WPO 1: Waardering van obligaties (hoofdstuk 3)
Theorie
In WPO 1 en WPO 2 gaan we 2 keer dezelfde techniek toepassen, om de waarde van het financieel
instrument te bepalen. Die techniek noemen we de discounted cash methode. Hierbij gaan we alle
cashflows die gelinkt zijn aan het financieel instrument (ofwel obligatie, ofwel aandeel) die gaan we in
kaart brengen. Waarna we de cashflows gaan verdisconteren (delen) naar jaar 0 en gaan we de cash-
inflows (het geld dat we ontvangen in de toekomst omdat we dat financieel actief in ons bezit hebben.
vergelijken met de cash-outflows (het geld dat we uitgeven om het financieel actief te kopen). We
hebben twee types van cashflows die gelinkt zijn aan een obligatie, namelijk de coupon en de par value.
1. De coupon
= Je gaat elk jaar een coupon ontvangen. Die coupon of cashflows is vast en worden vastgeklikt in jaar
0 als de obligatie wordt uitgegeven en kunnen niet meer wijzigen over de looptijd (de coupon en face
value kunnen dus niet meer veranderen). Dus als de obligatie wordt uitgegeven door een onderneming
of door de overheid, dan wordt de couponintrestvoet bepaald. De cashflow die je dan zal ontvangen
is elk jaar dezelfde. Dit is een kleiner bedrag dan de face value die je helemaal op het einde zal krijgen.
2. Par Value of de face value van de obligatie
= We zien deze enkel staan in jaar N. Het jaar N is ook het laatste jaar dat de obligatie loopt. Op dit
moment ga je de inleg (=par value of face value) gaan terugkrijgen.
Als we dan uiteindelijk de waarde van de PV (=present value) willen berekenen, gaan we al de
cashflows gaan verdisconteren naar jaar 0 of naar het jaar waarvoor we de obligatie willen berekenen.
De coupons kunnen we verdisconteren door deze te delen door (1 + r intrestvoet) en dat tot de
macht van het jaar waar tot we willen terugkeren. In het laatste jaar gaan we de face value
verdisconteren aan (1 + rentevoet) tot de macht van het laatste jaar. Als we al de actuele waardes bij
elkaar optellen dan kennen we de present value van de obligatie of de actuele waarde ervan.
In dit voorbeeld gaan we de coupon elk jaar afzonderlijk gaan verdisconteren naar jaar 0. Stel dat je
een looptijd hebt van 20 jaar, dan moet je dit 20 keer gaan verdisconteren naar 0. Maar er bestaan
eenvoudigere manieren, zo kunnen we gebruik maken van de formule van annuïteiten, omdat de
coupon elk jaar hetzelfde bedrag is. Dus om de actuele waarde te berekenen van een vast bedrag,
gebruiken we de formule van annuïteiten. Beide manieren zijn correct om de NPV te berekenen, maar
annuïteit is sneller en efficiënter.
1
,Dit is ook nog de formule van om reële intrestvoeten naar nominale intrestvoeten te gaan en
omgekeerd.
➢ De reële intrestvoet = rendement dat je behaald op een financieel instrument, zonder de
inflatie daarbij mee te tellen. De impact van de inflatie op het rendement wordt dus
geneutraliseerd.
➢ Het nominale rendement = Hier wordt de inflatie wel meegerekend. Dus als de inflatie heel
hoog is, dan zal het nominaal rendement ook heel hoog zijn, ook al is het reëel rendement niet
heel hoog.
! Belangrijk als we kijken naar een obligatie is dat de coupon en de face value nooit kunnen veranderen.
Wat er wel kan veranderen is de prijs en de YTM. De Yield is het rendement dat je realiseert op de
obligatie. De prijs en de yield gaan steeds in tegengestelde richting bewegen (als prijs daalt, neemt
yield toe en omgekeerd).
➢ Als de prijs van de obligatie zakt, dan betekend dit dat je minder gaat betalen voor de obligatie
maar voor dezelfde hoeveelheid cashflows die je in de toekomst gaat ontvangen. Als je minder
betaald om in de toekomst hetzelfde te krijgen, dan gaat het rendement van de obligatie
toenemen.
