Voorbeeldvragen existentiële ethiek
1. Bespreek de ambivalentie van het onthechte weten.
Hfdst 2, laatste sectie.
Splitsing tussen kennis en zingeving door moderne wetenschap, die zelf een onstandpuntelijke
positie claimt, die zijn impact heeft op visie op geboorte en overlijden in de zin dat ze de receptieve
grondtrek verdringt. Dit o.a. om zinloosheid en absurditeit van ons bestaan te smoren.
Alomtegenwoordige onthecht standpunt in het leven dat begint in/bij/door wetenschap en zich
verspreidt als een inktvlek. Alles kan aanschouwd worden vanuit dit standpunt. Nagel; Wet. niet
domesticeerbaar, zij zal altijd naar een absoluut en omvattend spreken streven. Dus dringt ze steeds
door tot de betekenissfeer.
- Bij Grieken:
o geboorte-dood als zielsverhuizing in cyclische tijdsopvatting
o kenniswerving; Aristoteles wilde werkelijkheid niet verstoren door experimenten
- Christendom:
o persoonlijke onsterfelijkheid + verlossing op de dag des oordeels: geboorte + dood
(aka receptieve grondtrek) in eschatologische tang
o kenniswerving: ‘kennis’ in contradictie met dogma’s was ‘foute’ kennis.
Gr. evenals X-dom: finalistisch perspectief en alle kennis of standpunten/visies binnen
religieus kader.
Onthecht perspectief van moderne wetenschap: moet dominanter zijn dan opvatting van Gr
of X-dom => alle kennis aan onderzoek onderworpen => leven zelf onderzoeken! (ook al is
het intrinsiek zinloos). Moderne weten duwt geboorte en dood ‘uit het leven’, alleen nog
gehinderd door ethiek.
Ambivalente houding: als we de objectieve existentiële betekenis van geboorte en dood dulden,
moeten we de zinvolheid van ons doen en laten ontkennen. Dus moeten we doen alsof geboorte en
dood ons niet aanbelangt. Tegelijkertijd doen we met de wetenschap alle moeite van de wereld om
geboorte en dood te ‘controleren’ dit toont de ontmenselijkende kracht + onmogelijkheid van het
eigen perspectief van de wetenschap.
Aanvaarding van RG ligt voorbij mogelijkheden van wetenschap/onthechte weten.
2. Bespreek de dialectisch lyriek in Vrees & Beven.
- alleen op die wijze kan de innerlijke verschrikking van het opschorten van de ethische wet
ten voordele van een goddelijk gebod worden meegedeeld.
- dialectiek gebruiken ‘om daarmee te ontdekken wat een ontstellende paradox het geloof is’
- geen dialectiek/tegenstelling om een verzoening tot stand te brengen tussen de twee
tegenstellingen
Dialectiek:
- ofwel een redeneervorm die door middel van het gebruik van tegenstellingen naar waarheid
probeert te zoeken,
- dan wel een metafysica, volgens welke zowel het denken als de wereld verandert c.q. zich
ontwikkelt, ten gevolge van tegenstellingen (Herakleitos, Hegel, Marx en navolgers).
- contrast tussen lyrische vorm van de inhoud en de religieuze ernst van de inhoud, een
botsing tussen twee existentie-sferen
- ‘dialectisch’ doordat hij verschillende aspecten doelbewust op elkaar doet botsen (ethiek &
esthetiek en ethiek & religie). Vb: X-dom voorstellen als offer-religie, religieuze opdrachten
uitvoeren ongeachte ethische bedenkingen (ondanks kern van het geloof die er in bestaat
dat Abraham zijn zoon zal behouden. Eert de zoon afstaan en vervolgens toch zijn zoon
, terugkrijgen krachtens de absurde krachten van het geloof in god). Kiezen voor het geloof
betekent alle wereldse verlangens opgeven
‘lyrisch’
- Kierkegaard zijn poëtische en verhalende kant naar boven laat komen via zijn alter ego die
een poetische persoon is. Religieuze themas op een lyrische manier brengen.
