TRANSPORTGEOGRAFIE
1. SESSION 1: OVER BEWEGING EN VERBINDINGEN
1.1. Inleiding
Het recht om je te verplaatsen is fundamenteel.
Basis vraag: waarom verplaatsen we ons?
- Om deel te nemen aan activiteiten
- Je verplaatst je je niet omwille van de verplaatsing maar om een ander doel te
bereiken (vb. les volgen, ontspannen op reis …)
1.1.1. Wat is transportgeografie?
= studie van het ruimtelijk aspect van transport. Kijkt naar locatie, structuur, omgeving en
ontwikkeling van netwerken. Kijkt ook naar de analyse en verklaring van de interactie van
goederen en mensen.
= richt zich op de verplaatsing van mensen en goederen, de transportsystemen die
ontworpen zijn om deze verplaatsing te vergemakkelijken, en de relatie van transport tot
andere facetten van de menselijke geografie, zoals economische ontwikkeling, energie,
landgebruik, wildgroei, aantasting van het milieu, waarden en cultuur.
Kernwoorden
o Verkeer/vervoer/reizen
o Mensen/vracht/informatieverbindingen
o Connectie/netwerk/relatie/stromen/infrastructuur
1.1.2. Ontwikkeling van transportgeografie als wetenschap
2. Modellen die volumes van grote stromen voorspellen: “flows” (stromen), vraag naar
verplaatsingen tussen knooppunten en de kost ervan
à ruimtelijke interactiemodellen. Netwerken opbouwen met voldoende capaciteit om aan de
vraag te voldoen
3. Hoe hebben netwerken invloed op het gemak van de verplaatsing en vormen ze het
landgebruik en nederzettingspatronen?
1
, 1.1.3. Situering tov andere disciplines
Driehoek à passagiers, vracht en informatie:
o Demand = vraag naar vervoer en verplaatsing van mensen, goederen en informatie
voor sociaal-economische activiteiten.
Volume frequency: Hoe kunnen we de vraag naar vervoer zo juist mogelijk
inschatten?
o Node (knooppunt) = waar trip/verplaatsing begint, eindigt of samenkomt.
o Lokale knooppunten (zoals een metrostation)
o Globale knooppunten (zoals haven- of luchthaventerminals).
Origins, Destinations, Intermediacy: oorsprongs- en bestemmingsrelaties, hoe
de ruimte gestructureerd is en bepalen
of er grote vraag is naar vervoer
à LUTI-model: landuse and transport infrastructure
o Networks (netwerken)= reeks verbindingen die de connectiviteit tussen plaatsen en
de capaciteit om passagiers- of vrachtvolumes te verwerken uitdrukt.
Verbindingen, capaciteit: wijze waarop de netwerken gecreëerd zijn
Hoe ze de infrastructuur wijzigen en hoeveelheid,
infrastructuur die zich aanpast naar de hoeveelheid
verkeer (bv. Spitsstrook)
Uitbreiding van rijstroken helpt deels maar enkel op
korte termijn, voor infrastructuur wordt gekeken
naar lange termijn
Economie en transport hangen nauw samen:
Economische groei (hoger inkomen, meer consumptie) veroorzaakt vraag naar vervoer
(woon-werk verkeer, goederenvervoer,..) dit produceert externe effecten (ongevallen,
geluidshinder, schade aan infrastructuur, emissies) deze hinderen het vervoersysteem
(vlotte verplaatsing van goederen en diensten, betere toegang) wat bijdraagt tot
economische groei.
2
,3.1. Definities
• Transport: verplaatsen/ vervoeren van personen, goederen en informatie
• Mobiliteit: ‘beweeglijkheid’, in staat om zich te verplaatsen of gemakkelijk verplaatst
te worden van plaats naar plaats.
• Verveer: De verplaatsing van vervoerswijzen langs de verkeersinfrastructuur
• Ruimtelijke mobiliteit omvat:
o Maatschappelijke processen (verandering van woonplaats)
o Verkeerstechnische processen (verkeersbewegingen)
§ Verplaatsing
§ Verkeer: geleide beweging van verplaatsingsmiddelen lang
verkeersinfrastructuur
§ Vervoer: het overbrengen van personen, goederen en informatie om
de verplaatsingsbehoefte te bevredigen
à verplaatsing > vervoer > verkeer
• Motility: de mogelijkheid om zich doorheen ruimte te verplaatsen (Kaufmann, 2002)
• Access (toegang): de beschikbaarheid van reisalternatieven afhankelijk van de
locatie, toegankelijkheid van vervoersnetwerken van O/D, tijd en financiële kwesties
• Skills (vaardigheden): fysiek, verworven, organisatorisch (ruimte/tijd, budget, beheer)
• Appropriation (toeëigening): ervaring, gewoonten, perceptie, waarden in verband
met reismethoden en ruimte.
• Logistiek: heeft btrekking op de productie en distributie van goederen
• Bereikbaarheid: het gemak waarmee plaatsen kunnen worden bereikt door mensen,
goederen of informatie. Zij worden beïnvloed door patronen van landgebruik,
mobiliteit en afstand.
Twee types van bereik:
1. Persoonsperspectief: kijken waar twee mensen zijn en zo een plek om af te
spreken kiezen, gebaseerd op waar twee mensen zich bevinden, tot waar kan
ik mij begeven
2. Plaatsperspectief: bekijken vanuit een plaats, bereikbaarheid van plaatsen die
in staat stelt mensen te ontvangen.
