van opeisbaarheid: het incasseringsprincipe is van toepassing bij een verkoop aan een
particulier (art. 17, §3 WBTW). De btw is opeisbaar op elk tijdstip waarop een som ontvangen wordt
dus op 30 maart is de btw over 40 EUR opeisbaar en op 2 april is de btw over de resterende 10 EUR
opeisbaar.
Oefening 4: Uitvoer
In de loop van de maand mei van dit jaar verricht een in het Brusselse gevestigde warenhuisketen,
met een erg divers pakket aan goederen en diensten, de volgende handelingen:
1. Zij verkoopt 20 sneeuwbanden voor personenwagens aan een in Noorwegen gevestigde
garagehouder; deze voert ze dezelfde dag uit met zijn eigen bestelwagen.
Het betreft een btw-belastingplichtige. Het betreft een belastbare handeling onder bezwarende
titel. Met vervoer bestemd voor een derdeland. Enige wat je je nog extra kon afvragen was of het
bestemd was voor een vervoermiddel voor privégebruik maar dat was niet het geval. Het is een
toepassing van art. 39, §1, 2°, eerste deel WBTW.
3. Aan een Zwitserse toerist levert zij een draagbare elektrische piano, voor een waarde, btw niet
inbegrepen, van 66,44 EUR, waarvan hij en zijn kinderen al lang droomden en die hij dezelfde dag
meeneemt bij zijn terugkeer naar Zwitserland
Nee, de uitvoer is belast. Er is geen vrijstelling. Het is wel een levering van goederen aan een niet in
de gemeenschap gevestigde reiziger (Zwitserland), die de goederen in België in bezit neemt en ze in
zijn persoonlijke bagage uitvoert naar een plaats buiten de gemeenschap (wat normaal is
vrijgesteld), maar het bedrag incl. btw is lager dan 125,00 EUR. (art. 39, §1, 4° WBTW). De prijs per
factuur < 125,00 EUR vind je terug in art. 8 van KB nr. 18.