Samenvatting wereldoriëntatie - Ruimte
Hoofdstuk 1) Inleiding 5
1.1) Wat is ruimte? 5
1.1.1) Objectieve en subjectieve ruimte 5
1.1.2) Fysieke en psychologische ruimte 6
1.2) Leren denken op verschillende ruimtelijke schaalniveaus 6
Hoofdstuk 2) Kaartvaardigheden 8
2.1) Ruimte voorstellen 8
2.2) Globes 10
2.3) Kaarten 10
2.3.1) De schaal 11
2.3.2) De legende 12
2.3.3) De kaartoriëntatie 12
2.3.4) Het gradennet 12
2.4) Tijdzones 12
2.5) Kaartprojecties 13
2.6) Soorten kaarten 14
2.6.1) Perspectief 14
2.6.2) Topografische kaarten 15
2.6.3) Thematische kaarten 15
2.7) Kaartgebruik 15
2.7.1) Oriënteren 16
2.7.2) Situeren 17
2.7.3) Lokaliseren 17
2.8) Atlassen 17
2.9) Luchtfoto’s en andere beelden 17
2.10) Geografische informatie systemen (GIS) 17
2.11) Bijlagen 17
Hoofdstuk 3) Het heelal 18
3.1) Ontstaan van het heelal 18
3.2) Eindig of oneindig? 19
3.3) De ordening van het heelal 19
3.4) Ons zonnestelsel 21
3.4.1) De zon 21
3.4.2) De planeten 22
3.4.3) De bewegingen van de aarde 23
3.4.4) De satellieten 24
3.4.5) Planetoïden en meteoroÏden 27
3.4.6) Kometen 28
3.5) De ruimtevaart 28
3.5.1) Geschiedenis van de ruimtevaart 28
1
, 3.5.2) Het internationaal ruimtestation 29
3.5.3) Belang van ruimtevaart 29
3.5.4) Ruimtetuigen 29
3.5.5) Ruimtevaart in de toekomst 30
Hoofdstuk 4) De aardbol 31
4.1) Ontstaan van de aarde en de dampkring 31
4.2) De opbouw van de aarde 31
4.3) De aardkorst 32
4.4) Bewegingen van platen 33
4.5) Vulkanen 34
4.6) Aardbevingen 36
4.8) Opbouw van de atmosfeer 39
4.8.1) Het gat in de ozonlaag 40
4.8.2) Ozonalarm 40
4.9) Het weer 40
4.9.1) De waarneming 41
4.9.2) Het weerbeeld bij verschillende kaartsituaties 42
4.9.3) De weersvoorspellingen 42
4.9.4) De waterkringloop 42
4.9.5) Soorten wolken 43
4.9.6) Uitzonderlijke weersituaties 43
4.10) De klimaten 43
4.10.2) Het klimatogram 44
4.10.3) Het broeikaseffect 45
4.11) Klimaatverandering 45
4.11.2) Factoren die het klimaat beïnvloeden 46
4.11.3) Gevolgen van klimaatverandering 47
4.11.4) Klimaatdoelen en kantelpunten 47
4.11.5) Kritische bedenkingen 48
4.11.6) Meer dan een energieprobleem? 48
4.11.7) Duurzame ontwikkeling 48
4.11.8) Educatie voor duurzame ontwikkeling 50
4.11.9) Maatregelen en klimaatactie op verschillende niveaus 51
4.11.10) Geo-engineering? 53
4.12) De landschappen 53
4.13) De reliëfvormen 54
Hoofdstuk 5) De oceanen en werelddelen 56
5.1) Inleiding 56
5.1.1) De continenten 56
5.1.2) Oceanen en zeeën 56
5.2) Wereldbevolking 58
5.2.1) Bevolkingsexplosie 58
5.2.2) Grenzen aan de groei 59
5.3) (Wereld)steden en metropolen 60
5.5) Europa 62
2
, 5.6) Azië 62
5.6.1) Turkije en de Kaukasus 63
5.6.2) Rusland en Kazachstan 63
5.6.3) Het Midden Oosten 63
5.6.4) Centraal Azië 63
5.6.5) Zuidelijk Azië 63
5.6.6) China, Mongolië, Taiwan en Noord en Zuid-Korea 64
5.6.7) Japan 64
5.6.8) Zuidoost Azië 64
5.7) Amerika 64
5.7.1) Noord-Amerika 65
5.7.2) Midden-Amerika 65
5.7.3) Zuid-Amerika 66
5.8) Afrika 66
5.9) Oceanië 67
5.10) Antarctica 68
5.11) Bijlagen 69
Hoofdstuk 6) Europa 70
6.1) Europa Staatkundig 70
6.2) Europa natuurkundig 73
6.2.1) Fysische structuur 73
6.2.2) Het klimaat 75
6.2.3) Het milieu 75
