VLOEIENDHEID DEEL 1
VLOEIEND SPREKEN
Mensen die vloeiend spreken zijn zo bedreven in het uitvoeren van spraak- en taalgedrag, zonder dat
ze daarbij veel energie (mentaal, motorisch) nodig hebben. Klanken, woorden, uitingen volgen elkaar
makkelijk op zonder veel aarzelingen. Meeste mensen benaderen dit niveau vloeiendheid aardig,
vandaar dat men dit als normaal beschouwd.
-> Vloeiendheid = productie van uitingen zonder onderbrekingen of inspanning tegen een
hoge snelheid.
Vloeiend kunnen spreken: hanteren van verzamelingen van vaardigheden die te maken hebben met
spraak en taal en deze vaardigheden zijn al in aanleg aanwezig bij overgrote deel van de mensen.
Stem, taal en articulatie zijn componenten van spraak- en taalgedrag. Bij vloeiend spreken is er vlotte
combinatie tss deze componenten. Bij onvloeiend spreken zou er tss de drie componenten een
probleem zijn.
Taalvloeiendheid
= syntactische, semantische, fonologische en pragmatische vloeiendheid. Een persoon die stottert
vertoont geen wezenlijke problemen op deze 4 domeinen.
- linguïstische en socioverbale vaardigheden zijn geen wezenlijk kenmerk van stottern.
Spraakvloeiendheid
= resultante van motorische bekwaamheden (articulatiegedrag, stemgedrag). De spraakvloeiendheid
is wel een kenmerk van stotteren. Het heeft 3 dimensies: continuïteit, snelheid en inspanning. Ritme
wordt soms als 4de ondersteunende dimensie vermeld.
3 belangrijke vaardigheden die bijdragen tot vloeiendheid:
- linguïstische bekwaamheden
- motorische bekwaamheden
- socio-verbale bekwaamheden
Onvloeiend zijn treedt op wnr één of combinatie van deze vaardigheden of subvaardigheden
onvoldoende ontwikkeld zijn. Vandaar dat onvloeiend spreken voornamelijk op jonge leeftijd
voorkomt, de leeftijd waarop spraak- en taal in ontwikkeling zijn.
Vloeiend spreken verloopt:
- Continu: zonder aarzelingen of pauzes langer dan 250ms. Onderscheid tss continuïteit van
de informatiestroom en spraakbewegingen als drager van de info.
- Snelheid: wnr continuïteit een voorwaartse informatiestroom betekent, gaat dit gepaard
met zekere snelheid. Soepel uitgevoerd gedrag kan snel uitgevoerd worden.
- Inspanning: invloed van inspanning op vloeiendheid heeft weinig overredingskracht. Hoe
groter de inspanning, hoe beperkter de continuïteit, hoe lager de snelheid, hoe moeizamer
het ritme. Hoe groter de inspanning hoe meer onvloeiendheid.
1
,Inspanning wordt wel eens de primaire dimensie van (on)vloeiendheid genoemd. Continuïteit,
snelheid en ritme worden als aspecten van timing beschouwd. Het zijn secundaire dimensies van
(on)vloeiendheid.
Gedeeltelijke definitie stotteren: het is een stoornis waarbij niet enkel een gebrekkige coördinatie en
timing van de spraakbewegingen op zich optreedt, maar waarbij die motorische bekwaamheden
extra onder druk gezet worden door enerzijds vereisten die de taalproductie met zich meebrengen
en anderzijds dr het gebruik van de taal in een sociale context.
De gebrekkige coördinatie en de extra druk resulteren in verhoogde inspanning bij het spreken, een
verminderde snelheid van de spraakproductie en een verminderde continuïteit van de
informatiestroom.
Volgens Van Riper treedt stotteren op wnr de voorwaartse beweging van het spreken onderbroken is
dr een motorische verstoring van de klank, syllabe of het woord en de reactie van de spreker hierop.
