Groepsdynamisch begeleiden
We spreken over een groep indien er een wisselwerking is tussen onderstaande kenmerken:
Er
is een gemeenschappelijk doel waarrond de groep zich gevormd heeft
Er
is interactie tussen de leden van de groep
Er
is sprake van interdependentie
Er
is bewustzijn van lidmaatschap, van een eenheid, van afgrenzing tussen de ‘leden’ en buitenstaanders
Er
is een bepaalde mate van samenhorigheidsgevoel, van cohesie
Er
zijn normen en waarden in de groep
Er
is een interne organisatie
o Hiërarchie:
▪ Een beslissingshiërarchie → wie neemt uiteindelijk de beslissingen? Wie hakt de knoop door?
▪ Een deskundigheidshiërarchie → wie is hier in de groep het meest deskundig? Wie kent hier het
meest van?
▪ Een affectieve hiërarchie → wie is het populairst? Wie vinden we het leukst?
Er is leiderschap
Een primaire groep wordt gekenmerkt door persoonlijke, intieme relaties in directe contactsituaties en door spontaan
gedrag
o Men is zichzelf
o De sociale afstand tussen groepsleden => klein
o Je wordt beoordeeld op ‘wie je bent’ als persoon
o Relaties zijn emotioneel gekleurd
o Hebben een grote invloed op ons gedrag
Een secundaire groep wordt gekenmerkt door minder persoonlijk contact
o Relaties zijn eerder koel, onpersoonlijk, rationeel, afstandelijk, formeel
o Relaties worden bepaald op basis van status en positie → je wordt beoordeeld obv je functie
o Leden zijn gemakkelijk te vervangen
o Invloed op het individu is kleiner, minder ingrijpend
In elke groep is er een groepsdoel → zonder doel geen groep
Doel is de bestaansreden van de groep
Het doel vormt het bindende element in een groep
Alle groepsleden moet de doelstelling kennen én weten op welke manier die het beste bereikt kan worden om goed te kunnen
samenwerken in een groep → doel moet duidelijk en bereikbaar zijn
Duidelijkheid van de doelen die moeten bereikt worden + over de weg die naar het doel leidt
o Positieve invloed op cohesie => we weten heel goed waar we met zijn allen aan bezig zijn en waarom we wat
doen
o Ook een positieve invloed op de interesse in de groep en de taak
o Doelen en weg erheen onduidelijk => onzekerheid, een lage zelfwaardering, minder motivatie en minder
efficiëntie in de groep
o Doel is duidelijk => concreet, meetbaar & omschreven in gedragstermen
1
, Bereikbaarheid
o Moeilijk om je te blijven inzetten voor een doel dat erg vaag of te veraf ligt => mensen haken af en verlaten
de groep
o Formele doelstellingen => meestal op papier (in een leefgroep, instelling, werkgroep,…)
▪ Is meestal ook de bestaansreden van de groep
o Informele doelstellingen => doorkruisen misschien de formele
Groep die goed wil functioneren => niet enkel groepsbehoeften worden vervuld, ook individuele behoeften
o Groepsdoelen en individuele doelen
Persoonlijke doelstellingen zijn niet altijd even duidelijk of bewust
o Je weet vaak pas achteraf of iets is meegevallen of is tegengevallen
Alle individuele doelstellingen ongeveer gelijk => vergemakkelijkt de samenwerking
o Als doelstellingen van de leden erg uiteenlopen of als er meningsverschillen bestaan over wat de
groepsdoelstelling zou moeten zijn => vermoeilijkt de samenwerking
In groepen waarvan de leden nogal verschillende doelstellingen hebben komt vaak een ‘verborgen agenda’ voor
o = een persoonlijke doelstelling die +/- onbekend is aan de andere groepsleden en die in tegenspraak is met de
groepsdoelstelling
Elke groep => eigenheid => normen en waarden die heersen in de groep
o Voorbeelden van waarden: gerechtigheid, vrijheid, gelijkheid, eerlijkheid, vertrouwen, …
Waar men als groep waarde aan hecht verschilt van groep tot groep
Goed functioneren van een groep => cultiveren van een aantal waarden
o Via inbouwen van gewoontes en rituelen
Die gemeenschappelijke en gedeelde waarden → belangrijke aantrekkingskracht voor de leden
Samenhangend met wat belangrijk/waardevol wordt geacht => de normen binnen een groep
Normen zijn gedragsregels
o Het zijn concrete sociale richtlijnen voor het handelen in bepaalde omstandigheden
o Ze omschrijven wat goed en fout is, wat mag en niet mag, …
Soort gemeenschappelijke ideeën onder de groep over wat gewenst of ongewenst is
o Overtreding van die groepsnormen => opgemerkt door de groep + bestraft op één of andere manier
