College 1, inleiding
Wat is normaal en abnormaal?
Normaal = geen noodzaak om iets te doen
Normaal = de afwezigheid van stoornissen
Normaal = een statistisch gegeven
Normaal = een ideale of gewenste toestand
Normaal = een succesvolle adaptatie
Wanneer er sprake is van abnormaal gedrag, laat de persoon in kwestie een bepaalde mate van onrust zien, net zoals een bepaalde mate van een
beperking van het dagelijks functioneren.
Het definiëren van een psychische stoornis betreft een identificatie van de specifieke gedragspatronen, cognitieve denkwijze en fysieke
symptomen die een individu ervaart.
Competentie gaat over de vaardigheid van een kind om zich op succesvolle wijze aan te passen aan zijn of haar omgeving. De
ontwikkelingscompentie van een kind wordt weerspiegelt in de vaardigheid van het kind om interne en externe bronnen te gebruiken om
succesvolle aanpassing te bereiken.
Normaal is een succesvolle adaptatie. Gedrag wat een beoogd doel hoeft. Je aanpassen wat er in de omgeving gebeurt.
Om te bepalen wanneer we kunnen spreken van abnormaal gedrag, moeten we kijken naar de fase van ontwikkeling waarin een kind zich op het
moment beweegt, en daarnaast de unieke coping strategieën en compensatiegedrag van een kind in kaart brengen.
Rosenhan's experiment: groepje mensen met stemmen in hun hoofd. Maar wat is er met deze mensen? Zij zijn allemaal opgenomen in een
psycho stelling. Op een gegeven moment worden ze weer normaal, maar ze mochten er niet uit.
Moeilijk om een onderscheid te maken met wat de normale ontwikkeling is en wat niet
Pathologie: de ziekteleer, het ontstaan en beloop van ziektes
Psychopathologie: de leer vd psychische zieke
Ontwikkelingspsychopahtologie: beperkingen in het dagelijks leven zijn afhankelijk van de kwaliteit van het vervullen van ontwikkelingstaken:
Psycholoog: de leer van het bewustzijn, bewustzijn verschijnselen
Psychiater: hetzelfde, maar helpt met mensen en behandelt ze en heeft een medische achtergrond
Ortho = opvoeding,ontwikkeling van het kind, kijkt naar de opvoeding van kinderen, ze leren praten, motoriek en sociaal.
Verstoorde ontwikkeling: de normale ontwikkeling is verstoord. Gedrag is niet meer passend bij het niveau van het kind. Op welke leeftijd moet je
welke vaardigheden leren. Dingen die uitdagingen vormen
Welke taken hebben wij: beschrijven van het gedrag, vragen stellen. Verklaren, wat is er precies aan de hand, waardoor zou het komen?
Psychopathologie:
- kind moet worden opgevoed worden
- we gaan er vanuit dat we kinderen vormen
- het is de taak vd ouders om kinderen te onderwijzen, corrigeren, het goede voorbeeld geven
- opvoeden stopt nite als er sprake van psychopathologie is, specifiek opvoeden
Biologische context:
- Genetica, hersenchemie, neurologisch, temperament
Individuele context:
- Persoonlijkheid, cognitie, emoties
Familie context:
- Achtergrond vader & moeder, opvoeding
Sociale context:
- Relaties buiten familie
Culturele context:
- Etniciteit, religie, SES
Stoornis = lichamelijke afwijking (hersenafwijking)
Beperking = door de stoornis iets niet kunnen
Handicap = door de stoornis, je maatschappelijke rol beïnvloed. In maatschappelijk opzicht kan je dingen niet
Nieuwe sectie 1 Pagina 1
, Verklaringstheorieën:
• Psychodynamische/analytische theorie:
Psychopathologie = klassieke psychoanalyse: fixatie of regressie (Freud)
Hoe ontwikkelt psychopathologie: conflicten met het id, ego en superego. Falen om ontwikkelingsstadia door te lopen. Interact ie
ontwikkeling en omgevingsprocessen. Door interactie met de omgeving wellicht problemen
• Leertheorie:
Psychopathologie = Onaangepast gedrag
Hoe ontwikkelt psychopathologie: versterken of ontwikkelen van onaangepast gedrag
- Klassieke conditionering (Pavlov)
- Operante conditionering (Skinner)
- Sociale leertheorie (Bandura)
• Biologisch/medisch:
Psychopathologie = mentale ziekte
Hoe ontwikkelt psychopathologie: organische disfunctie
• Neuropsychologisch denkmodel:
Als je 'n gedragsprobleem hebt, dan heb je een neurocognitieve disfunctie, dus kwetsbaarheden in het brein; neuropathologie.
Bijv. concentratieproblemen/hyperactiviteit. Dit kan verklaard worden door problemen met aandacht regulatie, emotie regulatie .
