Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting gehele examenstof economie (domein B, C, D, E, F, G, H en I.) €25,49   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting gehele examenstof economie (domein B, C, D, E, F, G, H en I.)

 2 vues  0 fois vendu
  • Cours
  • Type

In deze samenvatting staan alle domeinen beschreven in duidelijke taal. Ook staan er geregeld plaatjes en voorbeelden bij om onderwerpen te verduidelijken.

Aperçu 4 sur 67  pages

  • 5 avril 2023
  • 67
  • 2020/2021
  • Resume
  • Lycée
  • 5
avatar-seller
Economie
Domein B en C
Hoofdstuk 1: Keuzes maken

Primaire behoeften => behoeften die noodzakelijk zijn om te overleven

Je hebt verschillende soorten goederen:

o Vrije goederen  goederen waar we niets voor hoeven op te offeren, deze heb je in de
natuur zoals bijvoorbeeld: zuurstof en zeewater
o Schaarse goederen  goederen waarvoor we iets moeten opofferen, dit opofferen kan
bestaan uit bijvoorbeeld tijd maar ook geld

Mensen hebben middelen zoals geld om te ruilen voor producten, deze middelen zijn altijd beperkt
in verhouding met de behoefte, menselijke behoeften zijn oneindig daarom kan je zeggen dat
mensen schaarste ervaren.

Schaarste  spanning die we ervaren tussen onze beschikbare middelen en onze behoeften.


Welvaart Schaarste blijft Wat er in de praktijk
Behoeften
neemt toe gelijk of neemt gebeurt
nemen toe
toe


Behoeften Wat je zou denken wat er gebeurt
nemen af




Opofferingskosten  kosten die gelijk zijn aan het - wat je niet koop, omdat je een ander goed
koopt. Wordt vaak uitgedrukt in geld, maar je kan bijvoorbeeld ook je salaris opofferen voor meer
vrije tijd.
bijv: als ik haring koop op de markt  kan ik geen frietje kopen  offer een frietje op voor haring
het frietje kostte 2,- de opofferingskosten voor de harig bedraagt dan 2,-

Alternatief aanwenden  als je een goed anders gebruikt dan eigenlijk de bedoeling is
bijv: als je een schrift als vliegenmepper gebruikt.

Budgetlijn: manier om de opofferingskosten bij economische keuzes tussen 2 producten uit te
rekenen. Het geeft de keuzes weer tussen 2 goederen  het ene goed staat op de Y-as en het
andere goed op de X-as.
Als je budget veranderd zal de nieuwe budgetlijn evenwijdig aan de eerste budgetlijn komen te
liggen, veranderd de prijs van een van de 2 producten komt de budgetlijn schuiner te liggen. (Zie
voorbeeld van grafiek met budgetlijn(en) in het boek, blz. 4)

We kunnen de budgetlijn ook gebruiken om keuzes rondom sparen en uitgeven te vergelijken. Met
de budgetlijn kan je bijvoorbeeld kijken hoeveel je gaat sparen en hoeveel je uitgeeft, en over het
bedrag wat je gaat sparen kan je dan weer de rente uitrekenen (Zie voorbeeld hiervan in je boek blz.
5/6)

,BBP (bruto binnenlands product)  het verdiende geld met de productie van een land op jaarbasis,
deel je dit door het aantal bewoners van het land spreek je over BBP per hoofd bevolking = BBP per
capita (verdiende inkomen per inwoner van een land).
het BBP per capita is een welvaartsmaatstaf = een graadmeter voor de welvaart van een land

o Welvaart in enge zin  welvaart uitgedrukt in de hoeveelheid geld we verdienen (welvaart
als we spreken over BBP per capita)
o Welvaart in ruime zin  gezondheid geluk en milieu zijn ook belangrijke factoren in onze
welvaart. Deze welvaart is moeilijker te meten omdat het per persoon natuurlijk verschillend
is wanneer deze zich bijv. gelukkig voelt, daarom gebruiken we vaker welvaart per capita.

