Samenvatting Strafrecht en Strafprocesrecht
Criminologie KU Leuven – Academiejaar 2022/2023
Materieel strafrecht = de rechtsnormen die bepalen wie, waarvoor, wanneer, strafbaar is en waarom
en welke sancties opgelegd kunnen worden → wat men niet mag of wat men niet mag weigeren te
doen.
Formeel strafrecht = de regels aangaande het verloop v.h. strafproces → de strafprocedure; -
vordering; -rechtspleging, tenuitvoeringlegging en rechtshulp → wat moet er gebeuren als er een
misdrijf is gepleegd?
Autonomie strafrecht
Uitzondering prejudiciële geschillen → art. 16 VT.SV. “Wanneer het misdrijf verband houdt
met de uitvoering van een overeenkomst waarvan het bestaan ontkend of waarvan de
uitlegging betwist wordt, gedraagt de strafrechter zich naar de regels v.h. burgerlijk recht bij
zijn beslissing over het bestaan van die overeenkomst of over de uitvoering ervan”.
Indien er in de strafvordering regelgeving ontbreekt of een lacune bestaat voor gerechtelijke
geschillen zijn de regels van het Gerechtelijk wetboek van toepassing
o Art. 2 Ger. W. “De in dit wetboek gestelde regels zijn van toepassing op alle
rechtsplegingen, behoudens wanneer deze geregeld worden door niet uitdrukkelijk
opgeheven wetsbepalingen of door rechtsbeginselen waarvan de toepassing niet
verenigbaar is met de toepassing v.d. bepalingen van dit wetboek”.
Algemeen strafrecht = Boek I Strafwetboek = art. 1 t/m 100 + complementaire wetten
De regels van het algemeen strafrecht zijn ook van toepassing op bijzonder strafrecht, indien
er geen aparte rechtsregel bestaat, indien het niet gaat over deelname aan een misdrijf of
wanbedrijf en indien er geen verzachtende omstandigheden aanwezig zijn.
o Art. 100 Sw. “Bij gebreke van andersluidende bepalingen in bijzondere wetten en
verordeningen, worden de bepalingen van het eerste boek van dit wetboek toegepast
op de misdrijven die bij de wetten en verordeningen strafbaar zijn gesteld, met
uitzondering van hoofdstuk VII en van artikel 85”.
De regels van het algemeen strafrecht zijn ook van toepassing op regionaal strafrecht, tenzij er
expliciete afwijkingen zijn in een regionaal decreet of ordonnantie.
o Art. 11 BWHI lid 1 “Binnen de grenzen v.d. bevoegdheden v.d. Gemeenschappen en
de Gewesten kunnen de decreten de niet-naleving van hun bepalingen strafbaar stellen
en de straffen wegens die niet-naleving bepalen; de bepalingen van Boek I v.h.
Strafwetboek zijn hierop van toepassing behoudens de uitzonderingen die voor
bijzondere inbreuken door een decreet kunnen worden vastgesteld” → afwijking v.d.
bepaling is alleen mogelijk met eensluidend advies v.d. Ministerraad.
Bijzonder strafrecht = Boek II Strafwetboek = vanaf art. 101 + bijzondere strafwetten
Territorialiteitsbeginsel
In principe is nationaal recht alleen van toepassing op de misdrijven die in België worden
gepleegd → maar er zijn misdrijven die buiten het grondgebied van België worden gestraft,
omdat dit expliciet in een wet wordt vermeld.
o Art. 3 Sw. “Het misdrijf op het grondgebied v.h. Rijk door Belgen of vreemdelingen
gepleegd wordt gestraft overeenkomstig de bepalingen v.d. Belgische wetten”.
o Art. 4 Sw. “Het misdrijf, buiten het grondgebied v.h. Rijk door Belgen of
vreemdelingen gepleegd, wordt in België niet gestraft dan in de gevallen bij de wet
bepaald”. → Hfdst. 2 VT.SV. = Strafvordering wegens misdaden of wanbedrijven
buiten het grondgebied v.h. Rijk gepleegd.
België is dus in bepaalde gevallen bevoegd om daders van een buitenlands misdrijf te
bestraffen. Maar de Belgische autoriteiten zijn alleen bevoegd om procedure handelingen te
1
, stellen binnen het grondgebied v.h. Belgische Rijk. Om toch een procedurele handeling in het
buitenland te kunnen voeren bestaat er rechtshulp.
o Primaire rechtshulp = het overdragen van een zaak van de ene staat naar de andere.
o Secundaire rechtshulp = de uitvoering van een procedurele handeling.
Uitlevering = het overdragen van een verdachte/beklaagde/beschuldigde aan
een ander land.
Kleine rechtshulp = een interstatelijke straf of processuele bijstand aan een
andere staat.
Legaliteitsbeginsel = “Nullum crimen, nulla poena sine lege”.
Geen misdrijf zonder wettelijke bepaling → Geen straf zonder wettelijke bepaling.
