Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Kleine en beknopte samenvatting van blok 4: externaliserende stoornissen €6,48   Ajouter au panier

Resume

Kleine en beknopte samenvatting van blok 4: externaliserende stoornissen

 17 vues  3 fois vendu
  • Cours
  • Établissement
  • Book

Dit is een beknopte en ingekorte versie van alle uitgebreide stof van blok 4. Hierin zie je alle literatuurbronnen kort samengevat in de belangrijkste conclusies en kennis. Zo kun je nog even lekker stampen vlak voor het tentamen plaats vindt. Zelf had ik een 9! :) Hopelijk gaat dit jou ook helpen....

[Montrer plus]

Aperçu 4 sur 31  pages

  • Non
  • Inconnu
  • 11 avril 2023
  • 31
  • 2022/2023
  • Resume
avatar-seller
Taak 1: Donny: “Ik vecht alleen voor mezelf”

Temperament omvat individuele kenmerken in reactiviteit, zelfregulatie, emotie, motivatie en
aandachtgerelateerde processen, die zich al manifesteren vanaf de kindertijd met een sterke
genetische of neurobiologische basis.

Moeilijk temperament: een uitdagend cluster van gedragsstijlen, die kinderen kwetsbaar maken voor
het ontwikkelen van probleemgedrag.

Persoonlijkheid: komt voort uit de interactie tussen temperament en omgevingsinvloeden en omvat
gedachten, vaardigheden, waarden, morele overtuigingen en sociale cognities.

Gepast sociaal gedrag omvat verschillende sociale vaardigheden om adequaat om te gaan met
alledaagse probleemsituaties, maar ook pro-sociaal gedrag (gedrag ten voordele van de ander: e.g.
luisteren, interesse tonen, gesprek starten, geruststellen).
→ Empathie is een emotie, die ervoor zorgt dat je kunt meevoelen/leven met een ander. Dit is
gekoppeld aan pro-sociaal gedrag; het begrijpen en delen van emotionele status van de ander.

Oppositioneel gedrag: gedrag waarbij een kind weerstand toont t.o.v. de verzorger, die kan
voorkomen in de passieve en actieve vormen van weigering

Agressief gedrag: gedrag om de ander vrijwillig te schaden.
Verschillende vormen van agressie (what):
 Fysieke agressie
 Verbale agressie: verbale dreigementen met intentie tot provoceren/ denigreren.
 Relationele agressie: schade van interpersoonlijke relaties of gevoelens van inclusie.
Agressie kan worden onder verdeeld in (onderliggende motivaties: why):
 Reactieve agressie: impulsieve agressieve reactie op frustratie; defensief, hot-blooded.
 Proactieve agressie: instrumenteel (om een doel te bereiken), cold-blooded.

Antisociaal gedrag wordt veelal gebruikt als algemene term voor ongepast gedrag, kenmerkt zich
door het schenden van basale normen, rechten en regels.

Regelovertredend gedrag is alle gedrag dat in strijd is met de op dat moment voor de betreffende
persoon geldende regels, zowel formele als minder formele gedragscodes.

Delinquent gedrag is wanneer antisociaal gedrag zich uit in wettelijke overtredingen. Wat als
delinquent wordt gezien, is ook afhankelijk van de leeftijd van het kind (e.g. schorsing, weglopen)

 In de context van gedragsproblemen verwijst het woord ‘stoornis’ naar een gedragspatroon
dat een naam heeft gekregen. Een gedragsstoornis is dus geen oorzaak voor gedrag, maar
een beschrijving van gedrag.

Hechting – Alexithymia – Reactieve / proactieve agressie (Manicelli, 2021)

Alexithymia is een persoonlijkheidstrek, die wordt gekenmerkt door moeilijkheden met het
verwoorden en begrijpen van emoties en het omgaan met hun emoties, geassocieerd met een
stoornis in de verwerking, regulering en communicatie van emoties → Het is een specifiek
emotieregulatieprobleem (neurologische tekorten in de PFC en de amygdala.)
 Alexithymia, moeite met het identificeren en uiten van emoties, kan een mediërend effect
hebben bij de invloed van hechting op de ontwikkeling van reactie- en proactieve agressie.

