Sociale psychologie II: relaties
1. Evolutionaire psychologie
Inleiding
Waarom helpen we mensen? Het is een deel van ons DNA door evolutie mensen die samenwerkten
hadden betere overlevingskansen (jagen, dorp verdedigen), het heeft ook voordelen voor de kinderen
dus zit dit nu in genen MAAR je hebt geëvolueerde hersenen nodig om sociaal te kunnen zijn
Altruïsme en natuurlijke selectie
Natuurlijke selectie
Evolutionaire psychologen onderzoeken oorsprong van gedrag en de consequenties voor de huidige
psychologische mechanismen
Darwin: origin of species – selectie omdat sommige soorten beter overleven en reproduceren dan
anderen door: betere geschiktheid en betere aanpassing aan de omgeving
Aanpassing van fysische structuren
Aanpassingen in gedrag (bv. emoties)
Oorspronkelijk individu centraal in evolutietheorie, nu uitbreiding naar gedrag naar omgeving toe!
DEMO: Welk kind zou je helpen: eigen kind of kind van de buren? Meestal eigen kind
natuurlijke selectie, kiezen voor eigen kind door speciale ouder-kind band + wanneer kinderen
in onzekere omgeving zijn gaan ze op zoek naar ouders die hen uit de problemen helpen
DEMO: Welke vrouw zou je helpen?
we neigen ernaar om mensen te helpen die op baby’s lijken
Altruïstisch gedrag
= helpen van anderen ondanks het feit dat het nadelig is voor jezelf
Waarom doen we dit? Vroeger een Darwinistische visie (geschiktheid van het individu), vanaf 1960
verandering van focus (geschiktheid van de groep en doorgeven van genen aan volgende generatie)
Inclusieve geschiktheid en verwantschap
= betere geschiktheid van volgende generatie door het helpen van familie
Genetische overlap:
Ouders-kind: 50%
Kinderen onderling: 50%
Neven en nichten: 12,5%
We geven meer om de mensen met de meeste genetische overlap, ouders en zussen/broers zijn dus
belangrijkste voor ons – hun helpen, helpt ons eigen ook om te overleven
Burnstein (1994): we helpen familie sneller dan anderen
Daly & Wilson (1988): stiefouders zorgen minder dan biologische ouders en mishandelen kinderen vaker
Sterke ouder-kind band beschermt het kind in noodgeval EN is voor kind belangrijk omdat we allemaal te
vroeg worden geboren en we dus zorg nodig hebben
Wederzijds altruïsme
= niet door genetische overlap anderen helpen maar door samen te leven – “ik help jou, als jij mij helpt”
Enkel mogelijk als de persoon die geholpen wordt later herkend kan worden EN als bedriegers gestraft
kunnen worden
Dit fenomeen komt enkel voor wanneer het gaat om intelligente soorten, kleine groepjes met kennissen
(dit garandeert wederkerigheid) en de samenleving de sociale regels (vb: politie & justitie) beschermt
1
,Groepsselectie
Haidt (2012): groepsselectie = selectie van sociale kenmerken vindt plaats op het niveau van de groep in
plaats van op het niveau van het individu
Voorbeeld: selectie van maximale eieren per groep kippen in plaats van per kip → meer prestatie door
beter leefklimaat en minder conflicten (Muir, 1996)
De meest coöperatieve menselijke stam zou efficiënter kunnen werken, meer kunnen profiteren van
voedsel en veiligheid en beter kunnen overleven dan andere groepen
Hoe groter de groep, hoe groter de hersenen werden want communicatie werd belangrijk en moest zich
beter ontwikkelen
Mens ontwikkelde in het meest sociale dier
Mens werd een van de meest intelligente dieren
Ons helpend gedrag en het sociale begrip dat nodig was om samen te werken, maakte ons heel
intelligent
De grootte van ons sociaal netwerk is gecorreleerd aan het volume van de frontale gebieden in de
hersenen die instaan voor sociaal begrip
