Economisch perspectief
Hoofdstuk 1: Inleidende begrippen
Definitie economie: de wetenschap die het streven naar bevrediging van de behoeften met
behulp van schaarse middelen, bestudeert.
Economie = humane wetenschap → wetten en verbanden
→ ceteris paribus-beginsel: Laten maar één ding
veranderen, de rest blijft hetzelfde
→ mens ≠ rationeel
(Dingen aankopen door reclame,
recommandaties van anderen… : mens is niet
rationeel en koopt niet altijd het goedkoopste)
Taak economie: Economen dragen mogelijke oplossingen aan. Politiek beslist
Model: de afbeelding van de werkelijkheid door middel
van samenhangen tussen meetbare grootheden
Micro economie bestudeert het gedrag van de individuele gezins- en bedrijfshuishoudingen.
De studie richt zich dus op hun inkomensbestedingen, hun productie, hun spaargedrag.
Macro economie gaat het om alle huishoudingen samen. Zo zijn bv. het nationale inkomen
en de totale consumptie, macro economische grootheden. In de statistiek worden ze ook
"aggregaten" genoemd.
Meso economie die zich tussen de beide vorige beweegt. Ze bestudeert een groep
gelijksoortige huishoudingen, bv. de Belgische textielbedrijven, de Argentijnse vleeshandel of
het Nederlandse bankwezen
Welvaart = de mate waarin de gezinnen hun behoeften kunnen bevredigen →
welvaartsmeter → BBP
BBP: Bruto Binnenlands Product : de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde
goederen en diensten gedurende een bepaalde periode
Stijgt door meer te kunnen kopen: meer koopkracht (bv. Opslag) -> BBP stijgt
Welzijn = Welzijn is een gevoel van welbevinden, door sommigen ook wel beschreven als
geluk (=subjectief)
,Welvaartsstaat→ tussenkomst staat → gezondheidszorg, onderwijs, werkgelegenheid en
sociale zekerheid
Welvaartsstaat/verzorgingsstaat: sociaal systeem waarin de staat primaire
verantwoordelijkheid draagt voor het welzijn van zijn burgers
De inductieve methode vertrekt van een groot aantal feitelijke gegevens. Daaruit wordt een
verband, een wetmatigheid afgeleid. Als de vervoerprijs sterk daalt, zien we het aantal
reizigers stijgen. -> gevolgstrekkingen
Deductie: elke mens handelt uit eigenbelang: met geringste inspanning tot hoogste resultaat
komen
gevolgtrekkingen maken op basis van postulaten (axioma’s, aanvaarde beweringen) kan
inductief worden ontkracht
Hoofdstuk 2: Historiek van de welvaartsstaat
de de
• Industriële revolutie (17 , 18 eeuw) → uitvinding stoommachine
• Arbeidsproductiviteit ↑ → massaproductie
• Fabrieken → grootsteden → arbeiders → vlucht van platteland
• Waarom? → Vraag naar arbeid > aanbod van arbeid LOON↑
• Liberaal economisch denken → wetten van V&A, geen overheid
• Grote gezinnen, kinderarbeid → aanbod van arbeid↑
• Va ˂ Aa → LOON↓
• Geen RSZ → geen vervangingsinkomens …..
• Armoede ↑
• Sociale onrust → opstanden
• Arbeiderspartijen → sociale wetten → ingrijpen staat → ontstaan
welvaartsstaat
Massaproductie: keuze hebben (uit een assortiment), productie in grote hoeveelheden
Welvaartsstaat: schematische voorstelling
Vraag > Aanbod → Lonen/Prijzen ↑
Vraag < Aanbod → Lonen/Prijzen ↓
, Hoofdstuk 3: De economische kringloop
Economische verbanden:
1. Behoeften: van gezinnen= vertrekpunt economie
bewustzijn van een ontbering en begeren wat ontbreekt
Primaire: levensnoodzakelijke (eten, water, dak, kleding, medicatie, elektriciteit…)
Secundaire: sociaal, culturele (televisie, auto, café, cinema…)
Tertiaire: luxe (dure auto, juwelen, verre reizen…)
2. Kenmerken
Oneindig
Verzadigbaar: Waar je genoeg van krijgt, het snelste bevredigt mee voelt
(primaire behoeften, bv. 1 broodje eten, niet 8)
Veranderlijk: Voor iedereen anders, naargelang afkomst…)
Vervangbaar/substitueerbaar: 1 behoefte kan door meerdere goederen worden
bevredigd, je kan iets vervangen. Meer concurrentie: Meer scherpe prijzen
Consumptie: De bevrediging gebeurt d.m.v. het aankopen van goederen en diensten
3. Diensten: wat je niet kan vastpakken, immaterieel
en goederen: alles wat je kan vastpakken
Economische goederen: hebben een eigenaar en ze zijn schaars (ze gaan in functie
van zijn doel (winst) functioneren)