Er moeten twee belangrijke kenmerken voorkomen wnr stotteren optreedt:
- Mistiming
- Reacties van de spreker op die mistiming
De motorische verstoring tast 3 dimensies van vloeiend spreken aan:
- De gemakkelijkheid (inspanning)
- De snelheid
- De voorwaartse beweging (continuïteit)
ONVLOEIEND SPREKEN
Woordherhalingen, woorddeelherhalingen, lettergreepherhalingen, klankherhalingen,
zinsherhalingen, klankverlengingen, blokkeringen, interjecties en revisies.
-> Komen zowel voor bij vloeiende als onvloeiende sprekers.
-> Zijn sterk aanwezig bij jonge kids waarbij hun taal- en spraakcompetenties in volle ontw. zijn.
We baseren ons op de 3 dimensies van vloeiend spreken om soorten onvloeiendheden te bespreken:
CONTINUÏTEIT
Vloeiende spraak verloopt continu: voorwaarts gebeuren zonder aarzeling of pauzes. Continuïteit
wordt verbroken wnr de informatiestroom, die volgens een geanticipeerde snelheid zou moeten
verlopen, onderbroken wordt.
De onderbrekingen bestaan meestal uit pauzes:
-> Grammaticale pauzes:
- passen binnen de linguïstische structuur van onze taal
- voegen zich in in de grammaticale structuur van een uiting
- vallen meestal samen met een adempauze
- worden niet beschouwd als discontinuïteiten
2
,-> Non-grammaticale pauzes
- wijzen op aarzeling, onzekerheid, twijfel, o.i.v. woordkeuze, stijl, syntaxis
- zijn zowel pauzes van het stille als van het opgevulde type
- kunnen op alle andere dan grammaticale plaatsen optreden
- worden beschouwd als discontinuïteiten
Volgende verklaringen vr het optreden van pauzes in het spraak- en taalgedrag:
o Pauzes inlassen is een typisch operant gedrag en dus onderhevig aan stimuli en consequenties.
Treden op op plaatsen waar grote onzekerheid is (stimulus). Spreker krijgt tijd om na te denken.
Hebben een bekrachtigende waarde: onaangename prikkel wordt gereduceerd.
o Pauzes informeren de luisteraar. Ze kondigen het einde van een uiting aan.
o Voornamelijk gevulde pauzes geven meer tijd om ideeën logisch weer te geven. Op die manier
worden ze onmiddellijk bekrachtigd.
Besluit:
Een kleuter is niet zoveel meer onvloeiend dan een 18-jarige. Er is slechts een lichte daling van
nauwelijks 2% over 18 jaar. Er is wel een ontwikkeling merkbaar in het type van discontinuïteit.
Bepaalde types (valse starts en herhalingen) komen meer voor bij jongere kids. Kunnen beschouwd
worden als niet-mature vormen van discontinuïteiten. Deze niet-mature types worden, naarmate de
spraak- en taalontwikkeling vordert, vervangen dr meer verfijnde types, vb. parenthetical remarks.
Hebben de bedoeling aan het woord te blijven bij middel van taal.
SNELHEID
De snelheid waarmee men zinvolle taal produceert, de duurtijd van de vloeiende uitingen.
Volwassenen vertonen een gemiddelde spreeksnelheid van 6 à 7 syllaben/sec. Spreeksnelheid staat
ifv articulatievaardigheid en van de mate van coarticulatieoverlapping.
De lengte van uitingen is gerelateerd aan de spreeksnelheid. Hoe langer de uiting hoe sneller we
spreken. De maximale spreeksnelheid is ongeveer dezelfde als de habituele spreeksnelheid. We
spreken dus bijna zo snel als maximaal nodig is. Spreeksnelheid wordt bepaald door:
- Lengte van de uiting: korte uitingen bevatten meer informatiewaarde. Langere uitingen kan men
sneller zeggen dankzij redundantie. Dit kan ook te wijten zijn ad uitademtijd.