Hoe groter het netwerk, hoe minder mentale inspanningen er nodig zijn om het
gedrag van vrienden en kennissen te begrijpen
Geleerd gedrag: niet al het gedrag is evolutionair bepaald, soms ook cultureel bepaald (gedrag geleerd op
verschillende plaatsen met verschillende varianten/manieren) gebeurde ook bij chimpansees: een
kind begon de aardappel te wassen omdat het beter smaakte en andere jongeren begonnen dit ook te
doen
Bepaald moment: geen groei meer van sociale brein MAAR nog doorgeven van normen via communicatie
Coöperatie/samenwerking en competitie
Evolutionaire psychologie verklaart natuurlijke selectie door: competitie voor beperkte goederen en
samenwerking voor gedeelde interesses (voor familieleden = inclusieve geschiktheid en kennissen =
wederzijds altruïsme)
Ouderschap/opvoeding
Samenwerking wanneer beide ouders nodig zijn voor de overleving van hun nakomelingen
Competitie door ontrouw te zijn om eigen geschiktheid te verbeteren
Seksuele selectie en sekseverschillen in gedrag
DEMO: mannen versus vrouwen
1) Wat vinden mannen en vrouwen het meest aantrekkelijk in een potentiële partner?
Materieel welgesteld
Jonger versus ouder
Seksueel beschikbaar
Fysiek aantrekkelijk
2) Vergelijk mannen en vrouwen: wie is het meest geïnteresseerd in…
…relaties van korte termijn
…verschillende partners
3) Wanneer willen mannen en vrouwen seks met een nieuwe partner die ze net hebben
ontmoet?
4) Wat maakt mannen en vrouwen het meest jaloers?
Dat hun partner seks heeft met een ander
Dat hun partner verliefd wordt op een ander
Vrouw vindt trouw, liefde en materiële dingen belangrijk & man vindt voorkomen, seks en
beschikbaarheid belangrijk
2
,Seksuele selectie en ouderlijke investering
= natuurlijke selectie door verschillende toegang tot seksuele partners, is vaak hetzelfde bij alle soorten
dieren (draait rond affecten)
Trivers (1972): vrouwen hechten belang aan het opvoeden van hun kinderen, mannen hechten belang
aan het onderhouden van hun zaad
≠ reproductiestrategieën
Vrouwen zijn selectiever in kiezen van partner (1 strategie): gezonde nakomelingen hangt af van
partner en zichzelf + vaste partner is betere keuze dan partner die niet voor nakomelingen zorgt
Mannen zijn competitiever (meerdere strategieën): als men bij veel vrouwen kinderen verwekt,
zullen er zeker wel enkelen gezond zijn grotere variatie in reproductief succes,
tegenstrategieën om het vaderschap te verzekeren/investeren in eigen genen (maagdelijkheid
voor het huwelijk, meer seksuele jaloezie), meer risico's
Nu niet enkel meer fysiek, maar ook materieel
Selectiecriteria: sekseverschillen
Mannen kiezen voor meer partners
Meer seksuele partners bij homoseksuele mannen dan bij heteroseksuele mannen
Minder seksuele partners bij lesbische vrouwen dan bij heteroseksuele vrouwen
Sekseverschillen: grafiek geeft weer hoe snel elk
geslacht gemeenschap zou hebben na de eerste
kennismaking mannen zouden al sneller seks
willen hebben dan de vrouwen
Verschillen:
Vrouwen zoeken materieel voorziende
man
Mannen zoeken naar knappe, jonge
vrouw
Gelijkenissen: fysiek aantrekkelijke partner
In onderzoek van Buss (1989) met 10047 respondenten in 33 landen werden de volgende resultaten
gevonden
Vrouwen verlangen naar een partner die financiële perspectieven biedt
Vrouwen verlangen naar een partner die ambitieus en ijverig is
Mannen verlangen naar een jongere partner
Mannen verlangen naar een partner die fysiek aantrekkelijk is
Mannen verlangen naar een partner die weinig seksuele contacten heeft voor hun relatie
Vreemdgaan/overspel en jaloezie
