Samenvatting taalonderwijs
Toetsdoel 1: mondelinge taakvaardigheid 16%
1. Je kent de fasen van de taalverwerving.
In het taalverwervingsproces van een kind onderscheiden we de volgende twee perioden:
▪ De prelinguale periode (van 0 tot 1 jaar)
▪ De linguale periode, die weer valt onder te verdelen in:
• De vroeglinguale periode (1 tot 2,5 jaar)
• De differentiatiefase (2,5 tot 5 jaar)
• De voltooiingsfase (5 tot 9 jaar)
Prelinguale periode
De periode voordat een kind zijn eerste woordjes spreekt, noemen we de voortalige of prelinguale
periode. Deze periode loopt vanaf de geboorte tot aan ongeveer het eerste levensjaar. In deze
periode maken kinderen (baby’s) alleen nog maar klanken. De baby ontwikkelt zijn communicatieve
vaardigheden door te huilen. Dit is een signaal dat het kind iets nodig heeft. Na ongeveer 6 weken
houden baby’s zich actief bezig met taal. De baby luistert naar stemgeluiden en maakt zelf klanken.
Dit wordt ook wel vocaliseren genoemd. Na 4 maanden begint de baby steeds meer te
experimenteren met taal. De klanken worden gevarieerder en verschillen in toonhoogte, luidheid en
duur. Dit wordt ook wel de fase van het vocaal spel genoemd. Het kind oefent zelf, maar ouders
spelen in op de geluiden die de baby maakt. Er is sprake van interactie.
Na ongeveer 7 maanden start de fase van het brabbelen. Een kind herhaalt klankgroepen zoals
dadada, bababa, mamama. Deze klankgroepen lijken al een beetje op taal. Als kinderen eenmaal zijn
begonnen met brabbelen, neemt de variatie in klankgroepen steeds meer toe en is er zelfs al een
soort zinsmelodie te ontdekken.
Een kind in de prelinguale periode oefent dus:
▪ Articulatie
▪ Klankstructuur
▪ Zinsmelodie
▪ Communicatie met anderen
Linguale periode:
Na het eerste levensjaar begint de linguale periode. Een kind gaat woorden en zinnen als
communicatiemiddel gebruiken. Deze periode kun je weer onderverdelen in de volgende periodes:
1. De vroeglinguale periode (1 tot 2,5 jaar)
Het brabbelen gaat over naar betekenisvol taalgebruik. Het correct uitspreken van woorden is nog
lastig.
Het begint met een eenwoordszin. Dit is een woord dat het kind uitspreekt maar waar hij een hele zin
mee bedoelt. (Vb.: ‘bal’, hij bedoelt: Daar is de bal.)
Deze fase gaat over naar de tweewoordszin. Het kind start met het grip krijgen op grammaticale
regels (telegramstijlfase).
Deze fase gaat weer over op de meerwoordzin.
2. De differentiatiefase (2,5 jaar tot 5 jaar)
Het taalgebruik begint steeds meer op dat van een volwassene te lijken. Het kind ontwikkelt zich op
veel verschillende gebieden, vandaar de naam differentiatiefase.
3. De voltooiingsfase (5 tot 9 jaar)
De eerder aangeleerde processen worden verder uitgebouwd. Aan het einde van deze fase beheerst
een kind de taal bijna net zo goed als een volwassene.
,Eerstetaalverwerving:
De taalontwikkeling van kinderen start op fonologisch niveau met het vormen van spraakklanken. Op
het Morfologische niveau leren de kinderen op welke manier woorden gevormd moeten worden. Op
syntactisch niveau leren kinderen hoe zij volledige correcte zinnen moeten formuleren. Op
semantisch niveau leren kinderen stap voor stap de betekenis van woorden. Bij het Pragmatische
niveau leert het kind in welke situaties het bepaalde taal wel/niet gebruiken moet.
Tweedetaalverwerving:
Als iemand twee talen tegelijkertijd leert noemen we dat simultane tweetaligheid. Dit noemen we
ook zoals een kind voor het 3e levensjaar een tweede taal leert.