Hieruit vloeit rechtszekerheid voort → door de wetgever (lex parlementaria) = een democratische
beslissing over wat strafbaar is, genomen door repressieve instellingen → maar ook door de rechter
(lex certa) = geen straf(vordering) zonder wettelijke bepaling die vóór de gedraging bestond.
o Art. 12 Gw. “De vrijheid v.d. persoon is gewaarborgd. Niemand kan worden vervolgd
dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrift. Behalve bij
ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met
redenen omkleed bevel v.d. rechter dat uiterlijk binnen 48uren te rekenen v.d.
vrijheidsberoving moet worden betekend en enkel tot voorlopige inhechtenisneming
kan strekken”.
o Art 14 Gw. “Geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet”.
o Art. 2 Sw. “Geen misdrijf kan worden gestraft dan met straffen die bij de wet niet
waren gesteld voordat het misdrijf werd gepleegd. Indien de straf, ten tijde v.h. vonnis
bepaald, verschilt van die welke ten tijde van het misdrijf was bepaald, wordt de minst
zware straf toegepast”.
Hiërarchie der normen
1. Grondwet & internationale verdragen
2. Wetten, decreten en ordonnanties → formele wetten
3. Koninklijke besluiten en besluiten van de Gemeenschaps- en gewestregeringen
4. Ministeriële besluiten.
5. Lokale regelgeving.
Legaliteitscontrole
De rechtbanken en hoven moeten voor formele wetten toetsen aan internationale bepalingen
met directe werking en in het geval er Europees recht wordt toegepast. Bovendien moeten zij
de algemene provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen toetsen aan de formele
wet.
Het Grondwettelijk Hof moet toetsen aan bepaalde bepalingen v.d. Grondwet en aan
beslissingen over prejudiciële vragen van lagere hoven en rechtbanken in geval van een
prejudiciële vraag of beroep tot vernietiging.
o Art. 159 Gw. “De hoven en rechtbanken passen de algemene, provinciale en
plaatselijke besluiten en verordeningen alleen toe in zoverre zij met de wetten
overeenstemmen”.
Ministeriële besluiten kunnen, binnen de perken v.d. verordenende bevoegdheid v.d. minister
die federale wetten of koninklijke besluiten de minister toekennen, de niet-naleving van hun
bepalingen strafbaar stellen.
Interpretatie v.d. strafwet → 3 bronnen van interpretatie:
1. Door de wetgever = authentieke interpretatie (voor iedereen bindend) of contextuele
interpretatie.
o Art. 84 Gw. “Alleen de wet kan een authentieke uitlegging v.d. wetten geven”.
o Art. 133 Gw. “Alleen het decreet kan een authentieke uitlegging v.d. decreten geven”.
2. Door jurisprudentie → door hoven en rechtbanken.
2
, 3. Door doctrine → door de rechtsleer = niet bindend, maar kan wel invloed hebben.
Maar indien de wet duidelijk is, is de rechter gebonden door de wet → om dit te controleren is er een
motiveringsplicht.
o Art. 149 Gw. “Elk vonnis is met redenen omkleed”.
Toegelaten interpretatie:
Taalkundige interpretatie = gewone taal tenzij specifieke definitie.
Teleologische interpretatie = wat bedoelde de wetgever?
Progressieve of evolutieve interpretatie = is het voorzienbaar i.v.m. de huidige
omstandigheden → bijv. drukpersmisdrijf via internet.
Analogie = toepassing van een andere wet op vergelijkbare gevallen die door de wetgever niet
waren geviseerd → alleen mogelijk in het voordeel v.d. beklaagde/beschuldigde/verdachte!
Misdrijf
Formeel criterium (nationaal criterium) = een gedraging gesanctioneerd door de wet met
sancties die tot het strafrechtelijk gebied behoren → art. 1 Sw =
misdaad/wanbedrijf/overtreding.
Misdrijf = een misdaad/wanbedrijf/overtreding → zie art. 1 Sw. & art. 7 Sw.
o Misdaad wanneer strafbaar met een criminele straf = opsluiting of hechtenis.
Bijkomende straf = bekendmaking bepaalde arresten, afzetting, ontzetting uit
bepaalde burgerlijke en politieke rechten, terbeschikkingstelling v.d.
strafuitvoeringsrechtbank en/of geldboete.
o Wanbedrijf wanneer strafbaar met een correctionele straf = gevangenisstraf ≥ 8 dagen,
straf onder elektrisch toezicht (ET) van min. 1 maand, werkstraf ≥ 36 uur of een
autonome probatiestaf (APS) 1 jaar of een geldboete van ≥ 26euro.
Bijkomende straf = ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten,
terbeschikkingstelling v.d. strafuitvoeringsrechtbank en/of geldboete.
o Overtreding wanneer strafbaar met een politiestraf = gevangenisstraf < 8 dagen, straf
onder elektrisch toezicht (ET), werkstraf >20<46 uur of een autonome probatiestaf
(APS) ≤ 12 maanden of geldboete < 26 euro.
Criterium EVRM (inhoudelijk Europees criterium) = een gedraging gesanctioneerd met een
niet-strafrechtelijke sanctie, wanneer de sanctie een reactie is t.a.v. het laakbare gedrag of de
sanctie net zo repressief (=ingrijpend) is als een strafrechtelijke sanctie.