Reële BBP per capita  dit drukt de koopkrachtstijging per hoofd van de bevolking uit. Het drukt dus
eigenlijk uit hoeveel goederen en diensten we meer kunnen kopen van het verdiende geld dan het
voorgaande jaar, inflatie (= stijgen van prijzen waardoor je minder producten kunt kopen van
hetzelfde geld) laten we hierbij buiten beschouwing.

Zijn mensen die vinden dat we geen welvaart maar Bruto Nationaal Geluk zouden moeten nemen als
welvaartsmaatstaf. Dit is een subjectieve maatstaf want elk mens heeft eigen gelukgevoelens. Als je
het geluk per land wilt meten, doe je dat dan ook met een enquête want dan kunnen mensen zelf
invullen wat ze ervan denken. Wel blijkt het uit de onderzoeken in de wereld dat de rijkste landen
vaak ook de gelukkigste landen zijn.

Transactie  dit is eigenlijk een ruil, oftewel een overdracht van een eigendom van de een naar de
ander.

Transactiekosten  alle kosten die je maakt om een transactie tot stand te laten komen bijv. alle
kosten van de adviseurs waar je mee te maken hebt als je een huis koopt.
-- Bij een Europese aanbesteding zijn de transactie kosten altijd hoog. Dit komt omdat er veel
adviseurs bezig zijn om de transactie uit te voeren (zij moeten aan veel wetten en regels voldoen)

Je hebt 2 manieren van ruilen:

o Indirecte ruil  er vindt een transactie plaat waarbij een goed voor geld wordt geruild.
eigenaar A – geld – eigenaar B – goed – eigenaar A enz.
o Directe ruil  dit is het ruilen van goederen voor goederen of diensten. (onderdeel
interneteconomie, bijv. een gitaar aanbieden voor ruil van een drumstel, gebruikt geen geld)

eigenaar A – goed – eigenaar B – goed/dienst – eigenaar A enz.
o geld maakt ruilen makkelijk, maar de interneteconomie maakt het mogelijk om alternatieven
ervoor te gebruiken. Zo kennen we veel nieuwe digitale munten zoals de Bitcoin.

Eigendomsbewijs  als je in de supermarkt iets koopt is de bon je eigendomsbewijs. Maar al wordt
je eigenaar van een auto of huis word je geregistreerd bij het kadaster.

Instituties  alle overheidsdiensten die de handel en transacties stimuleren, beschermen en
registreren.

Als in de economie eigendomsrechten niet goed geregeld zijn leidt dit tot minder ondernemerschap,
want het heeft geen zin om een onderneming op te bouwen als iemand anders die zomaar in kan
pikken. Daarom: als je iets nieuw bedenkt kan je die uitvinding vast laten leggen kan je bescherming
vragen aan de overheid = intellectueel eigendom. Dit krijg je dan in een octrooi of patent  niemand
anders mag zonder jouw toestemming je uitvinding gebruiken.

,Het streven van de mens is om de welvaart te laten toenemen, dit kan door een hogere productie en
die hogere productie kan je bereiken door bijvoorbeeld het toepassen van
arbeidsdeling  het splitsen van arbeidsproces in kleinere stukjes, een werknemer doet dan heel de
tijd hetzelfde werk waardoor hij zich erin specialiseert hierdoor stijgt de productie met daarbij de
arbeidsproductiviteit.
nadelen aan arbeidsdeling:

o als je heel de dag hetzelfde doet wordt het saai en eentonig, dit kan weer leiden tot een
lagere productiviteit
o ongeschoolde arbeiders (met dus eenvoudig werk) kunnen worden vervangen door machines

mannen verdienen gemiddeld nog steeds meer dan vrouwen hiervoor zijn een aantal verklaringen:

o vrouwen werken vaker in lagere functies
o ze werken vaak in deeltijd, en dan heb je minder kans op hogere functies
o ze onderbreken hun carrière als er kinderen komen
o ze werken vaak in dienstverlenende en verzorgende beroepen, deze beroepen betalen vaak
niet zo goed
o vrouwen hebben gemiddeld genomen een lagere opleiding dan mannen