6.2.4) Europa sociaal-economisch 76
6.3) De Europese Unie (EU) 77
6.3.1) Organisatie en verwerking van de EU 77
6.3.2) Ontstaan van de EU 78
6.3.3) Verwezenlijkingen en betrachtingen van de EU 79
6.4) Bijlagen 81
Hoofdstuk 7) België 82
7.1) België staatkundig 82
7.1.1) De gewesten 82
7.1.2) De gemeenschappen 83
7.1.3) De taalgebieden 83
7.1.4) De 10 provincies 84
7.2) België natuurkundig 84
7.2.1) Landschap en reliëf 84
7.2.2) Rivieren en kanalen 85
7.2.3) Weer en klimaat 86
7.3) De belgische bevolking 86
7.4) Wonen en werken in belgië 88
7.4.1) De economie en werkgelegenheid 88
7.4.2) De woningenmarkt 89
7.5) Mobiliteit 89
7.5.1) Autowegennetwerk 89
3
, 7.5.2) Spoorwegnetwerk 89
7.5.3) Waterwegennetwerk 89
7.5.4) Luchtverkeer 89
7.6) Ruimtelijke structuur en leefmilieu 90
7.7) Klimaatbeleid 90
7.8) Bijlagen 91
LEERDOELEN - wero ruimte 93
Hoofdstuk 1) Inleiding 93
Hoofdstuk 2) Kaartvaardigheden 93
Hoofdstuk 3) Het heelal 94
Hoofdstuk 4) De aardbol 95
Hoofdstuk 5) De oceanen en werelddelen 96
Hoofdstuk 6) Europa 97
Hoofdstuk 7) België 98
4
, Hoofdstuk 1) Inleiding
Geografie of aardrijkskunde = de wetenschap die zich toelegt op alles wat zich in een ruimtelijke dimensie afspeelt
en wordt vaak onderverdeeld in 3 hoofdrichtingen:
- sociale geografie
- fysische geografie
- historische geografie
Geografie = het beschrijven van de Aarde.
Top-down benadering = Wanneer bedrijfsbrede beslissingen uitsluitend worden genomen door de leidinggevenden
aan de top. De leerlingen krijgen ook inspraak in hetgeen wat de leerkracht aanbrengt. (Benadering van ruimtelijke
gegevens en processen.)
Bottom-up benadering = Bij een bottom-up-benadering worden de beslissingen genomen door de mensen die
direct aan het project werken. De leerkracht geeft dus iets mee aan de leerlingen.
Multiperspectieve benadering = Een rijk en ruim beeld vormen, dingen bekijken op verschillende schaalniveaus.
1.1) Wat is ruimte?
Definitie ruimte
→ Heeft 5 woordverklaringen in De Grote Van Daele:
1) Plaats om zich uit te strekken
2) Vrije - voor niet-verplichte vakken beschikbare tijd
3) Onbegrensde verzameling van plaatsen
4) Heelal
5) (Inform) gezwam in de - waar men niets aan heeft
1.1.1) Objectieve en subjectieve ruimte
Objectieve ruimte = De meetbare ruimte, de kosmos waarin de aarde en wijzelf ons bevinden. Het geeft ons een
zeker gevoel van permanentie en objectiviteit aan onze waarneming van de ruimte.
Subjectieve ruimte = Een afgebakend gebied dat men waardeert. Zoals jouw persoonlijke ruimte.
Ruimtebeleving bij kinderen = Kinderen beleven de ruimte op een subjectieve primaire manier. De objectieve
ruimte wordt eruit afgeleid. De beleefde ruimte van de kinderen, is de vertrekbasis.
Onvolledig objectief referentiekader = Dat betekent dat kinderen niet altijd kunnen terugvallen op de feiten.
Verbondenheid = Wanneer je de ruimte bewust gaat beleven, ga je een groter verbondenheidsgevoel creëren.
5
,1.1.2) Fysieke en psychologische ruimte
Fysieke ruimte = De ruimte om ons heen. We kunnen deze waarnemen en er ons in voortbewegen.
→ Voorbeelden: de klas, de schoolomgeving, de eigen gemeenschap, Europa,...
