CROSS-‐CULTURELE PSYCHOLOGIE
LES 1: CROSS-‐CULTURELE PSYCHOLOGIE (H1 & H2)
WAT IS CROSS-‐CULTURELE PSYCHOLOGIE?
Crossculturele psychologie =
-‐ Bestudeert het gedrag van het individu in wisselwerking met zijn culturele omgeving
-‐ Is de kritische en vergelijkende studie van culturele effecten op menselijk gedrag
-‐ Bestudeert psychologische diversiteit en de onderliggende redenen voor deze diversiteit
-‐ Is de wetenschappelijke studie van de variatie in het menselijk gedrag, daarbij rekening houdend met het feit
dat het gedrag beïnvloed wordt door een culturele context
àDOEL/GEMEENSCHAPPELIJKE DELER = cultuurverschillen én gelijkenissen onderzoeken in psychologische
fenomenen: ons voelen, denken en doen.
BELANG
Veel psychologisch onderzoek is WEIRD:
-‐ White
-‐ Educated
-‐ Industrialized
-‐ Rich
-‐ Democratic
à Een enorm deel van de kennis waarop onderzoeken en onze studies gebaseerd zijn, zijn afgenomen bij witte,
hoogopgeleide mensen en die wonen in rijke landen met een democratie.
Voorbeeldstudie: onderzoek van een tijdspanne van twintig jaar bekeken.
-‐ 95 procent van de deelnemers in deze studie komt uit Amerika, Europa of Engelsprekende landen. Dat is maar
12 procent van alle landen die van de wereld deel uitmaken.
-‐ 68 procent zijn van de VS en 2/3de zijn bachelor studenten
Op wie is dit dan juist van toepassing? Op ouderen/jongeren/laagopgeleiden/…? Vraagtekens bij stellen.
à Cross-‐culturele bevindingen zeggen dat die WEIRD gemeenschappen de minst representatieve populaties zijn om
conclusies over de mensheid te trekken maar dit is wel waarop ons onderzoek momenteel op gebaseerd is. Daarom is
cross-‐cult een belangrijke discipline om te gaan kijken of we de bevindingen kunnen generaliseren naar de mens zijn
psychologie in het algemeen. Is het wel universeel?
Voorbeeld: Muller-‐Lyer illusie. Twee lijnen die even lang zijn, maar de hoekjes maken dat je de ene lijn als langer dan
de andere ziet. Hoe sterk komt die illusie voor bij verschillende mensen over heel de wereld? Antwoord: Amerikaanse
bachelor studenten hebben de sterkste afwijking. Misschien zijn zij wel de vreemde in de groep die we moeten gaan
verklaren, in plaats van al de anderen. Redenering: Ze leven in een wereld waar we veel rechte hoeken kennen. Veel
gebouwen met recht hoeken en we zien vaak hoeken van 90° in perspectief. We zien die hoeken van die lijnen van
Muller-‐Lyer en dan denken we dus de ene lijn een muur is die dichtbij staat en de ander staat verder weg. We
corrigeren al in ons hoofd voor dat verschil en voor de lengte van de lijn/hoogte van de muur. Of je dergelijke
gebouwen in je dagelijkse leven vaak ziet, hangt ook af van je cultuur (sommigen leven meer in de natuur).
TWEE TEGENSTRIJDIGE VISIES
UNIVERSALISME
Universalisme = Psychologie is universeel: er is één psychologie die geldt voor alle mensen. Wij moeten zoeken naar
elke basisprocessen gelden. Dat is de ware psychologie (machinekamer, de hardware die onze psychologie bepaald)
à Cultuurverschillen bestaan, maar zijn hierbij maar een vertekening (ruis), het is niet de kern van de zaak
Veel vakken gaan hier impliciet vanuit: we leren hoe de mens in elkaar zit en er wordt niet gesproken van culturele
variatie daarop.