3
, • Misvattingen:
o Toegang is geen toegankelijkheid
Toegang is voor iedereen gelijk (bv. Openbaar
wegennet), toegankelijkheid varieert naar gelang de
plaats binnen het vervoerssysteem
Locaties A, B, C hebben allemaal toegang tot het
systeem. Locatie B is het meest toegankelijk, door de
centrale ligging tov het netwerk
o Afstand is geen tijd (afstand = constant, tijd = variable)
Terwijl de afstand constant blijft, kan de tijd variëren
door verbeteringen in de vervoerstechnologie (positief
effect), door congestie (negatief effect) of door
voorschriften zoals snelheidsbeperkingen
Op het vervoersnetwerk is afstand weliswaar een
constant attribuut, maar heeft elk segment een reistijd,
uitgedrukt als snelheid, die door congestie anders
varieert dan de afstand.
3.2. Kenmerken van transport
3.2.1. Ruimtelijke stromen (Spatial flows)
Wat verklaart ruimtelijke stromen? à ruimtelijke interactiemodellen (pendelen, migratie,
toerisme, OV, internationale handel, goedeenstroom…)
• Eerste wet vd geografie:
Tobler’s wet: “alles hangt samen met alles, maar nabije dingen hangen meer samen
dan verre dingen”
à Distance decay (afstandsverval)
Afstandsvervalrelatie: interactie tussen personen/plaatsen daalt als de
afstand toeneemt, er moet meer effort gedaan worden hoe langer de afstand
is.
• Oorsprong-bestemmings matrix (O/D matrix)
= matrix waar mensen wonen en werken
o O: oorsprong, productie (origin, production)
o D: bestemming (destination)
Tij = f (Vi, Wj, Sij)
Tij : interactie tussen plaats i (herkomst) en plaats j (bestemming).
Vi : Attributen van de plaats van herkomst i. (productie) (bv. bevolkingsgraag,
werkgelegenheid, industrie of bbp)
Wj : Kenmerken van de plaats van bestemming j. (aantrekkelijkheid) (bv. Zie hierboven)
Sij: Kenmerken vd afstand tussen plaats van herkomst i en plaats van bestemming j.
(bv. afstand, vervoerskosten of reistijd)
4
, • 3 types ruimtelijke interactiemodellen:
o Gravity Model (aantrekkingskracht) (Newton)
Interactie ij= (gewicht i * gewicht j )/ afstand2 à Tij= k (Vi *Wj)/Sij2 soms speelt afstand
geen rol bv telefoongesprek
Maar hangt ook af van andere factoren = k = 0,00001
o Potentieel model
Gewicht van i is onbekend, een nieuwe plek. Afstand speelt belangrijke rol (zie
kwadraat), als alle afstanden gelijk zijn ligt de grootste interactie daar waar het gewicht
het grootst is.
Tij= ∑( Wj / Sij2)
o Retail model
Op zoek gaan naar een punt waar de interactie gelijk is van j naar x en van i naar x. Zo
een lijn noemen we een isodine. Met meerdere punten kan je overlappingen hebben
zodat je een gebied krijgt in plaats van een punt. Ontwikkeld door Reilly
invloedsfeer tussen j en i = Bij= Sij / ( 1 + ( Wj / Vi ) )
• Vervoer hangt altijd vast aan een locatie
o Internationale patronen: tussen handelsclusters of tussen landen
o Achterlandpatronen: tussen dienstencentrum en achterland
o Hiërarchische patronen: verplaatsingen volgens een transport-logistieke
keten
3.2.2. Afgeleide vraag (derived demand)
Het doel van vervoer/verplaatsing is te voldoen aan de vraag naar mobiliteit en deel te
nemen aan activiteiten die ruimtelijk gescheiden zijn. Verplaatsing zelf heeft geen nut op
zich. Maar er zijn limieten in tijd en ruimte
• Directe afgeleide vraag
Direct resultaat van economische activiteiten: bv. woon-werkverkeer, vervoer van
goederen
5
, • Indirecte afgeleide vraag
Verplaastingen die worden gecreëerd ten behoeve van andere verplaatsingen
(bv. vervoer van brandstof voor trucks die goederen leveren)
Aangezien reizen meestal afgeleid is, kan het worden gezien als tijdverlies of een ongemak
dat mensen zullen proberen te minimaliseren.
Verplaatsingstijd moet niet altijd onnuttig zijn à sommige werken tijdens treinrit naar werk
Of soms is verplaasten niet afgeleid = ongericht reizen:
Bv. joyriding, ballonvaart, fietsen, wandelen, (zich verplaatsen met enkel als doel zich te
verplaatsen, voor plezier à consumptieve vervoersbehoefte, meestal is transport iets
negatief, iets dat je niet wilt maar moet doen)
3.2.3. Waardestijging
Dia 43!!!! Grafiek als examenvraag!
Place utility: waarde van een goed is gekoppeld aan de plaats waar het te koop gesteld
wordt
Value of time (VOT)= economisten bekijken wat een uur tijd kost
à afhankelijk van:
o Voor elk van ons anders ingevuld
o Wat je moet doen
De nuttigheidsgraad ve product/dienst is afh. vd locatie waar het beschikbaar is.
Overbrengen van een product van een plaats waar het weinig nuttig is, naar een plaats waar
het wel nuttig is => waardevermeerdering.
De waarde van goederen staat in functie van de plaats waar ze worden aangeboden. Vb een
pintje in de woestijn of als je een kater hebt.
Prijs die je bereid bent te betalen voor vervoer
x-as: afstand
y-as: prijs
Pe (evenwichtsprijs): V & A bevinden zich op dezelfde ruimtelijke plaats
6