Psychologische ruimte = Een mentaal gegeven. De ruimte waarvan we een beeld of andere voorstelling maken of
hebben in onze gedachten.
Mentale kaart = Mentale kaarten zijn vaak onvolledig en vervormd. Dat komt omdat ze veranderlijk zijn van aard. Ze
worden vaak bijgewerkt en aangevuld op basis van nieuwe ervaringen. Ze vormen een deel van onze globale kennis.
1.2) Leren denken op verschillende ruimtelijke schaalniveaus
Local to global-benadering = lokale en
wereldwijde benadering.
→ Verschillende gradaties:
- 1ste graad = aandacht voor de klas en
school (1ste en 2de leerjaar)
- 2de graad = de schoolomgeving, de
gemeenten en provincies
(3de en 4de leerjaar)
- 3de graad = België, Europa, de
werelddelen, ruimte rondom het
aardoppervlak (5de en 6de leerjaar)
Montello (1993) = Werkte een overzichtelijke,
op schaalverschillen gebaseerde indeling uit
voor de ruimtes die binnen het
aardrijkskundeonderwijs aan bod komen.
→ Hij onderscheidde 4 categorieën:
1) Figural space Kleiner dan ons lichaam. Bevat zowel 2D (pictorial space) als 3D (object space of
objectruimte).
2) Vista space Meestal groter dan ons lichaam maar nog zichtbaar vanuit 1 standplaats.
3) Environmental space Omringt ons lichaam. Door het gebied frequent te verkennen, kan men zich er een
→ Omgevingsruimte mentaal beeld van vormen. (Bv: van school naar huis stappen) Stap voor stap wordt
dit beeld bijgewerkt aan de hand van nieuwe opgedane informatie.
4) Geographical space Veel groter dan ons lichaam. Een mentaal beeld kan enkel tot stand komen via
→ Geografische ruimte symbolische representaties zoals kaarten, luchtfoto’s, globes,... die eerder
gerelateerd zijn aan de figural space. Via luchtfoto’s, globes en kaarten kunnen we
deze grote geografische ruimte beter leren kennen en begrijpen.
Een mentaal beeld van een grotere ruimte kan niet door directe waarneming maar enkel met behulp van abstracte,
fysieke representaties tot stand komen.
→ Voorbeelden: een wereldbol, luchtfoto of kaart
6
,Verticaal perspectief = een beeld van bovenaf.
→ Voorbeelden = luchtfoto’s of satellietopnames.
Het is belangrijk om de overgang van een horizontaal naar een verticaal perspectief in de direct waarneembare
ruimte zichtbaar te maken. Dit kan aan de hand van een zandtafel of een maquette,...
Kinderen moeten van kleins af aan leren denken op verschillende schaalniveaus.
→ Er moet van in de lagere graden een basis voor aangelegd worden.
Geografisch wereldbeeld = Leerlingen beschikken over een geografisch wereldbeeld als zij de hoofdlijnen van de
spreiding van mens en natuur in de wereld kennen.
Ruimtelijke patronen = Het begrijpen van ruimtelijke patronen is een cruciaal onderdeel bij het verwerven van
inzicht in de precieze aard en omvang van tal van maatschappelijke tendensen en problemen.
→ Op verschillende ruimtelijke schaalniveaus zien we bovendien vaak andere patronen.
→ Voorbeeld: In belgië wonen er ongeveer 375 inwoners per km², in de Ardennen zijn er plaatselijk minder dan 50
inwoners per km².
Geografische benadering = Is een manier van denken. Door ruimtelijke vragen te stellen en beantwoorden wordt
steeds meer inzicht verworven.
→ Typische vragen:
- Waar?
- Waarom daar?
- Waar ook? Waar niet?
- Hoe verandert het?
- Wat is het effect op de omgeving?
Doel van aardrijkskundeonderwijs = Een goed geografisch besef helpt kinderen en volwassen om de snel
veranderende wereld te begrijpen. De kennis en inzichten die kinderen verwerven via aardrijkskunde onderwijs
helpt kinderen met andere woorden uit te groeien tot verantwoordelijke, kritische wereldburgers.
7
, Hoofdstuk 2) Kaartvaardigheden
2.1) Ruimte voorstellen
Globe = wereldbol
De Aarde draait zowel om haar eigen as, als om de as
van de zon.
De Aarde wordt voorgesteld door middel van een globe
of wereldbol.
Ontstaan van kaarten en atlassen.