KRITIEK:
-‐ Vaak enkel op heel abstract niveau te vinden.
-‐ Wat met vele betekenisvolle culturele variatie? Die inhoud kan juist heel belangrijk zijn
-‐ Het idee van de menselijke machinekamer (hardware) gaat ervan uit dat ons brein vaststaat MAAR wordt
beïnvloed door onze (culturele) ervaringen à Brein is heel plastisch. Voorbeeldstudie: hersenen van
taxichauffeurs. Je moet drie jaar studeren hiervoor en een zwaar examen doen dat je toont dat je alle straten
vanbuiten kent en zo. Studie wijst uit dat als je voor en na vergelijkt, dan zijn bepaalde regio’s van het brein
1
, wordt veel groter en sterker geconnecteerd (het geheugen), zelfs als je controleert voor bepaalde factoren
zoals interesse.
à Als de invloed van het vanbuiten leren van bepaalde straten al zo’n invloed heeft, dan kan je je wel
voorstellen hoe groot de impact van cultuur is, waarvan je vanaf moment 1 van je leven mee in aanraking
komt.
RELATIVISME
Relativisme = er bestaat geen contextvrije psychologie, iedereen maakt deel uit van één of meerdere culturen. Je kan
psychologie enkel begrijpen als je de context en inhoud ook weer.
à Cultuurverschil is geen vertekening, maar betekenisvol (géén ruis)
KRITIEK
-‐ Als we allemaal verschillende psychologiën hebben, zijn we dan té verschillend om met elkaar te kunnen
interageren?
-‐ Als alles relatief is, bestaan er dan geen morele standaarden en wetgevingen meer waar we het overeen
kunnen zijn? Jawel: rechten van de mens.
à De CCP is een beetje de scheidsrechter tussen de twee. Gaat onderzoeken wie wanneer meer of minder gelijk heeft.
De ene studie is eerder in de richting van relativisme en de andere studie meer in universalisme.
VIER ANALYSENIVEAUS
1. Is een bepaalde psychologische functie
beschikbaar in verschillende culturen?
a. Nee: nonuniversal = gedrag
bestaat niet in andere culturen à
een uitvinding die maar in een
bepaalde cultuur bestaat (cultural
invention).
b. Voorbeeld: Redeneren met een
telraam. In een aantal culturen
leer je zo tellen en dat maakt dat
je heel anders leert tellen. Dat
bestaat maar in een aantal
cultuur. Het is niet overal
cognitief beschikbaar.
2. Heeft hij hetzelfde nut/functie in
verschillende culturen?
a. Nee: existentiële universal = gedrag bestaat in andere culturen maar niet noodzakelijk zelfde functie
of betekenis (variation in function)
b. Voorbeeld: ‘Tie breaking’ rituelen. Als iemand overleden is, zijn er bepaalde rituelen. Sommigen
verbranden meteen het persoon, anderen hebben de overleden persoon nog jaren in hun huis. DUS:
komen voor in veel culturen maar verschil in hoe helpend (functie) en centraal (frequentie) in
rouwproces.
3. Is die even beschikbaar/frequent in verschillende culturen?
a. Nee: functionele universal = gedrag bestaat in andere culturen met gelijkaardige functie of betekenis,
maar niet noodzakelijk even toegankelijk of frequent (variation in accessibility)
b. Voorbeeld: Autonome motivatie. Zelfdeteminatietheorie. Drie fundamentele psychologische
basisnoden: autonomie, competentie, relatedness. Die autonomie is een basisnood die over all
culturen bestaat, maar die verschilt in hoe belangrijk ze in de cultuur is (individu als onafhankelijke
persoon <-‐> relaties tussen mensen en afhankelijkheid van elkaar).