Dit is de limiet waarbinnen de uiting geproduceerd moet worden.
- Type syllabe: initiale consonanten of consonantverbindingen vertonen een hogere snelheid dan
initiale vocalen.
- Situatiekenmerken: bij fluisteren, lawaai, om verstaanbaarheid te verbeteren zullen we de snelheid
doen dalen. De inhoud van wat gezegd wordt is dan meestal groot. Onder stress
zal de spreeksnelheid toenemen.
- Model vd gesprekspartners: we vertonen de neiging om sneller te praten wnr gesprekspartner snel
praat, en omgekeerd. Zo vermijden we aversieve stimuli, nl. het woord
wordt je ontnomen, luisterbereidheid neemt af.
- Emoties: negatieve emoties zullen spreeksnelheid doen opvoeren. Positieve emoties zullen
spreeksnelheid reduceren.
3
, - Beklemtoning: wordt bekomen dr de inspanning op te voeren voor die syllabe, klank of woord, met
als gevolg dat de duurtijd toeneemt.
INSPANNING
Doet zich voor op mentaal en motorisch niveau:
o Mentale inspanning: plannen van de uitingen, de tijd die je nodig hebt om na te denken,
concentreren, beslissingen te nemen voor je de uitingen formuleert. Neemt een
beperkt deel vd totale tijd in beslag en verloopt meer bewust en vrijwillig.
Het is moeilijk meetbaar.
o Motorische inspanning: subglottische luchtdruk doen stijgen en verschillende articulatoren te
bewegen. Neemt meer tijd in beslag dan de mentale en verloopt automatisch.
Wel meetbaar.
Zowel mentale als motorische inspanning staan onder invloed van de leeftijd. Jonge kids vertonen
meer mentale en motorische inspanning dan oudere kids en volwassenen. Op 4-5 jarige leeftijd is de
vaardigheid reeds aanwezig, mr nog geen sprake van automatisering/habituatie.
Zowel cognitieve inspanning is nodig om de boodschap te formuleren in taal en de musculaire
inspanning om spraak te produceren. Onderzoekers erkennen het belang van de perceptie van de
luisteraar bij het bepalen van vloeiendheid mr hechten meer belang aan de ervaring vd spreker.
Vloeiende spraak::
-> klinkt natuurlijk voor de luisteraars
-> bevat normale onvloeiendheden
-> wordt dr sprekers geassocieerd met minder cognitieve inspanning
-> wordt dr sprekers eerder geassocieerd met sneller spreken dan met trager en minder spreken
-> wordt dr sprekers geassocieerd met weinig cognitieve inspanning
-> wordt dr sprekers geassocieerd met een goed/neutraal gevoel tav spreken
-> geassocieerd met sprekers die gefocust zijn op overbrengen van boodschap ipv op spreekproces
KENMERKEN VAN NORMAAL ONVLOEIEND SPREKEN VS KENMERKEN VAN STOTTEREN
In spraak- en taalontwikkeling komen periodes voor dat kids frequent onvloeiend zijn, zitten volop in
proces om te leren spreken. Ze moeten de juiste woorden vinden, de juiste klanken, zinnen kunnen
bouwen,…
Onvloeiendheden komen voor bij zowel mensen die stotteren als mensen die vloeiend spreken.
Bepaalde types van onvloeiendheden komen in hogere aantallen voor in de spraak van stotteraars.
Lettergreepherhalingen komen 10x meer voor id spraak van stotterend sprekende kids.
Éénlettergrepige woordherhalingen komen 5x meer voor. Stotterende mensen herhalen de
lettergreep van een lettergreepherhaling 3x sneller. Ook het aantal iteraties is hoger.
Sommige onderzoekers zeggen dat sommige soorten onvloeiendheden meer typisch zijn voor
stotteren dan andere. Men noemt deze ‘core behaviors’ of ‘stuttering-like-disfluencies’.
4