• Systeem pedagogische theorie:
Psychopathologie = ongepaste familiestructuur, hechtingsproblemen
Hoe ontwikkelt psychopathologie: grensvervaging
• Hechtingstheorie:
Psychopathologie: onvermogen verder te komen in de ontwikkeling
Hoe ontwikkelt psychopathologie: affective splitting, internaliseren vd slechte relaties (bowlby, ainsworth)
Ontwikkelingspsychopathologie:
Benadering om te begrijpen hoe psychopathologie ontstaat gedurende de ontwikkeling Gericht op ontwikkelingsprocessen die bijdrage
aan/bescherming bieden tegen psychopathologie
Integratie van alle hier bovenstaande theorieën. Hoe ontwikkelen de processen en hoe het verstoort. Het ontstaat door risico/beschermende
factoren.
Psychopathologie = ontwikkeling verloopt verstoord
Hoe ontwikkelt psychopathologie: risicofactoren, kwetsbaarheden en beschermingsmechanismen.
Het is 'n combi van theorieën. Ontwikkeling verloopt in een vast stadia, het is hierarchisch. Gaat er in het begin iets mis, ook invloed op het einde.
In het midden, geen invloed op het begin. Problemen in een bepaald stadium zijn voorspellers van psychopathologie
Stage-salient issues: extra uitdagingen in deze fases. Per ontwikkelingsstadium bepaalde ontwikkelingstaken
Risicofactor: gedeelde risico: roken tijdens zwangerschap -> kind concentratieproblemen
Kwetsbaarheid: individueel gebonden, komt door de omgeving. Aanleg invloeden (Genetisch iets meekrijgen). Invloed vanuit de omgeving, kind
met angstig temperament en groeit op in een slechte buurt. Dan komt de psychopathologie meer naar voren
Versterkende factor: vergroten van risicofactor. Opgroeien in sociale isolatie.
Protectieve factoren: kans op psychopathologie verkleinen, faciliteren. Bovengemiddelde intelligentie helpt het kind.
Weerbaarheid: kinderen die vanuit omstandigheden heel veel risico hebben, maar het toch niet krijgen.
De normale ontwikkeling van kinderen kan in gevaar worden gebracht door de aanwezigheid van risicofactoren. Risicofactoren kunnen
zowel acute en stressvolle situaties zijn, als chronische moeilijkheden. Sommige kinderen zijn veerkrachtiger in aanwezigheid van deze
risicofactoren dan andere kinderen. Een hoge mate van veerkracht is gerelateerd aan een sterk zelfvertrouwen, goede coping vaardigheden, de
vaardigheid om risicovolle situaties te vermijden en de vaardigheid om te herstellen van tegenslag.
• Babytijd: regulering biologische processen, veilige hechting
• Peutertijd: reguleren van affect, zelfbepaling
• Voorschoolse leeftijd: zelfregulering, relaties buiten familie
• Schoolse leeftijd: academische vaardigheden en sociale omgeving
• Vroege adolescentie: individualisering, identiteit, seksualiteit
• Adolescentie: onafhankelijkheid van familie, seksuele relaties
• Late adolescentie: werk, doel en betekenis van het leven, relaties voor het leven.
1. Het kind en zijn of haar omgeving zijn onderling afhankelijk. De dynamische interactie van een kind en zijn of haar omgeving noemen
we transactie. Hiermee wordt bedoeld dat zowel het kind als zijn of haar omgeving bijdragen aan de expressie van een stoornis. We kunnen deze
twee factoren ook niet los van elkaar zien, omdat ze met elkaar in verband staan.
Sensitieve periodes in de ontwikkeling van kinderen zijn bepaalde periodes in de tijd waarin de invloeden vanuit de omgeving op de ontwikkeling
van een kind, zowel de goede als de slechte invloeden, extra veel invloed hebben op de uitkomsten voor het kind.
• Positief affect omschrijft een gemakkelijk kind dat erg benaderbaar is en zich goed kan aanpassen aan zijn of haar omgeving.
• Remming en angst beschrijft een kind dat "moeilijk op te warmen" is en die angstig en terughoudend reageert op nieuwe of uitdagende situaties.
• Negatief affect en prikkelbaarheid omschrijven een moeilijk kind die vaak in een negatief of intens huemeur is en zich niet gemakkelijk aanpast
aan nieuwe en uitdagende situaties
Nieuwe sectie 1 Pagina 2
, Biologische context:
- Genetica, hersenchemie en –structuur, neurologisch en neuropsychologisch functioneren, temperament. Wat heb je vanuit je ouders
meegekregen (hersenen, hoe verloopt het met de neurotransmitters, verloopt dat soepel. Neuropscyhologie)
Individuele context: - Persoonlijkheid, cognitie, emoties, verwachtingen
1. Hechting: band tussen verzorger en kind, opbouwen gehechtheidsrelatie
2. Cognitieve ontwikkeling: Piaget, kind doorloopt elk stadia in verschillend tempo: assimilatie, accommodatie en organisatie. M eerdere
stadia: sensomotorisch etc.