➢ Als een yield daalt = wordt onze obligatie aantrekkelijk op de markt → gevolg: de vraag naar
de obligatie stijgt → gevolg: prijs stijgt, gaat door tot de prijs terug gelijk is aan de yield.
➢ Obligatiekoersschommelingen om obligaties vergelijkbaar te maken.
➢ Coupons en nominale waarde kunnen niet veranderen tijdens de
looptijd van de obligatie.
➢ (Denk eraan: de YTM (Yield to maturity) is het verwachte totale
rendement op een obligatie als de obligatie wordt aangehouden tot de
vervaldatum).
Voorbeeld ter illustratie:
= Bruto rendement (2,46%) verschilt van coupon (2,75%) → dus het rendement ligt lager dan de
couponintrestvoet komt omdat de prijs verschilt van de face value, nu betalen ze dus eigenlijk meer
dan dat ze terugkrijgen. Doordat ze vandaag meer betalen, zet dat een neerwaartse druk op hun
rendement. En daardoor gaat het rendement lager liggen dan de couponintrestvoet van de obligatie.
Stel dat de yield van de obligatie van de markt stijgt naar 2,60% na een jaar → moet de yield van onze
obligatie ook stijgen want anders is onze obligatie minder aantrekkelijk en zal de prijs dalen, zodat het
voor investeerders terug interessant zou worden om te investeren in obligaties. Dus zowel de prijs als
onze yield fluctueren en evolueren constant naar de yield van de markt.
2
, Oefeningen
Oefening 1
Een obligatie met een looptijd van 10 jaar wordt
uitgegeven met een face value (= prijs) van $1.000 en
betaalt coupons van $60 per jaar. Als de yield to maturity (in de markt) kort na de uitgifte van de
obligatie gaat stijgen, wat gebeurt er dan met de... van de obligatie?
a) Couponrente?
b) Prijs?
c) Yield to maturity van die specifieke obligatie (rendement tot de vervaldag)?
Antwoord:
a) Eenmaal obligatie is uitgegeven, verandert de coupon rate niet meer, is ‘vastgeklikt’ over de
looptijd van de obligatie.
b) De prijs (prijs = PV) daalt; de YTM en de prijs zijn omgekeerd evenredig en gaan tegengesteld
bewegen.
c) YTM stijgt; aangezien de prijs daalt, zal de YTM van de obligatie stijgen (omgekeerd evenredig)
als de YTM in de markt stijgt, dan gaat ook de YTM van een specifieke obligatie moeten stijgen.
De Yield moet steeds gelijk zijn aan de markt.
Oefening 2
Als de rente stijgt, stijgen/dalen de obligatiekoersen.
➢ Antwoord: dalen → als r stijgt, moet de PV dalen (zie formule)
Als de YTM van de obligatie hoger is dan de coupon, is de prijs van de obligatie hoger/lager dan de
nominale waarde.
➢ Antwoord: lager → we betalen nu minder dan we in de toekomst terugkrijgen.
Als de koers van een obligatie hoger is dan de face value, is de YTM groter/kleiner dan de coupon.
➢ Antwoord: kleiner → we betalen nu meer dan we in de toekomst terugkrijgen → dus
rendement gaat lager liggen.
Obligaties met een hoge coupon worden verkocht tegen een hogere/lagere prijs dan obligaties met
een lage coupon.
➢ Antwoord: hoger → obligaties met een hoge coupon hebben altijd een hogere prijs – je kiest
altijd voor de obligatie met de hoogste coupon
Oefening 3 - Juist of fout?
Als de couponrente van een obligatie hoger is dan de yield to maturity, dan zal de obligatie voor meer
dan de face value worden verkocht. Waar. Als de couponrente hoger is dan de yield to maturity, dan
moet de prijs van de obligatie hoger zijn dan de nominale waarde of de face value. (denk aan
weegschaal)
Als de couponrente van een obligatie lager is dan de yield to maturity, dan zal de prijs van de obligatie
stijgen over de resterende looptijd. Waar. Als het rendement tot de vervaldag hoger is dan de coupon,
dan zal de koers lager zijn dan de face value. De prijs zal stijgen en op de vervaldag gelijk zijn aan de
face value. De prijs zal dus altijd heel dicht bij de face value liggen.
Samengevat
3