In dit document zijn alle leeruitkomsten van bok leren en ontwikkelen uitgewerkt. Het is duidelijke taal en er staan afbeeldingen of voorbeelden in. Hiermee heb je de belangrijkste dingen voor het tentamen leren en ontwikkelen Fontys. Ik zou het erg waarderen als je een recensie achter wil laten :)
Leeruitkomsten leren & ontwikkelen
Week 1: Visie op ontwikkeling en perspectieven
De student kan de aard van de veranderingen tijdens de ontwikkeling onderscheiden en kan deze
herkennen in een korte casus.
Bij continue verandering is ontwikkeling geleidelijk en vloeien de prestaties op een bepaald nieveau
voort uit prestaties op vorige niveaus (kwantitatief). Langer worden van kinderen.
Discontinue verandering vindt plaats in aparte stappen/stadia, elk stadium levert gedrag op de
kwalitatief anders is dan gedrag uit eerdere stadia.
Een kritieke periode is een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de
grootste onomkeerbare gevolgen heeft. Permanente en onomkeerbare gevolgen wanneer een
individu bepaalde invloeden mist.
Gevoelige periode is een afgebakende tijdspanne, meestal vroeg, waarin mensen extra gevoelig zijn
voor het leren van vaardigheden. Ontbreken van bepaalde omgevingsinvloeden kan de ontwikkeling
verstoren, maar latere ervaringen kunnen deze tekorten opheffen.
De student begrijpt wat de relatieve invloed van nature en nurture op de ontwikkeling is.
Ontwikkelingspsychologen gaan er niet van uit dat gedrag puur het resultaat is van nature of nurture,
maar in welke mate nature en nurture hun invloeden laten gelden.
Sommige genetisch bepaalde eigenschappen hebben niet alleen een directe invloed op het gedrag
van kinderen, maar ook indirect op de vorming van hun omgeving (baby huilt, ouders gevoelig raken
en meteen aan de wieg).
Cellen en mensen worden beïnvloed door hun omgeving. Het fenotype van een cel, of organisme
wordt bepaald door genetische aanleg en invloeden van het milieu
De student kan de verschillende perspectieven op ontwikkeling onderscheiden.
- Psychodynamisch perspectief: benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat
gedrag wordt gemotiveerd door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan
men zich nauwelijks bewust is en weinig controle over heeft.
- Behavioristisch perspectief: benadering binnen de psychologie die ervanuit gaat dat je moet
kijken naar waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van
het individu te kunnen begrijpen.
- Cognitieve perspectief: benadering binnen de psychologie die zich richt op processen die
mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, begrijpen en overdenken.
- Systematische perspectief: perspectief waarbij men kijkt naar de relatie tussen individuen en
hun fysieke, cognitieve, persoonlijkheid en sociale wereld.
- Evolutionair perspectief: benadering binnen de psychologie die gedrag probeert te
identificeren dat het resultaat is van de genetische erfenis van onze ouders.
De student kent het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner en kan dit herkennen in een korte
casus.
Bio-ecologisch model van Bronfenbrenner: model dat uitgaat van 5 omgevingsniveaus die elk het
organisme gelijktijdig beïnvloeden. We kunnen de ontwikkeling alleen volledig begrijpen als we
bestuderen hoe een persoon in elk van deze niveaus past:
- Microsysteem: de dagelijkse directe omgeving waarin de kinderen leven. Bouwen actief mee
en geven de wereld zelf vorm.
- Mesosysteem: connecties tussen de verschillende onderdelen van het Microsysteem.
Benadrukt de directe en indirecte invloeden die ons met elkaar verbinden (moeder slechte
dag op werk dus chagrijnig tegen kind).
, - Exosysteem: algemenere invloeden. Sociale instituties zoals
gemeenten, scholen en media. Beinvloden het functioneren
van het micro en mesosysteem en kunnen een onmiddelijke
en belangrijke impact hebben op iemands persoonlijke
ontwikkeling (kwaliteit van school heeft impact op de
cognitieve ontwikkeling)
- Macrosysteem: overkoepelende culturele invloeden waaraan
een individu blootstaat. De maatschappij, politiek en
religieuze systemen.
- Chronosysteem: grondslag van alle andere systemen. Invloed
van het verstrijken van de tijd op de ontwikkeling van de
kinderen. Historische gebeurtenissen en geleidelijke
historische veranderingen.
Week 2: Leren en het geheugen
De student weet wat klassieke conditionering is, kent de bijhorende begrippen en mechanismes en
begrijpt hoe dit gedrag beïnvloedt.
