Samenvatting didactiek
1. Terminologie
Opvoeden - Inleiden in betekenissen (orde en netheid, tafelmanieren, gedrag, “de appel valt niet ver van de boom”)
- Visie op het menselijk leven en samenleving (cultuur: bv. Oogcontact bij het spreken)
- Zelfstandigheid + volwassenheid (heden + toekomst)
- Tweezijdig proces in natuurlijk milieu (actieve deelgenootschap)
Pedagogiek - Leer van de opvoeding (opvoedingsleer)
- Eind 18e e academische discipline / wetenschap
- Ontwikkelingen: pluralisering van wetenschapstheorie (empirisch-analytische pedagogiek, kritische
pedagogiek, cultuurhistorische pedagogiek...)
Pedagogie - Praktijk van het opvoeden
- Werkelijkheid van opvoeding en onderwijs
Onderwijskunde - Hele onderwijsveld als studieobject
- Obv een visie op mens, onderwijs en samenleving
Didactiek < Didaskein = onderwijzen, bewijzen, uiteenzetten
- Opvattingen / aanwijzingen praktisch handelen met bedoeling optimaliseren onderwijsproces
- Tak van de onderwijskunde die zich bezighoudt met het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van
concrete onderwijsleerprocessen
- Leer systematische overdracht van competenties
- Veldgericht, toegepaste wetenschap
- Niet universeel/vaststaand, dynamische wetenschap
Didactus - Iemand die didactiek beoefent of bestudeert
- Iemand die goed kan onderwijzen, uitleggen
- Iemand die lerend te werk gaat, m.n. Als wijsgeer of dichter
Methodiek - Methodologie, leer van de te volgen methoden (bij onderzoek of onderwijs)
- Theorie over mogelijkheden waardoor en middelen waarmee gestelde doelstellingen bereikt knn worden
- Methoden om op meest efficiënte manier les te geven
- Onderdeel van de didactiek
Levenslang leren - Onderwijs en opleiding niet meer beperkt tot de jongere leeftijdsfase
- Continue elementen in iemands biografie
Leren leren - Evolutie van externe regulatie naar zelfregulatie
- Als lerenden minder afhankelijk van begeleiding en interventies van de onderwijsgevende
- Leren kan ook zelf doel en voorwerp van leren zijn
- Cruciale vakoverschrijdende eindterm in alle vakgebieden
1
, 2. Didactische modellen
- Schematische voorstelling
- Referentiekader voor didactisch denken
→ Visualisatie onderwijsleerproces
→ Didactisch handelen doorzichtiger, hanteerbaar, bespreekbaar
2.1. Didactische modellen met componenten van het didactisch handelen
Eenvoudigste
didactisch model
Statisch: link tussen leerkracht (geeft les), leerling (ontvangt) en leerstof (de boodschap).
Klassieke model
‘didactische analyse’
van Van Gelder (1973)
- Doelstelling: Wat streef ik na bij de lerende?
- Beginsituatie: Hoe kan ik aansluiten bij wat de lerende reeds kent, beheerst?
- Leerstof: Hoe dien ik de leerinhouden / leerstof te selecteren en te ordenen?
- Didactische werkvormen (bv. leergesprek, groepswerk) irt leeractiviteiten: Welke
leeractiviteiten lok ik uit door een gepaste instructiestrategie te kiezen?
- Onderwijs- en leermiddelen: Welke media zijn het meest gebruik-geschikt?
- Evaluatie: Wat is het resultaat van mijn instructie-activiteit?
Modellen soms multi- - Macroniveau of beleidsniveau: centraal beleid, wetgeving, Vlaamse of nationale
level structuur/organisatie (3)
= Modellen met 3 à 4 - Mesoniveau of organisatieniveau: eigen gebruiken en tradities binnen lokale school, gemeente,
concentrische cirkels club, fitness, … dat zich uit in (3)
(= niveaus) - Microniveau of groepsniveau: waar de concrete instructie)activiteit doorgaat, zoals klas,
(leer)groep, ploeg, … met concrete planning en evaluatie van leren en onderwijzen (3)
- Nanoniveau of leerlingniveau: unieke, individuele leerproces dat zich bv. vertaalt in een
leerlingvolgsysteem (4)
2.2. Schema algemeen: model gebaseerd op Standaert et al., 2012
2
, 3. Mens- en maatschappijvisie, onderwijsvisie, leren bewegen & bewegend leren
3.1. Mens- & maatschappijvisie als referentiekader
De mensvisie op leren bewegen en bewegend leren focust zich op het individu dat zowel in curriculaire (les) als extra-
curriculaire context (buiten les) leert wat het belang is van bewegen en daar ook bewust weet mee om te gaan. De
maatschappijvisie op leren bewegen en bewegend leren vertaalt zich in de keuzes die op lokaal en bovenlokaal niveau worden
genomen om dit voor iedereen mogelijk te maken. Deze visie is gekoppeld aan culturele, socio-economische en
gezondheidsgerelateerde factoren.
3.2. Onderwijsvisie als referentiekader
- Filosofische invalshoek basis voor kennis
- Epistemologie: “leer betreffende wezen, methoden en grenzen van menselijke kennis” = kennisleer, kenleer,
wetenschapstheorie
- Is kennis absoluut en buiten individu die er ‘kennis van neemt’ of opgebouwd op basis van individuele ervaringen?
VUB visie op onderwijs
- Ontplooien tot ‘redelijk eigenzinnige’ individuen
- Engageren voor duurzame humanistische maatschappij
- Wereldburgers (internationaal, meertalig, multicultureel…)
- Ontwikkelen ‘vrije’ onderzoekende houding
- Voorbereiden om verantwoordelijkheid op te nemen i.f.v. Loopbaan
3.3. Visie op leren en instructie
Objectivistische benadering
- Kennis = stabiel omdat de essentiële kenmerken van objecten gekend kunnen zijn en relatief onveranderlijk blijven
- Leiding activiteiten bij instructieverantwoordelijke
- Lerende = ontvanger
- Aandacht naar inhoud activiteit (wat), niet naar proces (hoe)
In een productmodel zijn het vooral de normen die voor iedereen gelden,
die zullen nagestreefd worden en wordt er weinig rekening gehouden met
de beginsituatie van de deelnemers. De lesgever is vooral directief en
minder democratisch en zal vooral zelf actief zijn bij demo’s, uitleg en
gebruik van media.
Constructivistische benadering
- Kennis = geen objectieve vaste waarde
- Eerst zelf essentiële ervaring met subjectieve werkelijkheid, dan pas kennis
- Aandacht naar proces (hoe)
In een procesmodel zullen eerder individuele bekwaamheden en
interesses van deelnemers als vertrekpunt worden genomen om deze
verder te ontplooien met een meer flexibele invulling en rekening
houdend met de totale persoonlijkheidsontwikkeling. De deelnemer wordt
dan ook sterk gestimuleerd in het leren zelf beoordelen en evalueren.
3