Biologie Antwoorden Oefenopgaven Hoofdstuk 11 - Transport (Nectar, Havo-5)
67 vues 0 fois vendu
Cours
Biologie
Type
HAVO
Book
Nectar 3e editie
Met deze oefenopgaven en antwoorden haal je gegarandeerd een voldoende op je toets. Deze opgaven gaan van theoretisch tot inzicht en bestaan uit meerkeuze en open vragen. Met de antwoorden en uitleg kan jij jezelf goed nakijken en ben jij goed voorbereid op je toets. Deze oefenopgaven horen bij hoo...
Antwoorden oefenopgaven Nectar H11 Transport
1 B stoffen uit beschadigde cellen zetten de bloedstolling in gang
2 B met een elektronenmicroscoop kun je geen stoffen zien a, c en d fout
3 plasminogeen wordt omgezet (in plasmine)
fibrine wordt omgezet (in polypeptiden)
4 C in serum is geen fibrinogeen meer aanwezig dus kan er geen stolling meer optreden. In
plasma wel. Door toevoeging van calciumchloride komen er weer calciumionen in het
bloed kan weer stollen (zie proef in de les)
5 B De volumes van de linkerkamer en de rechterkamer zijn gelijk
6 A Als de hartspier samentrekt, kan er geen bloed in de bloedvaten in de hartspier gepompt
worden (dat is altijd zo bij spieren, vandaar dat je een spier niet eindeloos maximaal kunt
aanspannen). Dus bloed stroomt trager (of niet) tijdens samentrekken.
7 B Plaats P bevindt zich ergens in de grote slagaders (kun je zien aan de variatie in de bloed-
druk). Bloeddruk gaat omhoog als linkerkamer er bloed inpompt en omlaag als de kamer
ontspant. Twee pieken staan dus voor 2 samentrekkingen van de LK.
8 A Bij S en R zie je geen schommelingen meer in de bloeddruk geen effect dus meer merk-
baar
9 A alleen die brengt bloed langs de longen
10 C Buis 1 vooral fibrinogeen want er is nog geen stolling opgetreden en in buis 2 vooral fibrine
want daar is bloed gestold dus fibrinogeen omgezet in fibrine.
11 D Bloedgroep AB want er is geen anti-A en geen anti-B terwijl iedereen antistoffen heeft te-
gen de antigenen die hij zelf niet heeft. Je maakt pas antiresus als je ook in contact bent
geweest met resuspositief bloed (en je zelf negatief bent uiteraard) dus als deze persoon
nog nooit vreemd bloed heeft gehad kan hij best resusnegatief zijn en toch geen antire-
sus hebben.
12 C Het bovenste bloedvat heeft een dikke wand en is een slagadertje dus vandaar dat de
onderste een adertje is (2 is haarvat, 3 is lymfvat)
13 C al deze stoffen verlaten het bloed
14 B nl. de eiwitten die de colloïd-osmotische druk veroorzaken (albuminen)
15 B Heeft AB dus antigeen A en antigeen B dus moet er een reactie optreden met anti-A en
anti-B
16 A Bij 1 stroomt meer vloeistof dan bij 2 want daar is plasma uit de haarvaten gegaan de
weefsels in
17 B CO2 wordt juist afgegeven door de spiercellen
18 C het is nooit zo dat al het zuurstof wordt opgenomen
19 Hiervoor heb je de grafiek nodig die de uitwisseling in de haarvaten laat zien. Als de
bloeddruk in de slagader stijgt dan verlaat er meer bloedplasma de haarvaten en wordt
er minder teruggehaald de haarvaten in dus meer via lymfe terug en als de bloeddruk in
de ader stijgt wordt er minder de haarvaten ingezogen dus meer via lymfe terug (dus 2
en 4)
20 B 1 = juist want daar zitten spiercellen die dat doen. 2 = onjuist want dan zou er tijdens de
weg langs de longen glucose opgenomen worden in het bloed en dat gebeurt in de le-
ver en niet in de longen
21 C Het bloed dat in de lever komt, wordt afgevoerd door de leverader (= p). Dat is bloed
van de poortader (= q) en bloed van de leverslagader (niet getekend). Dus bij p meer
dan bij q dus 1 = fout. De bloeddruk in de leverader is het gevolg van de relatief hoge
druk in de leverslagader en is alleen door de lever gegaan en daardoor relatief minder
gedaald dan het bloed uit de darmslagader dat langs een groot oppervlak van de dar-
men is gegaan.
22 C Darm is leeg dus geen opname van glucose dus laag in de poortader. Lever zet glyco-
geen om in glucose en brengt glucosegehalte van het bloed op peil.
23 B uiteraard geen antiresus want dan zou dit kind zijn eigen rode bloedcellen laten samen-
klonteren
24 A rode bloedcellen zijn niet kleurloos, witte hebben een kern, fibrine zijn draden en geen
deeltjes en bovendien is dan de stolling al begonnen en het goede antwoord is sowieso
bloedplaatjes omdat die dat inderdaad doen
25 D hartkleppen zijn tegelijk open of dicht 1 valt af
halvemaanvormige kleppen tegelijk open of dicht 1 valt nog eens af
hmv kleppen en hartkleppen nooit tegelijk open 3 valt af
26 A
27 B via een ader omhoog betekent dat het slangetje helemaal door het hart moet dan langs
de longen dan weer langs het hart en dan via de aorta de kransslagader in. Waarschijnlijk
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur Semvanveen. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €2,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.