Psychologische gespreksvoering en interactionele vaardigheden
- 6sp
- Verplichte achtergrondliteratuur → kaders kunnen toepassen op examen
Beoordeling:
- 50% mondeling examen
- 50% WPO
Mondeling examen:
1. Theoretische vraag (HOC, WPO en teksten)
2. Toepassingsvraag (videofragment)
3. Competentievaardigheden (examenvideo)
4. Reflectievraag (portfolio)
Inleiding
Verplichte tekst: Leijssen, M. (2006). Een therapeutische relatie. Gids voor gespreksvoering (pp. 34-
72)
Communicatiemodel van Satir
Zender:
- Binnenkant: gevoelens, gedachten, ideeën, kennis en geschiedenis
- Buitenkant: wat we communiceren, maar ook onze non-verbale communicatie
➔ Wordt gedecodeerd door de ontvanger die erop gaat reageren
,Vier elementen tegelijkertijd in één boodschap (Schulz von Thun, 2010):
1. Letterlijke inhoud: feitelijke betekenis van wat wordt gezegd;
2. Expressief deel van de boodschap: weergave van de boodschap; vb. koude, boze, …
intonatie
3. Informatie over de relatie: de informatie in de boodschap die weergeeft hoe de
zender de relatie tot de ontvanger (op dit moment) ziet;
4. Appelerend deel van de boodschap: de zender doet een appel, wil dat de ander iets
doet met de boodschap die hij/zij zendt.
Watzlawick et al. 1967:
1. Inhoudsniveau van communicatie: de feitelijke boodschap die wordt overgebracht;
2. Betrekkingsniveau van communicatie: de informatie in de boodschap die de relatie
tussen zender en ontvanger weergeeft, zoals gezien door de. zender. De
interpretatie van het betrekkingsniveau is afhankelijk van toon en non-verbale
aspecten van communicatie.
Vb. “Ga jij die schoenen aandoen vanavond?”
Interpreteren van een boodschap
Gebruik van vuistregels of heuristieken
Doel: omgeving voorspelbaar maken, snel kunnen reageren, controle te krijgen, om te kunnen gaan
met complexiteiten, … Bijvoorbeeld:
• Causale actor-observator attributieneiging: neiging om eigen gedag te verklaren uit
instabiele, externe (situationele) factoren en het gedrag van anderen te verklaren uit
stabiele, interne (eigenschappen van de persoon) factoren;
Bv gebuisd op statistiek: moeilijk examen, ik had griep VS. Marieke mijn studiegenoot:
die begrijpt er echt geen jota van.
• Gedragsconfirmatie: het uitlokken van responsen die de eigen vooronderstelling
ondersteunen;
Bv: zoals je oma op zondag “ je lust toch graag rode kolen he”
• Beschikbaarheidsheuristiek: gebruikmaken van wat (gemakkelijk) beschikbaar is in
het geheugen;
beschikbaarheidsheuristiek – we leven in een burnout maatschappij – heel veel gedrag
wordt benoemd/gelabeld als burnout
• Confirmatorische strategie: de neiging alleen informatie te zoeken die overeenkomt
met de eigen veronderstelling.
: neiging om in gesprekken vooral gaan te zoeken naar confirmatie
, Bv. je hebt een vermoeden dat de partner van je beste vriendin vreemd gaat. En je
gaat vragen stellen alla ‘vaak met zijn gsm bezig zeker? Jaja, op zondag gaan fietsen
met de vrienden? Ahja als hij alcohol denkt te drinken gaat hij bij zijn ouders slapen,
omdat hij niet dronken de baan op wil…
Waarden en normen
Waarden
• Eigen vooronderstelling van wat goed of fout is;
• Voorbeeld: gelijkwaardigheid.
Normen
• Gedragsregels die uit waarden worden afgeleid;
• Voorbeeld: beide partners helpen mee in het huishouden.
