BREED OBSERVEREN
1. Basiscompetenties en competentieprofiel
1.1 Beroepsprofiel (BP)
Opgesteld door de Vlaamse Overheid.
bevoegdheid van gemeenschappen met uitzondering; pensioenen, leerplicht en minimale
vereiste diploma.
Beroepsprofiel: houding, kennis en vaardigheden bij zijn beroepsuitoefening.
Beroepscompetenties: omschrijving van houding, kennis en vaardigheden waarover iedere
afgestudeerde leraar moet beschikken om op een volwaardige manier als beginnende
leerkracht te kunnen fungeren.
Kennis, houding en gedrag staan in verband met elkaar.
Interactie tussen leraar, leerling, school en maatschappij = maatschappelijke verwachtingen
competenties: houding, kennis, bij het uitoefenen van het beroep.
Profiel (functionele gehelen)
Lerende School Maatschappij
Begeleider van leer-en Partner voor Cultuurparticipant
ontwikkelingsprocessen ouders en
Opvoeder verzorgers
Inhoudelijk expert Lid van een
Organisator schoolteam
innovator Partner voor
externen
Begeleider van leer-en ontwikkelingsprocessen
Leerlingen goed inschatten, doelstellingen bepalen en concreet formuleren,
differentiëren, leerplannen volgen, aangepaste werkvormen zoeken, multimedia gebruiken,
bijsturen en remediëren, omgaan met diversiteit, samen met het team leermiddelen kiezen,
aanpassen en ontwikkelen, observeren en evalueren.
Opvoeder
Stimuleert een positief leerklimaat, inspelen op maatschappelijke gebeurtenissen en
tendensen, hulp bieden bij problemen, zorgen dat iedereen zich goed voelt in de klas.
Inhoudelijk expert
Kent je vak en je verdiept voortdurend de leerinhouden, weet hoe overbrengen, je brengt
samenhang tussen leergebieden.
Organisator
Kan gestructureerd en stimulerend speel- en leerklimaat bevorderen, goed
klasmanagement, eigen taken plannen, administratieve taken uitvoeren.
1
,Vernieuwer-onderzoeker
Vernieuwt klaspraktijk op basis van nascholing, eigen ervaring, creativiteit, stelt je eigen
functioneren in vraagt en stelt het bij.
Partner van de ouders
Kan discreet omgaan met gegevens, zoeken hoe met anderstalige ouders communiceren.
Lid van een schoolteam
Werkt samen met schoolteam, spreekt taakverdeling af en leeft ze na, denkt met het
schoolteam na over wat gebeurt op school en eigen pedagogische en didactische aanpak.
Lid van de onderwijsgemeenschap
Neemt deel maatschappelijke debat over onderwijskundige thema’s, op de hoogte van
recente ontwikkelingen in onderwijs en referentiekaders om die ontwikkelingen te duiden.
Partner van externen
Legt contacten met externen en werkt ermee samen, verschillende soorten gesprekken
voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext.
Mens van de wereld
Actuele maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch
benaderen.
1.2 Visie
Visie AP = studenten die zichzelf kunnen bijsturen in functie van persoonlijke groei.
Onderzoeks- en reflectievaardigheden, maatschappelijke context aankweken en een ruim
internationaal perspectief (zorgverbreding diversiteit). Leerling als actieve partner
beschouwen.
Emancipatorische onderwijsvisie:
1. Actief, samenwerkend en zelfgestuurd leren
2. Harmonische en brede vorming
3. Zorgverbreding (diversiteit)
1.3 Competentiemodel (basis- of beroepscompetenties BC)
Eindcompetenties die iedere afgestudeerde student moet behalen voordat hij leraar kan
worden + basishouding (goesting, authenticiteit, open houding, engagement, …)
3 competentiedomeinen:
Reflectie a.d.h.v. vragen:
Wie is de opdrachtgever van leerkrachten?
Wat wordt er van een leerkracht (anno 2019) verwacht?
Wat is een competentie?
Welke functietypes (of rollen) neemt een leerkracht op?
Wat is een eindterm, leerplandoel, lesdoel?
Leerbevordering: krachtige leeromgeving (UDL).
Zelfontwikkeling: vragen stellen bij eigen manier van lesgeven, kritisch denken.
Interactie: positief, efficiënt, stimulerend leer- en leefklimaat creëren.