Manicelli (2021) deed onderzoek naar de relatie tussen hechting van adolescenten en reactieve-
proactieve agressie (RA en PA), met alexithymia als mediërende factor.

Resultaten:
 Hoe beter de hechting, hoe minder reactieve- en proactieve agressie er werd gerapporteerd:
negatieve correlatie tussen hechting en RA & PA. Bij vaders was er geen rechtstreeks effect
van hechting op PA. Via alexithymia (betere hechting, minder alexithymia) had de hechting
met vader wel een beschermend effect bij PA.

,  Hoe beter de hechting, hoe lager de niveaus van alexithymia. (bij zowel moeder als vader).
 Minder agressie bij hogere niveaus van hechting, werden gedeeltelijk verklaard door lagere
niveaus van alexithymia.
 Alexithymia hangt positief samen met reactieve agressie → meer alexithymia, meer reactieve
agressie. Er was geen correlatie met progressieve agressie.

► Hoe beter je emoties kunt identificeren en herkennen, hoe beter je je gedrag kan beheersen en
emoties kunt reguleren. → bij veilige hechting hebben kinderen vaak van hun ouder geleerd hoe je
emoties kunt plaatsen, benoemen, mentaliseren, je verplaatsen in een ander, ouders hebben emoties
meer ondertiteld, dit leidt ertoe dat alexithymia lager is.

Conclusie: Een veilige hechting is een beschermende factor voor reactieve agressie, dit verband is
minder sterk aangetoond bij proactieve agressie.
 Het aanpakken van emotieregulatie en hechtingsproblemen is belangrijk in het begrijpen en
het verminderen van agressieproblemen bij adolescenten.
→ De bevindingen suggereren dat interventies gericht op hechting en emotieregulatie effectief
kunnen zijn bij het verminderen van het risico op agressief gedrag in deze populatie.

Risicofactoren:
Kindfactoren:
• Gedrags- en moleculaire genetica: een wisselwerking tussen genen en omgeving:
erfelijkheidsgraad van 41%.
• Interactie tussen genen en omgeving: gen-omgevingsinteracties – diathese-stress model.
• Differentiële susceptibiliteitsmodel: als sommige kinderen gevoeliger zijn voor
veranderingen in de omgeving vanwege specifieke genen, zouden deze kinderen ook het
meest moeten profiteren van positieve veranderingen (interventies).
• Temperament: een bio-gedragsconstructie (link tussen gedrag en neurale systemen), hierin
worden twee basisbesturingssystemen aangehaald: approach & withdrawal. Bij kinderen met
gedragsproblemen zal er hogere mate van approach zijn: disinhibitie, impulsiviteit.
• Androgenen: meer agressief gedrag door testosteron, DHEAS (mannen hebben dit meer).
• Intelligentie en taalontwikkeling: lage intelligentie (met name verbale intelligentie).
• Neurobiologische kenmerken:
> verminderde strafsensitiviteit; disfuncties in de werking van de amygdala, HPA-as en het
sympathische zenuwstelsel.
> Verminderde beloningssensitiviteit: meer risicovol gedrag, grote rol amygdala en striatum.
> Structurele gebreken in cognitieve controle en executieve functies: disfuncties in het
paralimbische systeem en de PFC.
• Belangrijkste factor ontwikkelen antisociaal gedrag: probleemgedrag op jongere leeftijd.
• Reactieve agressie hangt samen met:
 Aandachtsproblemen en hyperactiviteit
 Een moeilijk temperament
 Lage intelligentie
 Afwijkingen in waarnemings- en interpretatiefase van sociale informatieverwerking.
• Proactieve agressie hangt samen met:
 Ongevoelige stressresponssystemen
 Lage emotionaliteit (minder schuld, schaamte en empathie)
 Afwijkingen in oordelen over verwerpelijkheid van probleemgedrag.
• Ernstige en gewelddadige jeugddelinquentie hangt samen met:
 Een cumulatie van bovenstaande factoren
 Drugsgebruik en erfelijke verslavingsgevoeligheid.
 Geringe schoolmotivatie (vanaf de adolescentie)