➔ Bewust zijn van directe en indirecte manieren van waarden- overdracht (hoeveelheid
aandacht naar bepaald onderwerp, non-verbaal goed- of afkeuren (onbewust nee-knikken),
…)
Basishouding, gespreksvaardigheden en interactionele vaardigheden
Wie we zijn als persoon, onze waarden en normen, hoe we in interactie treden met anderen, …
= zijn de belangrijkste methodieken/instrumenten van onze job!
“Een professionele hulpverlener moet in staat zijn om te kunnen spelen met zijn gedragsdisposities;
hij moet kunnen kiezen uit een repertoire van vaardigheden, heeft een respectvolle, empathische,
transparante grondhouding en moet kritisch naar eigen handelen kunnen kijken (zelfreflectie).”
➔ Daarom is het nodig om deze vaardigheden eerst bewust aan te leren, en nadien heel veel te
oefenen. Later gaat het dan ‘vanzelf’.
Grondhouding
: je moet afgestemd zijn op het verhaal van je cliënt
Rogers
Drie belangrijke onderdelen:
1. Echtheid: congruent zijn’ of ‘authenticiteit’. Dat betekent, dat de therapeut in de
therapiesessies zichzelf moet zijn, oprecht en eerlijk.
2. Empathie: inleving, de therapeut kan zich zo goed mogelijk in leven in de denk- en
gevoelswereld van de cliënt en hij laat de cliënt ook merken dat hij diens gedachten en
gevoelens meebeleeft.
, 3. Onvoorwaardelijk respect: de therapeut moet de cliënt onvoorwaardelijk accepteren. Dat
betekent niet, dat je alles wat de cliënt doet maar hebt te accepteren en fantastisch moet
vinden. De onvoorwaardelijke acceptatie betreft de persoon in kwestie en dus niet zozeer
het gedrag.
→ Zijn een noodzakelijke voedingsbodem om een veranderingsproces bij een cliënt op gang te
brengen, maar ook het cruciale medium waardoor verandering mogelijk is.
Echtheid
Authenticiteit/echtheid: elke psycholoog moet congruent zijn, d.w.z. dat de psycholoog in de
therapiesessies zichzelf moet zijn, oprecht een eerlijk.
> wanneer de therapeut oprecht en eerlijk is, kan de cliënt deze vertrouwen
➔ Elke psycholoog heeft zijn eigen uitstraling, zijn persoonlijke kenmerken en is zich ervan
bewust hoe deze de interpersoonlijke relatie kunnen kleuren. Hij is een reëel aanwezig
persoon (geen façade).
Dubbele gelaagdheid:
1. Elke psycholoog heeft zijn eigen uitstraling, zijn persoonlijke kenmerken die de
interpersoonlijke relatie kleuren. Hij is een reëel aanwezig persoon (geen façade) = de
onderstroom
2. Wat wekt deze cliënt bij mij op? Aandacht voor hier en nu gedachten en gevoelens = de
bovenstroom
D.m.v. zelfreflectie, supervisie, intervisie, … exploreert de psycholoog wat er in zijn binnenwereld
afspeelt en hoe dat de kleur en vorm van zijn interactie met de cliënt kleurt en kan hij tot
CONGRUENTIE komen. (Zie Tabel 2.1. Dubbele gelaagdheid (HB pg. 36))
Transparantie
Indien relevant voor het proces zal de therapeut TRANSPARANT zijn, m.a.w. psychologen hebben een
gedisciplineerde spontaniteit.
► Functioneel: als het helpend is voor het proces
► Om interferentie in het gesprek te minimaliseren
► Sobere zelfonthulling
Onderzoek (Grafanaki, 2001) bevestigt niet alleen dat zelfonthulling vanwege de therapeut soms
helpend is, maar ook dat de hoeveelheid van transparante reacties van de therapeut veel minder
belangrijk is dan de timing in de therapeutische interactie en dat de adequaatheid alleen kan
beoordeeld worden binnen de aangang zijnde interactie.