2
,2. Waarnemen en observeren
2.1 Waarnemen en gewaarwording
Prikkel – receptoren – in zintuigen – hersenen – thalamus – specifiek gebied voor zintuig;
hier details van prikkels geanalyseerd. (kleur, vorm, beweging, contouren, klank)
Voor we iets zien, traject opgedeeld in 2 fasen:
1. Gewaarwording 2. waarneming
= Zintuigelijke verwerking prikkels uit de = Ruwe info verwerkt tot bruikbare
omgeving. Levert ruwe info op, geen representatie van omgeving in ons
betekenis. (distaal proximaal). Dus info bewustzijn.
die overblijft van distale stimulus, nadat die
door onze ogen is verwerkt. Interpretatie van hetgeen dat is
waargenomen. Waarnemen vind plaats in
Zintuigen zijn nodig om te kunnen onze hersenen omdat ze een betekenis
gewaarworden geven aan de prikkels.
Proximale stimulus = fysische energie (bv. Lichtgolven, geluidsgolven, …) die onze
zintuigen stimuleren.
Distale stimulus = het voorwerp in de omgeving dat verantwoordelijk is voor de
fysische energie (bv. Een lamp die lichtgolven produceert).
2.1.1 Onderscheid tussen vijf zintuigen sinds Aristoteles
1. Het zicht (visueel) gezichtsvermogen
2. Het gehoor (auditief) gehoor
3. De tast (tactief) tastzin
4. De reuk (olifactorische) reukzin
5. De smaak (gustatorisch) smaakzin
2.1.2 Gelijkaardig patroon bij elk zintuig (werking)
Ervaring/prikkel receptoren hersenen verwerken/evalueren/interpreteren de
informatie gedrag als reactie op de prikkel
3
, 2.2 Visuele waarneming en factoren die deze beïnvloeden
1. Lichtprikkels via pupil op lens
2. De lens bundelt het licht en projecteert het op het netvlies dat bestaat uit kegeltjes
en staafjes
kegeltjes werkt het beste in fel licht, kleurwaarneming, detail
staafjes werkt goed in donkerdere situaties, zwart-wit, weinig licht nodig
3. Gele vlek: gebied aan de achterkant van het oog, enkel kegeltjes kleine details
waarnemen. Gele vlek neemt centrale deel gezichtsveld waar. Hier is het
gezichtsscherpte het grootst.
4. Op netvlies zitten staafjes, deze registreren beweging maar geen kleuren.
Deze liggen buiten de gele vlek.
5. LichtR op netvlies zetten beelden om in zenuwimpulsen die de oogzenuwen prikkelen
2.2.1 Taak van de hersenen, 5 factoren
1. Hersenen selecteren visuele prikkels uit alle info die binnenkomt.
2. Waarnemen is een actief proces. Hersenen reconstrueren prikkels. Deze prikkels
kunnen ons ook misleiden (groen voor jou is niet persé groen voor een ander)
3. Ordenen van gegevens. Te veel aan info wordt weg gefilterd, en tekorten worden
toegevoegd.
4. Hersenen kunnen zich aanpassen: ze kunnen correcties uitvoeren op onze
waarnemingen.
(omkeerbril experiment) omkeer of spiegelbril dragen voor enkele weken;
hersenen reageren adaptief. Na enkele dagen kon men alles normaal zien.
5. Hersenen moet beslissingen nemen. Hoogte of afstand worden ingeschat.
Sensorische gebieden (opslaan van indrukken; ervaring) spelen hierbij mee. Ook
aangeboren capaciteit; dieptezicht
2.3 Auditieve waarneming (gehoor)
Geluiden hebben fysische kenmerken
o Toonhoogte
o Geluidssterkte
o Timbre/kwaliteit
Deze kenmerken worden door de hersenen herkend en verwerkt, hierdoor krijgen we info
over afstand (geluidssterkte) en richting (afhankelijk van welk oor het eerst hoort) van
geluiden. Dit zorgt ervoor dat we geluiden kunnen lokaliseren (nuttig!!).
Gehoor speelt een belangrijke rol bij ontwikkeling van verbale communicatie en vlot
taalgebruik. Jezelf niet horen niet weten wat je zegt
Gehoorgang – trommelvlies (trillen) en oorbeentjes (middenoor in beweging) – slakkenhuis
(vl in beweging zo haarcellen bewegen) – gehoorzenuw (haarcellen zetten beweging om in
elektrische impulsen) – auditieve cortex.
4