Bij macro-economie wordt gekeken naar macro-economische kengetallen: economische waarden die
de economie als geheel beschrijven. Dit zijn geaggregeerde waarden: de optelsom van alle
onderliggende individuele waarden. Het bruto binnenlands product (bbp): de waarde van alle in een
land geproduceerde goederen en diensten in een jaar. Dit wordt ook wel nationaal inkomen
genoemd. Dit kan je op 3 manieren berekenen.
Berekeningsmethode 1: de objectieve methode.
Hier kijk je naar de totale waarde die in een land door productie wordt toegevoegd. Een auto is meer
waard dan het totaal aantal ingekochte goederen en diensten. De autofabrikant heeft waarde
toegevoegd. Het verschil tussen de waarde van het eindproduct en de waarde van de ingekochte
goederen en diensten is de bruto toegevoegde waarde.
Bruto toegevoegde waarde = TO – kosten ingekochte goederen en diensten
Bedrijven schrijven ook af op hun kapitaalgoederen. Deze afschrijvingen verlagen de waarde van
kapitaalgoederen. Je moet dus ook rekening houden met de afschrijvingen-> netto toegevoegde
waarde.
Netto toegevoegde waarde = Bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen
Ook de overheid voegt waarde toe. De overheid produceert allerlei diensten die niet op een markt
worden verkocht, waardoor er geen TO berekend kan worden. De toegevoegde waarde van de
overheid is gelijk aan de optelsom van alle ambtenarensalarissen.
Bbp = optelsom alle bruto toegevoegde waarden + alle ambtenarensalarissen
Nbp = bbp – afschrijvingen
Berekeningsmethode 2: de subjectieve methode.
Deze methode loopt via de primaire inkomens: de inkomens die verdiend worden met het ter
beschikking stellen van productiefactoren. De optelsom van alle primaire inkomens is het totale
bedrag dat in een land aan inkomen verdiend wordt: het netto binnenlands inkomen (nbi). Het Nbp
wordt in zijn geheel uitbetaald aan diegenen die de productiefactoren leveren. Nbp is gelijk aan nbi.
Nbp=nbi
De macro-economische productiefactoren zijn: kapitaal, arbeid, natuur en ondernemerschap.
Productiefactor Primair inkomen
Arbeid Loon
Ondernemerschap Winst
Kapitaal Interest
Natuur Pacht +
Netto binnenlands inkomen
Afschrijvingen +
BBP
BBP = Nbp + afschrijvingen = Nbi + afschrijvingen
Het Nbi wordt ook wel bruto binnenlands inkomen (bbi) genoemd.
Het nbi is verdeeld over de verschillende productiefactoren. Deze verdeling is de categoriale
inkomensverdeling. Het inkomen van iedere productiefactor wordt berekend als aandeel van het Nbi.
Winstquote= Winst/ Nbi x 100%
Ook de interest- en pachtquote bereken je op deze manier. Deze 3 gaan meestal samen in het de
quote van het overig inkomen of restquote.
Quote overig inkomen = winstquote + interestquote + pachtquote
De loonquote geeft aan welk deel van het nbi naar de productiefactor arbeid gaat:
Loonquote= Loon/ nbi x 100%
, Het heeft wel een probleem, want het loon van een zzp’er komt in de winstquote terecht terwijl het
onderdeel moet zijn van de loonquote. -> arbeidsinkomen:
Arbeidsinkomen= looninkomen + winst zelfstandigen met een eenmanszaak
Arbeidsinkomensquote= arbeidsinkomen/ nbi x 100%
Hoofdstuk 2:
De economie heeft als geheel ook een evenwicht: de situatie waarin alle markten tegelijkertijd in
evenwicht zijn. We spreken dan van algemeen evenwicht. Bij de markten is sprake van wederzijdse
afhankelijkheid. Op deze manier veroorzaakt een verandering op een markt een kettingreactie. Een
economie bestaat uit 2 markten: de arbeidsmarkt en een productmarkt. In het marktevenwicht is de
loonvoet w1, en wordt er L1 aan arbeid verhandelt. Deze arbeid wordt in zijn geheel gebruikt om
productie Q1 voort te brengen op de productmarkt. Als de overheid een financieringstekort heeft,
wordt de loonbelasting verhoogd. Werknemers houden netto minder over van hun brutoloon->
minder aantrekkelijk om arbeid te verrichten. Collectieve aanbod van arbeid daalt-> Qa verschuift
naar links. Door de verhoging van loonbelasting is de loonvoet gestegen en wordt er minder arbeid
verhandeld. Producenten krijgen te maken met hogere loonkosten. Arbeid is duurder geworden, de
collectieve aanbodcurve op de productmarkt verschuift naar links. Door de verhoging van de
inkomstenbelasting stijgt de prijs op de productmarkt en worden er minder producten verhandeld.
Het macro-economisch model dat de Nederlandse economie beschrijft, wordt ontwikkeld en
beheerd door het Centraal Planbureau (CPB).
De economische kringloop: de schematische weergave van geld- en goederenstromen tussen de
sectoren van een economie. Er zijn 5 sectoren: gezinnen (consumenten), bedrijven (producenten),
overheid, buitenland en financiële instellingen. Het is een financiële kringloop.
Voor iedere sector is de opgetelde waarde van alle pijlen
die naar de sector wijzen even groot als de opgetelde
waarde van alle pijlen die van de sector afwijzen. De rode
pijlen in bron 1 zijn geldstromen van en naar de financiële
instellingen. Daar staan geen goederen en diensten
tegenover. Dat is wel het geval bij de zwarte pijlen. De
economische kringloop van goederen en diensten is een
aparte kringloop: de reële kringloop. Deze kringloop geeft
dus weer dat tegenover iedere
transactie in de reële kringloop een
transactie in de financiële
kringloop staat. De reële kringloop
is ook bron 1 maar dan zonder
financiële instellingen. Er zijn 3
macro-economische identiteiten:
relaties die altijd gelden.
De eerste macro-economische identiteit: bedrijven
Er zijn 4 geldstromen richting bedrijven: Consumptie (C) door gezinnen, de overheidsbestedingen (O),
de investeringen (I) van de bedrijven die daarvoor geld lenen bij financiële instellingen en de export
(E) doe door het buitenland gekocht wordt. Hierdoor stroomt het geld bij NL naar binnen. Het totaal
aan geld dat naar de bedrijven stroomt, is dus C+I+O+E. bedrijven geven het geld aan 2 dingen uit.
Producten die gekocht worden in het buitenland vormen de import (M). Er stroomt geld naar het
buitenland. Daarnaast belonen de bedrijven de gezinnen voor de productiefactor arbeid. Deze
beloning vormt het nbi. Nbi wordt nu aangeduid met Y.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur Ilse321. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,48. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.