Leren dmv:
• Assimilatie– nieuwe informatie in bestaande cognitieve structuren opnemen
• Accommodatie – veranderingen in de bestaande cognitieve structuren om nieuw leren mogelijk te maken
• Organisatie – nieuwe ideeën in coherente systemen organiseren
• Sensomotorisch stadium - 0-2 jaar, ontwikkeling van objectpermanentie
• Preoperationeel stadium - 2-7 jaar, ontwikkeling van de symboliek
• Concreet-operationeel stadium - 7-11 jaar, ontwikkeling van redeneren
• Stadium van de formele operaties - 12 jaar en ouder, ontwikkeling van hypothetisch en deductief denken
3. Emotionele ontwikkeling: begrip van emoties, van zichzelf en anderen. Ik ben nu boos. Hij is nu boos, kan je het aflezen. Reg uleren van
emoties, krijg daar grip op
4. Ontwikkeling van het zelf- ik: een identiteit zijn, ontwikkelt zich in de adolescentie. Verandert niet door omgeving/stemming.
Self-constancy: erkenning van het zelf als georganiseerd geheel dat standhoudt, ondanks stemmingswisselingen en de relatie met
opvoeders
5. Morele ontwikkeling van het geweten: check Kohlberg zijn ontwikkelingsstadia
6. Sexuele ontwikkeling: geslachtsidentiteit (vanaf het vierde jaar) Geslachtsrollen (gender specifiek gedrag) Gender dysforie ( ontevredenheid
eigen geslacht)
Externaliserend en internaliserend. Verschillend per geslacht, per leeftijd. Hoe jonger je bent, hoe meer geslachtsverschil er is. Jong heel groot
verschil, op het einde niet meer. Internaliserend wel groot verschil, meisjes meer last van.
Familie context: - Achtergrond moeder én vader, opvoeding
Opvoedstijlen van ouders:
• Autoritaire opvoeding:
veel en heel strikte regels, kind dient te gehoorzamen
niet sensitief (als je begrijpt wat een kind nodig heeft)
negatieve disciplinering (straffen)
Documentaire de bleekneusjes)
• Permissief
Overgenomen van opvoedingsexperiment uit West- Berlijn (jaren 60/70): vrij en zonder dwang opgroeien (beetje angst vanuit de 2e
wereldoorlog).
Wordt ook wel anti-autoritaire opvoeding genoemd
• Autoritatief
De leuke opvoedingsstijl, veel structuur/regels, veel liefde, je helpt het kind de goede kant op
• Verwaarlozend
Zowel geen regels als liefde, meisje die tot haar 13e opgesloten heeft gezeten (Genie)/afwijzend
B veilig gehecht: moeder is beschikbaar, je bent zelf lovable, je bent er en mensen houden van jou, je bent het waard
A: onveilig vermijdend: moeder is niet beschikbaar, je bent niet genoeg om van de houden
C: onveilig ambivalent: soms wel beschikbaar, soms niet. Kinderen die dan geen aandacht krijgen reageren enorm overdreven, heel erg hard
huilen, vastklampen etc. gister kregen ze wel aandacht. Vermijdend: denken laat maar, hebben zich al bij neergelegd
Enmeshment kluwen gezin: heel erg betrokken, geen privacy,
Intrusiviness: ouder controleert het gedrag en gevoelens, manipulatief
Parentifiactie/rolverwarring: rollen overnemen, bijv. vader is er niet meer, oudste zoon neemt het over. Dat is niet goed voor het kind
Sociale context: - Relaties buiten de familie:
• Vanaf geboorte interesse in anderen
• Vanaf 1e jaar: niet wederkerige vriendschappen
Nieuwe sectie 1 Pagina 3
, • Vanaf 1e jaar: niet wederkerige vriendschappen
• Vanaf 4e jaar: samen spelen, maar gericht op de activiteit
• Vanaf 6e jaar: op de persoon gericht
• Vanaf 12e jaar: wederkerig, persoonlijk, eerlijk en ook kritisch
Culturele context: - Etniciteit, religie, SES
Hoeveel geld, ses, etnische diversiteit
Equifinaliteit: verschillende ontwikkelingspaden kunnen tot dezelfde uitkomst leiden. Er zijn verschillende factoren die leiden naar
probleemgedrag; erfelijke factoren, kindermishandeling etc.
Multifinaliteit: 1 risicofactor leid tot verschillende ontwikkelingsstoornis: huiselijk geweld -> eetstoornis, depressie of niks.
Leerproblemen, concentratie probleem, sociale problemen en emotionele problemen = probleem gedrag. Je gaat op zoek naar de onderliggende
verklaringen, hz deze problemen?
Lage intelligentie -> leerproblemen
Tijd: extra lastige fases
Wanneer een stoornis? Dit kan je op verschillende manieren doen: klassiek: dsm, de normale ontwikkeling is verstoord.
Zet het het af tegen de normgroep
Einde van het traject. Dit is waar het goed in iets/moeite mee heeft. Laatste stap is classificatie. Dit kind laat bepaald gedrag zien en dit komt
overeen met een groep kinderen die adhd heeft. Zegt niks over hoe het is ontstaan.
Wanneer normaal vs abnormaal, ligt aan de ontwikkelingsleeftijd zeg maar. Dan is het misschien normaal
Niet alles letterlijk uit je hoofd leren, vooral de colleges leren.
Epidemiologie: hoevaak komt het voor
Etiolgie: (belangrijk) verklaringen van het gedrag. Hoe werkt iets, welke factoren dragen bij
Nieuwe sectie 1 Pagina 4