de productiecapaciteit van landen wordt bepaald door de natuurlijke omstandigheden en de
beschikking over productiefactoren in een land.
productiefactoren  middelen die je nodig hebt om goederen en diensten te produceren je hebt
altijd 1 van deze 4 middelen nodig om iets te kunnen
productiefactor beloning
produceren. Voor iedere productiefactor geld een
Natuur Pacht
beloning:
Arbeid Loon
Kapitaal Rente, huur
Ondernemerscha Winst
theorie van de relatieve kostenverschillen:
p
X Maken Maken overige
computerschip onderdelen
Nederland 1 uur 4 uur
China 4 uur 6 uur

Nederland is in alle gevallen sneller dan China = absoluut kostenvoordeel
de vraag of specialiseren zin heeft beantwoord je vanuit het relatieve voordeel  je berekent welk
land relatief het snelst ieder onderdeel kan produceren. Dit doen we door de opofferingskosten (per
land) van het maken van het ene product zijn voor het maken van het andere product te berekenen.

X Maken Maken overige In Nederland offeren voor het maken van 1
computerschip onderdelen computerschip 4/1 = 4 overige onderdelen op.
Nederland 1 (4) 0,25 (1) Andersom offeren voor het maken van overige
China 1 (1,5) 0,67 (1) onderdelen 1/4 = 0,25 computerschepen op


Vrij verkeer van arbeid en kapitaal  als iemand Nederland een ingenieur nodig heeft mag diegene
een Italiaanse ingenieur aannemen. Deze mag hier wonen en werken zonder beperkingen. Ook mag
Nederland een fabriek bouwen in Polen omdat de lonen daar lager zijn.

, Het doel van de EU is dan ook welvaart van alle EU landen te verhogen door de vrije stroom van
arbeid en kapitaal

Hoofstuk 2: Het geldsysteem

2 nadelen van directe ruil:

o je kan alleen op het moment zelf ruilen, dit is bijvoorbeeld lastig met groente als je groente
nog niet volgroeid is, kun je niet handelen.
o De waarde van de 2 goederen/diensten moeten overeenkomen en dat is ook vaak lastig.

Door geld te gebruiken lossen we deze problemen op, geld heeft 3 functies:

1. Geld is een ruilmiddel: je kan met geld spullen kopen en verkopen
2. Geld is een rekenmiddel: je kan met geld prijzen vergelijken
3. Geld is een oppotmiddel: je kan met geld sparen

Intrinsieke waarde  geld werd vroeger gemaakt van goud en zilver daardoor was de intrinsieke
waarde van geld erg hoog. In de loop van de geschiedenis is de intrinsieke waarde van geld steeds
verder gedaald.

Nominale waarde  waarde die op de munt genoteerd staat

Geld met hoge intrinsieke waarde levert 2 problemen op:

o Waardevol geld heeft de neiging uit de rotatie te worden genomen
o Toename aan behoefte van geld leidt tot een tekort aan goud en zilver

Giraal geld  digitaal geld, geld op de bank, creatie hiervan loopt via primaire of geldscheppende
banken

Fiduciair geld  geld gebaseerd op vertrouwen (geld op de bank heeft geen enkele waarde toch
vertrouwen we het)

Chartale geld  munten en papier geld samen, maar een paar procent van de totale
geldhoeveelheid

Maatschappelijke geldhoeveelheid  totale hoeveelheid van het girale en het chartale geld samen in
handen van het publiek

Door verandering op de balans van een bank te bestuderen kunnen we zien hoe banken winst maken
en hoe geld wordt gecreëerd.

balanspost van primaire banken:


A (activa) per datum P (passiva)


Kasmiddelen (A) Rekening courant tegoeden
Tegoed centrale bank (B)
Spaardeposito’s
Debiteuren



Totaal Totaal

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur afelinedejong. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €25,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

80467 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!

Récemment vu par vous


€25,49
  • (0)
  Ajouter