Denaturatie = de ontaarding van een misdrijf door:
Het aannemen van verzachtende omstandigheden (VO).
Het bestaan van strafverminderende verschoningsgronden.
Er bestaan twee vormen van denaturatie:
Correctionalisatie = de ontaarding van een misdaad in een wanbedrijf.
Contraventionalisatie = de ontaarding van een wanbedrijf in een overtreding.
Bestanddelen v.h. misdrijf:
Constitutieve bestanddelen = de delictstypische kenmerken → de componenten v.d.
delictsomschrijving of v.d. wettelijke incriminatie van een specifiek misdrijf → dit is de
minimumbewijslast.
1. Delictstypiciteit = de omschrijving v.d. wettelijke incriminatie.
Objectieve typiciteit = gedrag → causaliteit → gevolg
Subjectieve typiciteit = opzet en onachtzaamheid.
2. Wederrechtelijkheid
3. Schuld
4. Strafwaardigheid
Algemene bestanddelen = de rechtsgrond voor bestraffing → de materieelrechtelijke
voorwaarden die aan alle misdrijven gemeen zijn, ongeacht de specificiteit v.h. delict.
3
, Objectieve delictstypiciteit = de delictsomschrijving v. een misdrijf → vereist 3 dingen: 1) gedrag; 2)
causaliteit en 3) gevolg en brengt enkele procedurele uitvloeisels met zich mee:
Bewijslast → alle typische bestanddelen van het misdrijf moeten door het OM (= de aanklager
= de procureur) worden bewezen → indien geen bewijslast tegen de beklaagde, geen
veroordeling = het vermoeden van onschuld.
Motiveringsplicht → in geval van veroordeling moeten alle typische bestanddelen v.h.
misdrijf door de rechter worden uitgelegd.
Feit en kwalificatie → de typische omschrijving v.h. feit is de basis voor de juridische
kwalificatie waarover de rechter beslist → bepaalt ook de bevoegdheid v.d. rechters.
1. Gedrag = de uitwendig waarneembare, menselijke of als dusdanig gekwalificeerde gedraging
die de objectieve delictsinhoud van een wettelijke delictsomschrijving vervult.
o Uitwendig waarneembaar, dus geen voornemen of opinie.
o Het bedrieglijk wegnemen, gebruiken van geweld/bedreiging, afpersing, misbruik van
vertrouwen, oplichting, vereniging, criminele organisatie, bezit van gevaarlijke
zaken…
o Natuurlijke personen en rechtspersonen:
Art. 5 Sw. “Een rechtspersoon is strafrechtelijk verantwoordelijk voor de
misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking
van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, zoals blijkt uit de
concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd”.
o Handelingsmisdrijven = commissiedelicten → de dader doet iets wat verboden is.
o Verzuimsmisdrijven = omissiedelicten → de dader doet iets niet, hoewel hij wel zou
moeten doen.
Eigenlijke omissiedelicten → = schuldig verzuim → objectieve bestanddelen
v.h. misdrijf hebben betrekking op een verzuim → wegblijven van of niet
helpen van.
Oneigenlijke omissiedelicten → commissiedelict gepleegd door verzuim →
de onthouding veroorzaakt een gevolg → door nalaten of onthouden van.
2. Causaliteit = wanneer er een link is tussen het gedrag en gevolg → omvat een analyse v.d.
antecedenten van een gevolg.
o Equivalentieleer = oorzaken zijn antecedenten zonder dewelke het gevolg was niet
gebeurd en alle oorzaken zijn equivalent → Had het gevolg zoals het in concreto is
gebeurd, nog steeds kunnen gebeuren bij verwijdering v.h. antecedent?
Nee = de noodzakelijke voorwaarde → er is een oorzakelijk verband tussen
gedraging en gevolg = conditio sine qua non.
Ja → geen verband tussen gedraging en gevolg.
o Adequatieleer = een ex ante-prognose → op het moment v.h. feit → Was het gevolg
nog waarschijnlijk als we het antecedent wegdenken?
Ja, 100% te verwachten → oorzakelijk verband tussen gedraging en gevolg.
Nee, niet 100% te verwachten → geen verband tussen gedraging en gevolg.
o Leer v.d. efficiënte oorzaken = een ex ante-prognose → Was het gevolg voorzienbaar
als we het antecedent wegdenken?
Ja, 100% voorzienbaar → oorzakelijk verband tussen gedraging en gevolg.
Nee, niet 100% voorzienbaar → geen verband tussen gedraging en gevolg.
Bij omissiedelicten → was er een verplicht gedrag? Stel dat er i.p.v. de onthouding een
positieve gedraging zou hebben plaatsgevonden, wat zou er dan zijn gebeurd?
3. Gevolg = hiervoor moet er een link zijn met het gedrag.
o Materiële delictsomschrijvingen → gevolg is constitutief bestanddeel v.h. misdrijf.
o Door het gevolg gekwalificeerde misdrijven → het gevolg is een verzwarende
omstandigheid.
4