Vrouwen vermijden verlies van materiele hulp en assistentie (emotionele ontrouw) en zijn meer ongerust
over hun partner die verliefd wordt op een ander
Mannen vermijden verantwoordelijkheid voor vals vaderschap (seksuele ontrouw) en zijn meer ongerust
over seksuele interactie van de partner met andere personen
3
, 2. Het sociale brein
Het lichaam bestuderen: spiegelsysteem
Lezen van de geest en het lichaam:
Lichaamstaal lezen = spiegelsystemen gebruiken om acties van anderen te begrijpen
Gedachten lezen = mentaliserend systeem om de gedachten van anderen te begrijpen/lezen
spiegelsysteem is dus niet gelijk aan het mentaliserend systeem
Spiegelsysteem
Spiegelsysteem voor interpretatie van lichaamstaal: we begrijpen anderen door stimulatie of imitatie van
hun gedrag in onze gedachten
Non-verbale communicatie = mensen en dieren delen de capaciteit om non-verbale
communicatie te begrijpen (vrouwen zijn hier beter in dan mannen)
Als je mensen iets ziet doen (vb: geeuwen), krijg je de neiging om mee te doen (dus je hebt de
neiging om ook te geeuwen) – als we net geboren zijn, zijn onze bewegingen random dus we
moeten leren hoe we onze spieren moeten controleren om iets te kunnen grijpen, dit doen we
door te kijken naar hoe anderen het doen en dat dan na te doen bewegen is dus geassocieerd
met het zien van beweging
Het is dus logisch dat als we iemand zien bewegen, we gaan nadenken waarom wij die beweging zelf
zouden maken – als je dan weet waarom jij zo zou bewegen, weet je ook wat de persoon zijn doel is en zo
gaan we anderen hun gedrag (of het doel erachter) begrijpen door hun gedrag te simuleren/spiegelen in
onze gedachten
Voordelen van spiegelen: evolutionaire continuïteit met andere soorten en expliciete neurale
mechanismen (spiegelneuronen) stelt ons in staat om de gelaatsuitdrukkingen van zelfs dieren te
begrijpen, omdat het evolutionair is
Nadelen van spiegelen: observeerbaar gedrag is een zwakke voorspeller van interne toestanden, dus
misschien hebben we iets opgewekt dat verder dan dat gaat – het is niet dat wat je observeert, exact zo
voorkomt in je mentale toestand (je moet die mensen bezig zien in hun gedrag)
Gezicht, lichaam en non-sociale dingen
Het spiegelsysteem heeft gebieden in het brein dat het informatie geven (die specifiek werken om sociale
informatie te geven): zoals info over lichaam, gezichten, … in vergelijking met andere delen die info geven
over objecten
Fusiform Face Area (FFA) = herkennen van gezichten
Extrastriate Body Area (EBA) = herkennen van lichamen
Parahypocampal Place Area (PPA) = herkennen van plaatsen
Visual Word Form Area (VWFA) = herkennen van woorden
Laterale Occipitale Cortex (LOC) =herkennen van objecten
Sociale beweging
Biologische beweging doet de pSTS van het spiegelnetwerk werken – er zijn speciale gebieden voor
biologische beweging omdat het essentieel is om een onderscheid te maken tussen biologische en niet-
biologische beweging: als je een steen op je af ziet komen, moet je gewoon een stap opzij zetten maar als
er een leeuw op je afkomt zal dat niet voldoen en moet je lopen er is dus een groot/belangrijk verschil
tussen biologische en niet-biologische beweging
pSTS (= posterior temporal sulcus): staat in voor biologische bewegingen.
aIPS (= anterior IntraParietal Sulcus): gebied dat de link tussen de beweging en de context
probeert te vinden (vb: een tas/mok op verschillende manieren oppakken, daarvan interpreteren
we dankzij de aIPS het doel anders van)
PMC (=PreMotor Cortex): dit is betrokken bij de doelen/intenties van bewegingen, dit is de
context + de actie
4