Klassieke conditionering: een vorm van stimulus-respons leren waarbij een in eerste instantie een
neutrale stimulus het vermogen krijgt om dezelfde aangeboren reflex op te roepen als een andere
stimulus deze reflex oorspronkelijk oproept.
Voorbeeld:
Voor conditionering: voedsel (ongeconditioneerde stimulus UCS) -> kwijlen (ongeconditioneerde
respons UCR)
Tijdens verwerving: geluid (neutrale stimulus NS) -> voer (UCS) -> kwijlen (UCR)
Na conditionering: geluid (geconditioneerde stimulus CS) -> kwijlen (geconditioneerde respons CR).
Voorbeeld: zure matjes = speeksel (zuur gevoel)
Aangeleerd om bij piepje van telefoon klaar te staan, in mediamarkt dat horen en dezelfde respons
krijgen.
Begrippen:
Extinctie: afname van de reactie op een geconditioneerde stimulus (belletje blijft rinkelen bij honden,
maar krijgen geen eten dus de reactie op het belletje neemt af)
Spontaan herstel: afgenomen stimulus wordt hersteld. (Claustrofobie, op vakantie geweest en alle
ruimte gehad dus niet gevoeld, maar daarna terug in vliegtuig en het keert terug).
Stimulus generalisatie: de uitbreiding van een aangeleerde respons naar stimuli die lijken op de
geconditioneerde stimulus (een ander soort belletje bij de honden).
Stimulus discriminatie: het leren van een nieuwe respons op een specifieke stimulus, maar niet op
andere daarop lijkende stimuli. Tegenovergestelde van generalisatie (selectief leren).
Hogere orde conditionering: de geconditioneerde stimulus veranderen (ipv belletje, fluitje of
klappen).
De student weet wat operante conditionering is, kent de bijhorende begrippen en mechanismes en
begrijpt hoe dit gedrag beïnvloedt.
Operante conditionering: vorm van stimulus respons leren waarbij de kans op een respons verandert
door de gevolgen ervan, oftewel door de stimuli die op de respons volgen. Leren door straffen en
belonen.
Begrippen:
Negatieve bekrachtiging: je leert dat iets wat je vervelend vindt weggaat door bepaald gedrag te
vertonen. (Afnemen)
Positieve bekrachtiging: er komt iets terug door bepaald gedrag te vertonen (iets toevoegen)
,Positieve straf: je geeft iets (een boete geven)
Negatieve straf: je neemt iets weg (rijbewijs afpakken)
Skinner: gevolgen zijn de krachtigste invloed op gedrag:
- Primaire bekrachtiger: bekrachtiger met biologische waarde zoals voeding.
- Secundaire bekrachtiger: bekrachtiger die waarde krijgt door associatie met primaire
bekrachtiger, zoals geld.
Bekrachtigingschema: programma voor timing en frequentie van bekrachtiging:
- Ratioschema: bekrachtiging na aantal goede reacties
Vast: bekrachtiging na vast aantal
Variabel: bekrachtiging na variabel aantal.
- Intervalschema: bekrachtiging na bepaalde tijdsperiode:
Vast: bekrachtiging na vaste tijd
Variabel: bekrachtiging na variabele tijd.
Trail and error: het vinden van een oplossing voor een probleem doormiddel van uittesten en leren
van fouten.
Wet van effect: idee dat leren wordt geleid door het effect dat bepaald gedrag heeft.
Extinctie: aangeleerde respons verdwijnt door afwezigheid of afname van bekrachtiging.
De student begrijpt hoe vanuit de cognitieve psychologie leren op verschillende wijzen verklaard
kan worden.
De cognitieve psychologie stelt dat een aantal vormen van leren alleen tot verandering in mentale
processen leidt en niet tot gedragsverandering. Leren hoeft niet altijd tot verandering in gedrag te
leiden, maar wel tot verandering in mentale activiteit.
- Inzichtelijk leren: mensen proberen problemen op te lossen door bekende voorwerpen
ineens in andere vorm/context te zien -> reorganiseren percepties.
- Cognitieve plattegrond: mentale representatie die een organisme gebruikt om zich in zijn
omgeving te orienteren.
- Latent leren: leren zonder bekrachtiging en zonder zichtbaar bewijs dat er een leerproces
plaatsvindt. (Ratten verkennen doolhof en leren daardoor de weg).
- Sociaal leren: nieuwe responsen geleerd door naar andermans gedrag en consequenties van
dat gedrag te kijken.
Sociaal leren: door elkaar leren.
Cognitief leren: kennis
De student weet wat de drie functies van het geheugen zijn en kan deze herkennen in een korte
casus.
Coderen: hervormen van informatie zodat het past in het geheugensysteem.