→ Doordat de wereldbol niet handig is om te
raadplegen. Kaarten en atlassen staan afgebeeld op
papier.
Door de informatietechnologie, werden er ook digitale kaarten gemaakt.
Jaren ‘60 = eerste Geografische Informatie Systemen (GIS) ontwikkeld.
→ Systemen die databanken koppelen aan ruimtelijke gegevens.
→ Voorbeelden = GPS, routeplanners, Google Maps, digitale kaarten, luchtfoto’s en globes.
Het is belangrijk dat kinderen al op de basisschool vaardig met kaarten leren omgaan
→ Kaartvaardigheid stimuleren
Referentiestelsel = een coördinatenstelsel met minimaal nationale reikwijdte
Het aardoppervlak is geen plat vlak, maar het oppervlak van een roterende bol.
Het referentiestelsel van de draaiende globe bestaat uit bijzondere punten en lijnen die precies door de rotatie
worden bepaald.
→ Bovenaan en onderaan de aarde, waar de doorprikpunten van
de aardas liggen, is telkens een punt dat op zichzelf draait.
- Bovenaan de aardbol = noordpool (Noordelijk halfrond)
- Onderaan de aardbol = zuidpool (Zuidelijk halfrond)
Richting naar de noordpool = noorden
Richting naar de zuidpool = zuiden
Richting met het draaien van de aarde mee = oosten
Richting tegen het draaien van de aardbol = westen
→ 4 Windrichtingen
8
,Een parallel van een punt op de aardbol is de cirkel die
dat punt tijdens de rotatie beschrijft.
→ Deze cirkel ligt in een vlak dat loodrecht op de aardas
staat.
→ Oneindig veel parallellen op de aardbol.
→ Parallel lopen evenwijdig met elkaar.
→ Parallellen zijn niet allemaal even lang.
→ Parallel geeft de richting west-oost aan voor het punt
waardoor het loopt.
Meridiaan = middaglijn
→ Alle punten op 1 meridiaan hebben op hetzelfde ogenblik middag.
→ Meridianen ontmoeten elkaar zowel op de noord- als zuidpool.
→ Ze zijn allemaal even lang.
→ Meridiaan geeft richting noord-zuid aan voor het punt waardoor het loopt.
→ Meridianen en parallellen snijden elkaar loodrecht op de wereldbol.
Coördinaten = gebruikt men om een plaats op aarde te bepalen.
→ Breedte en lengte nodig.
→ De afstanden tot de nullijnen.
→ De afstanden zijn booglengten die gemeten worden in graden.
Nullijn = grootste parallel.
→ De evenaar.
→ Verdeelt de wereld in een Noordelijk en Zuidelijk halfrond.
→ Nulmeridiaan = nullijn.
→ Deze loopt door Greenwich bij Londen.
Breedte Lengte
➔ De booglengte gemeten in noord-zuid richting, ➔ De booglengte gemeten in west-oost richting,
vanaf de evenaar tot aan dat punt. vanaf de nulmeridiaan tot aan dat punt.
➔ Breedte varieert van 0° aan de evenaar tot 90° ➔ Lengte varieert van 0° tot 180° westerlengte =
noorderbreedte aan de noordpool = 90°N. 180°W.
➔ 90° Zuiderbreedte aan de zuidpool = 90°Z. ➔ 180° Oosterlengte = 180°O.
9
, Parallel = breedtecirkel
→ Elke parallel heeft een andere breedteligging en
alle punten op 1 parallel hebben dezelfde breedte.
Meridiaan = lengtecirkel
→ Elke meridiaan heeft een andere lengteligging en
alle punten op 1 meridiaan hebben dezelfde lengte.
Gradennet = het geheel van de hele en halve cirkels
→ parallellen en meridianen worden meestal om de
10° getekend op een globe.
2.2) Globes
Globe = bol met de afbeelding van de aarde of een ander hemellichaam op.
→ Globe = wereldbol
→ Hemelglobes = globe van sterrenstelsels
Het besef dat de aarde rond is en geen plat oppervlak, groeit geleidelijk aan bij kinderen.
Dual earth
→ Kinderen zeggen vaak dat de aarde rond is maar denken tegelijkertijd toch ook dat de aarde een rand heeft waar
men kan van afvallen.
→ Men vertelt dat de aarde rond is, maar kinderen beleven de aarde als een platte figuur in de dagelijkse ervaring.
2.3) Kaarten
Een goede kaart is voorzien van:
titel
legende
schaal
noordpijl of windroos
gradennet
10