Normen geven
o Duidelijkheid
o Veiligheid Als ze consequent worden toegepast
o Structuur
Wanneer de normen niet consequent zijn dan kan dit leiden tot verwarring en reageren mensen vaak boos
Normen oefenen een invloed uit op het gedrag van de groepsleden
o Sociale invloed van normen leidt tot grotere uniformiteit in het gedrag van de groepsleden van deze groep
Door import
o Bepaalde normen zullen van de ene groep naar de andere groep worden overgebracht omdat groepsleden ook
nog deel uitmaken van een andere groep
Door activiteiten en situaties waarin de groep verzeild geraakt
o Feitelijke gebeurtenissen zullen aanleiding geven tot nieuwe normen
Door toeval
o In sommige gevallen wordt de eerste reactie die in een bepaalde situatie gegeven wordt meteen als de beste
beschouwd
Door macht
o Leider die normen instelt
o Bepaalde groepsleden kunnen meer invloed hebben dan andere → wie in de groep macht heeft kan regels
vaststellen waaraan de anderen moeten voldoen
Door maatschappelijke factoren
o Normen worden van bovenaf opgelegd (de wet of ministerie)
2
, Door maatschappelijke en culturele normen
o Verwachtingen die binnen een bepaalde samenleving bv. Voor allen gelden, voor alle mannen of vrouwen, voor
alle kinderen of volwassenen, …
o Normen => gedrag, kleding, omgang, woordgebruik
In het dagelijks leven neemt ieder mens regelmatig en wisselend rollen op
In groepen hebben alle groepsleden een rol
Rollen of verwachtingen inzake gedrag van bepaalde mensen in een groep => evident en noodzakelijk
o We willen weten hoe iemand in een bepaalde situatie zal (of moet) reageren → bepaalt + vergemakkelijkt ons
handelen in de groep
▪ Voorspelbaarheid = zekerheid = veiligheid
Elk groepslid krijgt een rol
Groep die ven start gaat => ontstaan van roldifferentiatie
o Ieder krijgt zijn plekje in de groep, een eigen rol tussen de anderen
o Positie in de groep kiest men (bewust of onbewust) zelf en wordt ook voor een deel toegewezen (attributie)
o Sommige rollen kunnen creatief worden ingevuld, anderen zijn dwingend voorgeschreven
Ik roep een bepaald beeld op bij de ander door mijn wijze van presenteren => presenting self
o Bv. Veel praten, opgewekt doen, wat tegenpruttelen, geestig uit de hoek komen, …
o De ander maakt ook een beeld van mij → op basis van allerlei aspecten wordt ik geklasseerd
▪ Presenting self, mijn uiterlijk, mijn kennis ter zake, …
Er ontstaat een soort stereotype => een rol is geboren
o Dit stereotype, je rol bevalt je niet → zelfpresentatie bijschaven door niet gedrag te stellen
Anderen stemmen hun gedrag ook af op mijn rol => ze hebben bepaalde verwachtingen ban mij
o Bv. Zij zal het wel oplossen of zij zal het woord voeren in de vergadering
Rollen in de groep zijn op elkaar afgestemd => ze zijn complementair
o De rollen vullen elkaar aan en roepen elkaar op
De rollen in de groep vormen een soort conglomeraat, een bepaalde rolstructuur die in evenwicht wordt gehouden
o Veranderen van rol lukt niet zo gemakkelijk → als iemand van rol wil veranderen zal dit pas lukken als de
anderen hem in een andere rol willen zien en aanvaarden
Na verloop van tijd → ontstaan van positieve en negatieve groepen met de daarbij horende rollen
de groepsleden zijn gemotiveerd om de groepsdoelen te bereiken en respecteren elkaars mening en eigenheid
o Ze voelen zich mee verantwoordelijk en zijn bereid om samen te werken
Aanwezige rollen:
o Gezagdrager:
▪ niet de meest opvallende persoon of haantje de voorste
▪ Wat de gezagdrager zegt wordt wel direct opgepakt door de rest van de groep.
▪ Hij bewaakt dus het groepsdoel en vormt de opinie van de groep
o Sociaal werker:
▪ Heeft interesse in mensen en relaties
▪ Bewaakt de sfeer in de groep en het welzijn van de leden
▪ Als er hulp nodig is of er is ruzie/impasse, dan grijpt hij in, zoekt achter compromissen
o Organisator:
▪ Persoon die alles regelt en komt niet als bedreigend over
▪ De hiërarchie binnen de groep houdt hij in stand
▪ Hij krijgt gezag zolang het strookt met wat de groep of gezagsdrager wil
▪ Hij verdeelt de taken binnen groepswerk en bewaakt of ze gedaan worden
Niet leidinggevende rollen:
o Verkenner:
▪ Neemt vaak initiatief op het moment dat het duidelijk is wat de bedoeling is
3