4. Accessibility universal = gedrag bestaat in andere culturen met gelijkaardige functie (betekenis) en
toegankelijkheid (frequentie) (no variantion)
a. Voorbeeld: Objectpermanentie. Het besef dat een persoon/object nog bestaat, ook wanneer het uit
je zicht is. Tot een bepaalde leeftijd heb je dat besef nog niet.
b. Hoe meer je naar dat universele gaat, hoe meer je zit in functies en psychologische gedragingen of
dingen die van jongs af aan al bestaan bij mensen.
à niveaus gaan van meer relativisme (lage vergelijkbaarheid) naar meer universalisme (hoge vergelijkbaarheid)
2
,Oefening: Anorexia à hogere prevalentie in Westerse culturen à uithongering komt in verschillende culturen voor,
maar reden waarom verschilt (bv. religie) en vertekend lichaamsbeeld is niet overal aanwezig = existenial universal
BELANG VAN CCP
1. Kijken of kennis representatief is voor de hele wereldbevolking
2. We zitten in een wereld waar we connecties hebben met mensen van over de hele wereld (internet, reizen,
migratie,…). Het is dus belangrijk om te weten hoe cultuur van invloed is op de psychologie
o Etnocentrisme (= andere culturele groepen beoordelen vanuit de eigen cultuur als maatstaf of
standaard) tegengaan. Voorbeeld: TEDtalk “The danger of a single story” à We hebben vaak één bril
op van waaruit we naar de wereld kijken en we hebben al een beeld van mensen en geen ander beeld
hebben dan dat wij kennen.
§ ‘Wij’ zijn normaal. ‘zij’ zijn afwijkend (culturele stereotypen) à Vaak ook
machtsverhoudingen
o Door CCP ga ja meer besef krijgen van andermans cultuur, maar ook van de eigen cultuur
§ CCP is belangrijk om te zien hoe cultuur van invloed is ook op ons (cultuur beïnvloedt anderen
en eigen cultuur is onzichtbaar)
§ Voorbeeld: kast om baby’s buiten te laten slapen à normaal in Finland, maar hier en in Spanje
bv niet.
Pyschologie als wetenschap is niet immuun voor etnocentrisme à Kritische blik opzetten op die studies
-‐ Populatieset
-‐ Etnocentrische keuze van onderzoeksvragen. Voorbeeld: veel onderzoek verricht naar overgewicht en zo,
maar niet naar psychologische gevolgen van ondervoeding
-‐ Etnocentrische concepten/metingen. Voorbeeld: vertekende maten van ‘autonomie’ of ‘intelligentie’
-‐ Etnocentrische interpretatie van bevindingen. Voorbeeld: positive parenting als norm
WAT IS CULTUUR?
Cultuur =
-‐ Elk type van info dat men doorkrijg van andere leden van dezelfde soort via sociaal leren, dat het gedrag van
een individu kan beïnvloeden (wat we aangeleerd krijgen i.p.v. aangeboren à cultuur vs natuur)
-‐ Een groep mensen die in een gedeelde context bestaan
à Brede en smalle definities (bv. westerse cultuur, bedrijfscultuur,…)
à Cultuur is dynamisch
à Er is ook veel variatie binnen een cultuur!
CATEGORIEEN
1. Artefacten & symbolen (expliciet): zichtbare elementen van de
cultuur
2. Normen en waarden: wat wordt er van jou verwacht
3. Basis assumpties en gedragingen (impliciet)
HET SOCIALE BREIN VAN DE MENS
IS CULTUUR UNIEK MENSELIJK?
