Termenlijst en namenlijst semester 1
Termenlijst
0. Inleidende les
Palimpsest: is een stuk hergebruikt perkament
De homerische kwestie: is de benaming voor de vragen omtrent de herkomst van de
Ilias en de Odyssee, met name wat betreft het auteurschap van Homerus.
De canon: verzameling van teksten die belangrijk worden geacht
Imitatio: navolging van eerdere werken die men bewondert
Aemulatio: overtreffen van eerdere werken die men bewondert
Mimesis: kunst als nabootsing van de werkelijkheid (tweede natuur, waaraan natuur
spiegelt)
Catharsis: zuivering van gevoelens
Lyriek: lied begeleid op een lier, auteur spreekt rechtstreeks
Drama: personages spreken in directe rede zonder tussenkomst van auteur
Epiek: epos of heldendicht, afwisselend auteur die vertelt en helden die spreken
Tragedie: een vorm van koorzang en rituelen rond de god Dionysus
Komedie: de rituele en uitgelaten folkloristische plechtigheden ter ere van geesten
en goden
Tragikomedie: mix van komedie en tragedie
Sonnet: Een sonnet of klinkdicht is een veertienregelig metrisch gedicht.
1. Griekenland
Desis: knoop in het verhaal/denkproces, vaak in de proloog
Lusis: de ontrafeling van de knoop
Antagonist: integratie tweede acteur, tegenspeler
Incipit: de aanvang/begin van een tekst
In medias res: beginnen middenin de handeling (zoals Illias en Oddysee)
Aiodos: een bart die zich niet richt tot het publiek maar tot de muzen die hem
moeten bezingen (aanhef beide epen)
‘homerische’ vergelijking: een typisch formeel kenmerk van het epische vertellen,
lang en uitgesponnen. Het is een mnemotechnisch middel dat het reciterend
improviseren vergemakkelijken. De formules vertalen ook een van de
wezenskenmerken van de epische verteltrant
Epitheton ornans: eigenschappen/kenmerken die men aan bepaalde personages of
goden toekent (bv snelvoetige achilles)
Rapsode: persoon die niet meer zelf dicht terwijl hij zingt, maar uit het
hoofdgeleerde teksten voordraagt
Hexameter: de versmaat/metrum van 6 maal een dactylus: lang kort kort
1
, Monodische zang: solozang, metrische patronen zijn eenvoudiger dan in
koorliederen, en onderwerpen zijn uiteenlopend en verwijzen naar de persoonlijke
leefsfeer van de dichter (liefde, politiek, wijn…). Eerder onpersoonlijk en tendens tot
generalisering gepaard met de verwijzing naar een mythe. Het is extravert en
meedelende poëzie (niet meditatief)
Elegische poëzie: sub genre van monodische poëzie, is klagend en de versvorm is
anders (= elegische distichon, een opeenvolging van een dactylische hexameter en
een dactylische pentameter)
Jambische poëzie: sub genre monodische poëzie, is spottend en de versvoet is kort
lang; minder verheven onderwerpen hierdoor
Melische poëzie: sub genre monodische poëzie, is melodieus en wordt gezonden
onder begeleiding van een snaarinstrument (niet geciteerd), enkel in private context:
liefdesliederen, strijdliederen en drinkliederen. Vrij kort, strofisch opgebouwd en met
in elke strofe verzen met gelijke verzen. Zeer vrije vorm van poëzie, keuze van
metrum en melodie (zie Sappho)
Dithyrambe: of reidans (is een ritueel van de tragedie) dit koorlied is een lofzang die
in een cirkelvormige opstelling wordt gedanst onder begeleiding van een fluit waarbij
hoogstwaarschijnlijk een scene van het leven van Dionysus op rudimentaire wijze al
dansend wordt uitgebeeld.
Orchestra: het theater als ruimte/gebouw is vermoedelijk ontstaan rond de plek
waar de dithyrambe werd gedanst = orchestra. Ook een altaar waarop in het begin
van de Dionysia een dier werd geofferd (soms bok ~ tragos)
Skenè: aan de andere kant van de orchestra, stond een tent waar de acteur van
masker en kledij kon veranderen = skène. Dit kon later ook het decor voorstellen, dit
is meestal de ingang van een paleis of tempel
Parodos: de zijkant langs waar het koor, de orchestra en de acteurs het logeion
betreden vormt een ander essentieel onderdeel van dit theater = parados. Tov de
toeschouwer vormt de linkerparodos de imaginaire ruimte buiten de stad en de
rechterparodos in de stad
Deus ex machina: uitdrukking van een plotse, onverwachtse ontknoping die als het
ware uit de lucht komt vallen
Prologos: een monoloog of dialoog
Episodion: opkomst van een (nieuw) personage, dialoog met het koor of een ander
personage
Stasimon: een gezongen koorinterventie
Exodos: uittrede lied van het koor
Mimesis: nabootsing, het eigenlijke wezenskenmerk van poiesis is voor Aristoteles
dat zij beantwoordt aan een natuurlijke eigenschap voor de mens om de
werkelijkheid na te bootsen
Hamartia: een misrekening of een karakterfout die het centrale personages vaak
(niet) ziet
Anagnorisis: ontdekking of inzicht van het personage over zijn/haar hamartia
2. Rome
2