Het leren
2. Je herkent de spreek- en luisterstrategieën.
Spreekstrategieën:
▪ Oriënteren op jet spreekdoel: Wat wil ik met mijn presentatie/verhaal bereiken.
▪ Oriënteren op het onderwerp en inzetten van eigen kennis: Wat ga je wel en niet vertellen.
▪ Oriënteren op het soort spreektaal: ga ik gebruik maken van interactie of doe ik het
monoloog?
▪ Oriënteren op het publiek:
▪ Reflecteren op de spreektaak: is de informatie goed overgebracht?
▪ Monitoren van de spreektaak: Moet de presentatie duidelijker?
▪ Evalueren van de spreektaak: Wat ging goed en wat ga ik de volgende keer anders doen?
Luisterstrategieën:
▪ Globaal luisteren: globaal het verhaal volgen, de informatie begrijpen.
▪ Intensief luisteren: je neemt alle details van het verhaal op waardoor je een goed beeld krijgt
van het verhaal.
▪ Kritisch luisteren: Je vormt tijdens het luisteren een mening.
▪ Gericht luisteren: Je hebt interesse in bepaalde aspecten van een verhaal.
Bij alle luisterstrategieën kan je ook verschillende luistervaardigheden inzetten. Voorbeelden daarvan
zijn:
▪ Een beschrijving kunnen volgen
▪ Gevoelens en meningen begrijpen en waarderen
▪ Inhoud interpreteren en beoordelen
▪ Een uitleg volgen
▪ De strategie van de spreker doorzien
▪ Passende feedback geven
▪ Vragen stellen
, 3. Je herkent de spreek- en luisterdoelen
Spreekdoelen:
▪ Informeren → overbrengen feitelijke informatie
▪ Amuseren → het doel om de toehoorders te vermaken
▪ Instrueren → laten weten hoe je iets moet doen d.m.v. stappen volgen
▪ Overtuigen → Overtuigen tot een bepaald standpunt of bepaalde mening
▪ Emotioneren (gevoelens losmaken of overbrengen)
▪ Waarderen (je oordeel over iets geven)
▪ Beschouwen (verschillende kanten toelichten)
Luisterdoelen: bijbehorende luisterstrategie:
▪ Iets te weten willen komen. Intensief luisteren
▪ Een bepaald gevoel willen ondergaan. Globaal luisteren
▪ Een mening willen vormen. Kritisch luisteren
▪ Een bepaalde handeling willen uitvoeren. Gericht luisteren
▪ Een spel willen spelen.
Bij de vorm van een gespreksoort kan er onderscheid gemaakt worden tussen:
▪ Monoloog (één spreker actief)
▪ Dialoog (twee sprekers actief)
▪ Polyloog (groepsgesprek)
Toetsdoel 2: Mondelinge taalvaardigheid 4%
1. Vergelijking rijke taal en basiskennis
Basiskennis taalonderwijs behandelt drie theorieën over mondelinge taalvaardigheid:
1. Behaviorisme, kinderen leren volgens taal door imitatie. De meest gebruikte woorden en
taaluitingen worden als eerste geleerd.
2. Creatieve constructietheorie: Men gaat ervan uit dat kinderen taal leren als een natuurlijk
aangeboren proces. Hierbij zijn de kinderen afhankelijk van ervaringen die kinderen opdoen
met taal.
3. Interactionele benadering: Kinderen hebben een aangeboren taalleervermogen, hierdoor
leren ze een taal. De omgeving is in dit proces wel cruciaal.
Rijke taal:
De taalontwikkeling van kinderen wordt beïnvloed door een rijke of geen rijke omgeving. Het
ontwikkelen van taal is een onbewust proces dat wordt beïnvloed door de omgeving. Kinderen die
opgroeien in een rijke taalomgeving (Omgeving waar veel wordt voorgelezen, gesprekken gevoerd en
musea bezoekingen plaats vindt) hebben een grote kans op schoolsucces.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur 2110237C. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.