Nee:
-‐ Groepen chimpansees, duiven en dolfijnen leren unieke manieren om voedsel te verzamelen
-‐ Orka’s en vogels leren verschillende dialecten
-‐ MAAR: de mens blijkt uitzonderlijk goed in cultuureel leren omwille van ons grote en sociale brein
ONS GROTE BREIN
-‐ 4 à 5 x meer hersenmassa dan zoogdier met zelfde lichaamsgewicht en 1,9 x in vergelijking met gemiddelde
primaat
-‐ Onze hersenen verbruiken 16% van ons metabolisme i.v.m. 3% bij gemiddeld zoogdier
à Twee fysieke aanpassingen groter brein
-‐ Minder energie naar verteren door bereide voeding (gekookt & gesneden) à meer energie dat naar brein kan
gaan
-‐ Minder spiermassa dan primaten, dus zwakker fysiek
3
, ONS SOCIALE BREIN
-‐ We imiteren anderen (vooral zij hoog in status, gelijk aan ons of gedragingen die veel voorkomen (=
descriptieve norm))
-‐ We tonen meer interesse in elkaar activiteiten en kunnen mentaliseren, perspectief nemen
o Theory of minds: vroeg bewustzijn van het feit dat anderen ook ‘minds’ hebben. Voorbeeld: kind wijst
om aandacht van moeder te vestigen op object in de omgeving à kind beseft dat die de moeder haar
gedachte kan veranderen = accessibility universal à functies die al op jonge leeftijd beginnen, zijn
vaak gelijkaardig tussen culturen. Chimpansees doen dat niet (tenzij ze daarop getraind worden)
-‐ We delen onze doen en ervaringen met anderen
-‐ We kunnen meer en sneller leren. Voorbeeld studie:
o Participanten: drie soorten primaten (chimpansees, orangoetans, kinderen)
o Mentaal leervermogen:
§ A taken = fysiek domein (stuk eten en je hebt een stok waarmee je dat eten bij jou kan krijgen)
§ B taken = sociaal domein (je ziet eerst iemand anders de stok gebruiken om dat eten tot bij
jou te krijgen = kijken naar imitatie)
o Resultaten:
§ Fysiek: Geen sign verschil tussen de drie groepen
§ Sociaal: groot verschil tussen apen en kids
à Conclusie: we zijn enorm goed in sociaal leren. Dat kan maken dat we meer cultuur kunnen opbouwen en verder
geraken in kennis en ons kunnen.
TWEE TYPES VAN LEREN
Mensen leren niet alleen meer en sneller; ze leren ook anders dan primaten. Twee types van leren:
1. Imitatief = door sociale modelering (mensen)
2. Emulatief = door gebruik van objecten (chimpansees)
Voorbeeld studie: een kind vs een aap die iemand met een hark een speelgoedje zien tot zich toetrekken.
Onderzoeksopzet
-‐ Conditie 1: punt van de hark naar beneden (minst efficiënt)
-‐ Conditie 2: punt van de hark naar boven (meest efficiënt)
Resultaten
Kids doen exact hetzelfde als wat ze gezien hebben. apen gaan zelf nadenken over hoe ze het het beste kunnen doen
door uit te testen, dus ze gaan niet enkel imiteren. In dit geval is de emulatieve versie het beste, maar als je nadenkt
over complexe cases, dan is imitatie beter.
GROEPSGROOTTE
Onze groepsgrootte is één van de factoren die ervoor hebben gezorgd dat we zoveel cultuur hebben. Mensen leven
in grotere groepen dan andere primaten
-‐ Meer kans op sterke voorbeelden à grote groepen komen vaak tot betere manieren om een taak uit te voeren
omdat mensen geneigd zijn om de beste manier te imiteren. Als je een grote groep hebt, heb je meer kans tot
iemand die goed de taak kan uitvoeren.
-‐ Noodzaak sociaal brein om goed te functioneren in groep
Sterke connecties tussen leden van de groep à We hebben taal om info door te geven (gesproken, geschreven,
geluid...) à overdracht info gaat vlotter
SOCIAAL CULTURELE EVOLUTIE
Als mens hebben we een sterke sociale focus, we kunnen imitatief leren waardoor we op elkaar kunnen verder
bouwen en we hebben de groepsgrootte in ons voordeel én de gesofisticeerde communicatie (rijke taal). Daardoor
kunnen we culturele kennis doorgeven en daarop verder bouwen (= cumulatieve culturele kennis)
4