Gezinsfactoren:
Direct risico:
• Inconsistent hanteren van regels
• Fysiek en hard straffen
• Gebrek aan warmte, sensitiviteit en monitoring (bezigheden kind in de gaten houden).
• Het falen van versterken prosociaal gedrag
Indirect risico:
• Conflicten tussen ouders (in bijzijn van het kind)

, • Echtscheiding (behalve als deze leidt tot minder conflicten)
• Laag inkomen, opleidingsniveau en SES.
• Psychosociale problemen van ouders
• Delinquentie van ouders
• Een beperkt sociaal netwerk rond het gezin.
• Reactieve agressie hangt samen met:
 Hardvochtige opvoeding.
• Proactieve agressie hangt samen met:
 Rolmodellen in het gezin die agressie gebruiken en goedkeuren als middel om doelen
te bereiken.
• Ernstige en gewelddadige jeugddelinquentie hangt samen met:
 Een cumulatie van bovenstaande factoren
 Met relatief belangrijk rol voor delinquentie van (een van de) ouders.

Leeftijdsgenoten factor:
• Afwijzing in de schoolklas, pesten.
• Relaties met problematisch gedragende leeftijdsgenoten.

Bredere sociale omgeving:
• Opgroeien in een arme of onveilige buurt; met hoge mobiliteit en anonimiteit
• Te kleine huisvesting
• Wapenbezit in het gezin
• Blootstelling aan geweld in de buurt.

Beschermende factoren:
• Bovengemiddelde intelligentie
• een makkelijk temperament
• stressbestendige of veerkrachtige persoonlijkheid.
• Zelfcontrole
• Een goede band met één of meer sensitief en warm opvoedende ouders of familieleden.
• Een steunend sociaal netwerk voor kind en gezin.

Oorzaken voor antisociaal: agressief en regelovertredend, gedrag:
► Biologische en fysiologische perspectieven: hierin wordt uitgegaan van een fysiologische en
wellicht genetische basis voor probleemgedrag. Sommige kinderen met gedragsproblemen:
1. lijken minder gevoelig voor straf of negatieve gevolgen van probleemgedrag.
2. lijken minder gevoelig voor beloning, meer behoefte aan spanning.
3. Reageren emotioneler op stress of frustratie, waar eerder op gereageerd wordt met agressie.
4. Hebben beperkte cognitieve capaciteiten (beperkte executieve functies), die hun waarneming
en sociale interactie beperken.
5. Blijken minder gevoelig voor de gevolgen van hun gedrag op anderen: CU-traits. → slechtere
prognose en geringe gevoeligheid voor behandeling.

► Leer theoretische perspectieven: probleemgedrag wordt aangeleerd door processen van
conditionering, observationeel leren of instructie.
1. Operante conditionering, d.m.v ‘dwingende interacties’ (coercion – Patterson et al., 1992):
Het afdwingen van gedrag door het inzetten van negatief gedrag
Factoren, die van invloed zijn op dwingende interacties;
 Inconsistente reactie van de ouder op probleemgedrag
 Kindkenmerken als negatieve emotionaliteit en gevoeligheid voor bekrachtiging
 Inconsistentie en haalbaarheid van regel of eis.
2. Observationeel leren:
 Het aanleren van niet-agressief sociaal gedrag is een cruciaal leerproces om
gedragsproblemen te voorkomen.
 Invloed van leeftijdgenoten:
 Deviantietraining: deviant (met name proactief en regelovertredend) gedrag
wordt onderling bekrachtigd en gemodelleerd, terwijl aanpassing aan aosciale
conventies negatief wordt beoordeeld.