Opslaan: lange periode opslaan van gecodeerd materiaal.
Terughalen: informatie lokaliseren en terugbrengen in het geheugen.
De student heeft kennis van de drie stadia van geheugen en de kenmerken van de verschillende
stadia (functie, wijze van codering, opslagcapaciteit, de duur, structuur en biologische basis).
Sensomotorisch geheugen:
- Functie: houdt korte tijd informatie vast voordat deze in het werkgeheugen komt
- Codering: sensorische beelden: geen betekenisvolle codering, alleen registratie
- Opslag: 12-16 items.
- Duur: ongeveer kwart seconden tot paar seconden.
- Structuur: een apart sensorisch register voor elk zintuig.
- Biologische basis: zintuiglijke zenuwbanen.
Werkgeheugen:
- Functie: betrokken bij controle van aandacht, betekenis aan informatie geven, verbanden
tussen ideeën en gebeurtenissen leggen.
, - Codering: codeert informatie (in bijzonder op basis van betekenis) om deze bruikbaar te
maken voor lange termijn opslag.
- Opslag: 7 +/- 2 chuncks (7 items, maar kan per persoon verschillen)
- Duur: ongeveer 20 seconden, tenzij meerdere malen gerepeteerd (chunking patroon of
eenheid van informatie, repeteren en elaboratie, verbinden met kennis die al is opgeslagen
in langetermijngeheugen).
- Structuur: centrale bestuurder (verzamelt info sensorisch geheugen en richt aandacht op info
die bewust verwerkt moet worden), fonologische lus (omzetten in geluiden), schetsboek
(mentale plattegrond en visuele beelden), episodische buffer (verbindt verschillende stukjes
info van werkgeheugen), semantische buffer (betekenis toekennen aan woorden).
- Biologische basis: hippocampus en frontaalkwabben.
Langetermijngeheugen:
- Functie: langetermijnopslag van informatie.
- Codering: slaat informatie op in betekenisvolle categorieën.
- Opslag: onbeperkt
- Duur: onbeperkt
- Structuur: procedureel geheugen (archief voor procedures van handelingen waarvan we
weten hoe we ze moeten verrichten) en declaratief geheugen (opslagplaats over feiten die
we kennen en ervaringen die we ons herinneren (verder onderverdeeld in semantisch
(algemene kennis, betekenis van woorden) en episodisch (herinneringen aan persoonlijke
gebeurtenissen opgeslagen) geheugen)
- Biologische basis: verschillende delen van cerebrale cortex.
De student kent de begrippen infantiele amnesie, prospectief geheugen, retrograde amnesie en
anterograde amnesie en kan deze herkennen in een korte casus.
Infantiele amnesie: het feit dat veel mensen niet in staat zijn om zich gebeurtenissen te herinneren
van voor hun 3e verjaardag.
Prospectief geheugen: het aspect van het geheugen dat iemand in staat stelt zich te herinneren dat
hij een bepaalde actie moet uitvoeren. (Vuilnis op de juiste dag buiten zetten)
Retrograde amnesie: het onvermogen om eerder opgeslagen informatie (herinneringen) uit het
geheugen terug te halen.
Anterograde amnesie: het onvermogen om herinneringen te vormen van nieuwe informatie.
De student weet wat impliciete en expliciete herinneringen zijn.
Impliciete herinnering: een herinnering die onbewust in het geheugen zit (hoe we moeten fietsen)
Expliciete herinnering: een herinnering die met aandacht verwerkt is en bewust kan worden
opgeroepen.
De student heeft kennis van hoe informatie uit het geheugen kan worden opgehaald en kan dit
herkennen in een korte casus.
Informatie wordt opgeborgen als expliciete of impliciete herinnering. Het succes van de zoektocht is
gedeeltelijk afhankelijk van de herinneringscues (stimulus die wordt gebruikt om een herinnering in
het bewustzijn te brengen of om gedrag te activeren).
- Impliciete herinneringen kunnen geprikkeld worden met behulp van priming: techniek
waarmee impliciete herinneringen worden voorzien van een label (cue) dat het terughalen
van die herinneringen stimuleert, zonder dat de persoon hiervan bewust is.
- Expliciete herinneringen kunnen opgeroepen worden door ophalen (herinneringsmethode
waarbij iemand eerder aangeboden informatie reproduceert met behulp van minimale
herinneringscues) of herkenning (herinneringsmethode waarbij iemand aangeboden stimuli
identificeert als informatie als die hem als eens eerder is aangeboden), hoewel het voor sommige
taken nodig is de essentie te onthouden in plaats van de exacte details.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur lauravogels. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €13,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.