- (esthetisch) Gebruik van vertellingen, sprookjes, mythen en historische verhalen op zoek
naar vergelijkbare elementen met Abrahams verhaal. Botsing tussen esthetische elementen
en ‘serieux’ van religie, idealiteit van esthetica laten stranden op idealiteit van ethiek om zo
religieuze idealiteit te laten oplichten
3. Vrees & Beven, onderaan p 58: wat bedoelt Kierkegaard met ‘dialectische’ dat hij zal
hanteren bij de drie problema?
Manier om esthetische (bijvoorbeeld ‘mooie tekst) en ethische (opvolgen van bevelen, in deze
offeren van zoon) te laten botsen en religieuze naar boven te brengen als paradox, als een methode
om zich af te zetten tegen het Hegeliaanse denken: zie ook de inleiding ('kwalitatief' verschil tussen
wereld van de mens en goddelijke orde). Hij wenst een strikt analyseren te hanteren, maar vindt dat
je daarmee niet alles kunt zeggen, dat er een koppeling moet zijn naar het concreet door mensen
geleefde leven. Daarom illustreert hij de verschillende stappen en wegen van zijn denken met
voorbeelden en vertellingen.
Ook dialectisch in de beweging van het geloof, zoals de ridder van het geloof deze maakt. Door de
resignatie van alle hoop dat het goedkomt en het opgeven van al het eindige/wereldlijke de ruimte
creëren om de paradoxale beweging te maken naar het oneindige: het absolute geloof.
4. Vrees & Beven, bespreek de 1ste zin van de 2de alinea op p77.
Lukas 14, 26 met betrekking tot de absolute plicht tegenover god: “Indien iemand tot mij komt en
niet haat zijn vader en zijn moeder, zijn vrouw, zijn kinderen, zijn broers en zusters, ja zelfs zijn eigen
leven, die kan mijn discipel niet zijn.”
Zonder absolute resignatie van het eindige is er geen plaats voor het absolute geloof. Want god
vraagt de absolute liefde (uit de liefde en verplichting tov van god kan wel de naastenliefde
voortvloeien; eigen interpretatie). We moeten het haten hier ook als een paradox en niet letterlijk
begrijpen. Het haten komt ook terug in de naastenliefde: naastenliefde = je moet de ander helpen
elkaar te haten. In de christelijke liefde draaien de verhoudingen om want indien je je naaste lief zou
hebben, kan je God géén absolute liefde geven. De ander helpen elkaar te haten is dus de ander
helpen het absolute (God) lief te hebben.
De ethische (algemene) actie van Abraham tov Isaak is er één met een ondertoon van haat, maar
moest hij Isaak werkelijk haten zou God de daad (beproeving) niet verwachten. Menselijke gesproken
is de paradox niet te begrijpen, alleen in de verhouding van het absolute (ridder van het geloof) tov
van het absolute(god). Het is enkel een offer/beproeving wanneer de daad tegengesteld is aan het
gevoel, de daad hier duidt niet op haat maar op het gevoel van liefde en geloof in het absolute.
5. L’existentialisme est un humanisme – Sartre: …car nous ne pouvons jamais choisir le mal…
(p 25): leg uit.
Volledige quote: Choisir d'être ceci ou cela, c'est affirmer en même temps la valeur de ce que nous
choisissons, car nous ne pouvons jamais choisir le mal; ce que nous choisissons, c'est toujours le bien,
et rien ne peut être bon pour nous sans l'être pour tous.