, ► Informatie verwerkingsperspectieven: mensen gedragen zich verschillend (in soortgelijke
situaties, doordat ze informatie verschillend opmerken en verwerken)
Door verschillende belevingen wordt eenzelfde situatie verschillend gewaardeerd, wat leidt naar
verschillen in doelen, verschillen in verkrijgen van emoties en verschillen in manieren van reageren.
1. Reactieve agressieve gedragsproblemen hangen vaak samen met:
 Selectieve aandacht voor bedreigende informatie, missen van sociale informatie.
 Interpretatie van andermans intenties als vijandig, boosheid, leedvermaak.
 Minder empathie
 Vaker sterkere emoties van boosheid bij sociale problemen
 Minder vaardigheid om te gaan met deze boosheid: emotieregulatie.
2. Proactieve agressieve gedragsproblemen hangen vaak samen met:
 Vaker doelen gericht op dominantie en wraak, minder gericht op positieve uitkomsten.
 Beperkter repertoire aan reactie-mogelijkheden bij sociale situaties (veel agressief)
 Verwachting van minder positieve uitkomsten bij niet-agressieve reacties.
 Beperkte vaardigheid in het uitvoeren van probleemoplossende reacties.
 Overschatting van andermans vertoning en goedkeuring van regelovertredend gedrag
 Overschreeuwen van eigen sociale competenties.

Hostile information bias: goedaardige, ambigue of neutrale informatie vaker/sneller interpreteren als
vijandig/ boos.

► Sociale informatie verwerking en sociale probleemoplossing
Social Information Processing Model (SIP) beschrijft hoe kinderen informatie verwerken om gepast
of ongepast te reageren in sociale situaties.

Dit model bestaat uit opeenvolgende cognitieve bewerkingen (probleemoplossende vaardigheden):
1. Coderen van signalen: hoeveel en hoe informatie gecodeerd wordt, kan gedrag
beïnvloeden.
2. Interpreteren van signalen: afhankelijk van de attributies over de motieven voor andermans
acties, ook van cognitief-affectieve processen, zoals perspectief nemen en empathie.
3. Verduidelijking van doelen: bepalen van een doel of gewenste uitkomst voor de huidige
probleemsituatie. → onderzoek: meer waarde aan sociale dominantie en wraak, bepaalt direct
de neiging om incompetente oplossingen te bedenken op sociale problemen.
4. Toegang tot respons of constructie: na het interpreteren en formuleren van een doel,
krijgen kinderen toegang tot mogelijke gedragsreacties uit het lange termijngeheugen.
5. Reactiebeslissing: evaluatie van eerder opgevraagde reacties en selectie van de meest
positief geëvalueerde reactie voor uitvoering.

Schema’s: denkpatronen met verwachtingen of overtuigingen van kinderen over zichzelf, anderen en
de wereld. Hiermee wordt binnenkomende informatie gefilterd. → impact op de verschillende stappen
van informatieverwerking en sociale probleemoplossingen. Bij disfunctionele schema’s worden
emotionele en gedragsproblemen bestendigd door een negatieve invloed op sociale informatie.

► Maatschappelijke perspectieven:
1. Algemene criminaliteitstheorie: iedereen is geneigd tot dergelijk gedrag, als het maar
voordeel oplevert. Sociale bindingen weerhouden de meeste mensen hier echter van.

Integratie van perspectieven in een ► Transactioneel model: alleen een combinatie van
bovenstaande perspectieven kan een goede verklaring bieden, doordat verschillende systemen elkaar
voortdurend beïnvloeden.

Gedragsproblemen is de meest dure stoornis in de kindertijd, met 3 redenen:
1. Weinig behandelrespons (+/- 20-40% ervaart positieve uitkomsten).
2. Slechte prognose (bij ongeveer 60% van de kinderen met gedragsproblemen)
3. Intergenerationele overdracht: volwassenen met een voorgeschiedenis van gedragsstoornis
voeden ook vaak kinderen op met een bijzonder hoge prevalentie van gedragsproblemen.

Diagnostische criteria ODD (Oppositional Defiant Disorder): Oppositioneel Opstandige stoornis
1. Boze/ prikkelbare stemming, argumentatief/ opstandig gedrag of wraakzuchtigheid.
Minimaal 4 symptomen (min. 6 mnd voorkomen in de interactie met anderen (niet broer/zus)

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur femkestudent. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,48. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

80364 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€6,48  3x  vendu
  • (0)
  Ajouter