Materialenleer = vanuit praktische kennis Materiaalkunde = theoretisch (samenstelling
Bv. Hoe kan je materiaal herkennen? Welke van een materiaal, hoe sterk, ...)
materialen zijn er op de markt die jij nodig Bv. welke factoren hebben een invloed op de
hebt? levensduur van een materiaal?
Materialisatie
= keuze materiaal maken
Esthetiek
Technische eig.
Prijs, beschikbaarheid, cultuur en traditie, politiek
De materiaalkeuze kan invloed hebben op:
Akoestiek, kleur, geur, textuur, lichtweerkaatsing, gezondheid, comfort, …
Primaire bouwmaterialen Secundaire bouwmaterialen
Niet bewerkt, recht uit de natuur Grondstoffen die bewerkingen zijn ondergaan
Bv. zand, hout tot dat ze materialen waren
Bv. Beton, glas
Duurzaam bouwen
Ontwikkeling die beantwoordt aan de behoeften van vandaag zonder
die van de komende generaties in gedrang te brengen. De drie
aspecten moeten evenwaardig beschouwd worden.
people, planet and profit
Houdt rekening met gezondheid, plaatsgebruik en mobiliteit
-> rekening houdende met complete levenscyclus
Winning grondstoffen Afbraak
Productie Transport
Gebruik Verwerking afval
-> Ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen
-> Gebruik van energie en natuurlijke hulpbronnen
Margriet = ecolabel (nog niet van toepassing in België)
Kwaliteitsonderzoek
WTCB -> onderzoek (bouwsystemen, technische installaties) en informeren
Normen -> regels, richtlijnen of kwaliteitsbepaling, verzekering, garantie
Labels
1. CE
Europese gemeenschap (in kader van vrijhandelszone)
Producten kunnen vergelijken in harmonie
Eisen (brandveiligheid, werkveiligheid, duurzaamheid, geluidsisolatie, …)
Geen eisen die te maken hebben met specifieke productie eigenschappen
2. Benor
1
, Als je dit hebt dan voldoe je aan de technische eisen (opgenomen in Belgische norm en
technische voorschriften.)
Kwaliteit en verwerking traditionele producten
3. ATG
Toepassingsgeschiktheid
Nieuwe/ innoverende producten
Merk gebonden
4. ISO
Heeft niets te maken met product maar wel met producent
Uitwisselen goederen en diensten vermakelijke en samenwerking verbeteren
5. Qualibouw
Haalbaar alternatief voor KMO’s
6. Komo
Nederlandse overheid
Kwaliteit producten, processen, systemen en diensten
7. FSC
= Keurmerk dat zegt dat een hout- of papierproduct uit een verantwoord beheerd bos komt.
Eigenschappen materialen
Relatie tot levensduur
Mechanische eigenschappen
Sterkte
= de weerstand tegen breuk
Maximale sterkte van materiaal/ waarde = moment net
voor breken
Vormstabiliteit
= afmetingen behouden in veranderende uitwendige omstandigheden
Doorbuiging = de stijfheid
Elasticiteitsmodulus = hoe hoger E hoe stijver het materiaal
Krimp
= een volumevermindering
Chemisch (verharding)
Plastisch: tijdens plastische fase
Thermisch: door afkoeling
Hygrometrische krimp of uitzetting: vormverandering door op of afname
water
Uitdrogingskrimp: vochtafgifte door samentrekking poriën
Hydraulisch
Inwendige krimp: door inwendige uitdroging
Uitwendige krimp: door verdamping
Kruip = na een tijd ontstaat vervorming, als belasting weg is verdwijnt de vervorming
(veert terug). Deel van de kruipvervorming is onomkeerbaar.
2
,Soort massa
= verband tussen massa en het volume p = m/V = kg/m 3
Soortelijke massa: gewicht per volume-eenheid constant
Bv. staal
Volumieke massa: gewicht per volume-eenheid niet constant
Bv. hout, natuursteen
Transport gassen en vloeistoffen
= betere indringing bij fijnere poriënstructuur en meer poriën
Capillariteit
= Als water in een zeer fijn buisje hoger stijgt dan het omringende vloeistofniveau, en zo een
concaaf oppervlak vormt. De kracht waarmee het water in de buisjes, als het ware, omhoog
gezogen wordt noemen we capillaire kracht.
Porositeit
= Aanwezigheid poriën dat voor capillaire werking kan zorgen (Hoe
fijner de kanaaltjes hoe sterker de capillaire werking)
Hygroscopisch vochtgehalte
= mate waarin een materiaal vocht kan opnemen uit de
omgevingslucht (-> verklontering)
Bv. zout in vochtige ruimten zetten
Waterdoorlatendheid/ permeabiliteit
= mate waarin een vaste stof een andere stof doorlaat
Diffusieweestand
= mate waarin een materiaal water in gasvormige toestand doorlaat
Wateropneming
= geeft aanduiding van de gevoeligheid voor mosgroei
Vorstweerstand
= hoeveel vorst-dooicycli een materiaal kan doorstaan (water in poriën -> zet uit
bij vorst)
Invloed agressieve stoffen
Zuren: pH < 7
Basen: pH > 7
Sulfaten: graad van agressiviteit bepaald door sulfaatgehalte
Chloriden: graad van agressiviteit bepaald door chloridegehalte
Bv. zeewater, dooizout
Thermische uitzetting
-> Bij verhoogde temp zet materiaal uit (atomen trillen harder -> volume stijgt)
! Belangrijk bij constructies en bij combinaties van materialen
Invloed van brand
1. Ontvlambaar (heeft neiging om gassen te ontwikkelen)
3
, 2. Onbrandbaar (geen uitwendig verschijnsel van warmteontwikkeling)
3. Brandbaar (beantwoord niet aan de bepaling van onbrandbaarheid)
5 klassen (A0 – A4)
Brandweerstand
= een bouwelement (tijd dat voorwerp functie behoudt als het in brand staat)
Blijft stabiliteit behouden
Vlamdichtheid
Thermische isolatie
Relatie tot gebruikscomfort
Thermische eig.
Thermische geleidbaarheid
= mate hoe goed een materiaal warmte geleidt
Thermische capaciteit/ inertie
= mate waarin een materiaal warmte kan opslaan
(Hoge thermische capaciteit -> groot thermisch comfort)
Bv. overdag slaan muren en vloeren warmte op (van zonnestralen). S ’nachts wordt
deze warmte vertraagde afgegeven -> zo koelt het binnen minder snel af
Akoestische eig.
-> Geluidsabsorptie (geluid van binnen) en geluidsisolatie (geluid van buiten).
Duurzaamheid
= Hoelang een materiaal meegaat/ functie kan behouden onder verschillende belasting vormen
Afbrekende invloeden:
Weerstand tegen chemische stoffen
Bv. zure regen
Weerstand tegen fysische invloeden
Bv. vorstschade
Weerstand tegen mechanische invloeden
Bv. wind
Maatregelen
Ontwerp
Materiaalkeuze
Uitvoering
Beheer
Hardheid en verwering
Mineraal = natuurlijk chemische stof
Hoe harder een materiaal, hoe minder makkelijk het gekrast wordt
Belangrijk voor duurzaamheid
Bv. vloerbedekking
Hardheidsschaal van Mohs (1-10)
H1: BETON
4