, Dit gaat over het verwijt v subjectivisme aan het adres van existentialisme. Sartre beantwoord dit
verwijt door te stellen dat wanneer wij onze vrijheid in handen hebben en keuzes maken deze altijd
in het kader van het algemeen belang moet gebeuren. Hier is ook een duidelijke breuk met de
neoliberale ethos (hfdst 7) want de keuzes die gemaakt worden komen niet uit constante rivaliteit
met de ander waar ieder de beste keuzes tracht te maken voor het eigen geluk. Nee Sartre vraagt
ons in onze individuele vrijheid te contribueren aan het algemene goede (het helpt hier om hem
vanuit marxistische hoek te interpreteren) en dit omdat de keuze niet alleen zichzelf omvat. De keuze
omvat ook het oordeel, de keuze is moraliserend in de zin dat wanneer wij een handeling
ondernemen wij deze automatisch labelen als universeel goed (gelijkaardig aan categorische
imperatief). We moeten ons steeds de vraag stellen: ‘wat als iedereen dit zou doen?’. En volgens het
antwoord op deze vraag moeten wij handelen zoals we willen dat de ander handelt: “en me
choisissant, je choisis l’homme.”.
6. Leg de ontoereikendheidsthese van Gehlen uit.
Hfdst 5, 2de sectie
Mängelwesen / gebrekkig wezen. Alternatieve visie voor X-dom/idealisme en Darwinisme, nl: de
mens is superieur aan het dier omdat hij probeert een initieel tekort tov het dier te compenseren. De
mens is cultuur-scheppend en dat maakt hem superieur aan het dier.
Gehlen tracht in zijn antropo-biologisch werk een antwoord te vinden op de vraag wat de mens van
het dier onderscheidt. Hier definieert hij de mens als een ‘gebrekkig wezen’, dit wordt zijn
fundament om het onderscheid te maken. Anders dan bijvoorbeeld logocentristen ziet hij de mens
niet superieur door de kwaliteiten die zij bezit maar meer als een inferieur wezen. De lichamelijke
tekorten van de mens dwingen haar proactief tov haar omgeving te staan. De plaats van de mens in
de natuur is niet gepredetermineerd / heeft geen eigenlijke plaats, daarom kan die ook noden
ondervinden die buiten de orde van de natuur treed. Door gebrek scheppen we een tweede natuur
“een kunstmatige bewerkte en geschikte vervangwereld die zijn falende organische uitrusting
tegemoetkomt”. Doordat de mens een handelende/actieve verhouding heeft tot zijn gebrek kan hij
dit onderschikkend feit bewapenen als middel tot natuurlijke dominantie. (Ook bij Nietzsche).
Twee werkelijkheidsbeschouwingen staan op het spel door zijn redenering:
1. de Christelijke visie (probleem van lichaam - ziel)
2. de Darwinistische visie (evolutietheorie: mens +/- = aap)
7. Leg de drie symptomatische karakteriseringen van het dier uit.
Hfdst 3, 3de sectie
1) Heidegger: Hij stelt als enige de vraag of we als mens wel de vraag van het dier (in zijn plaats)
kunnen stellen aangezien we geen dier zijn en ons dus niet in diens positie kunnen stellen om de
vraag adequaat te stellen en/of beantwoorden.
Hij vertrekt vanuit een driedeling: steen = wereldloos, dier = wereldarm, mens = wereldvormend. De
afgrondelijke breuk tussen mens en dier loop via taal + optie tot metafysische bedenkingen. Via taal
kan de mens een wereld stichten maar dit wil niet zeggen dat we de wereld mogen beheersen want
diezelfde wereld heeft ons de taal geschonken. Denkers en dichters hoeden over het ‘taalgebruik’.
De mens is ook de enige die zich van zijn omgeving kan losmaken en die omgeving (dewelke dit ook
mogen zijn) in vraag kan stellen – zich kan verhouden tot zijn wereld. Het dier blijft ‘ingesloten’ in zijn
instincten en omgeving en is verstoken in de logos: kan geen echte betrekking onderhouden tov de
werkelijkheid. De taligheid van de mens is belangrijker dan zijn redelijkheid. De mens is mens omdat
hij beschikt over taal + de mogelijkheid tot wereldvorming. Taal en wereldvorming veronderstellen
elkaar.