Samenvatting
Gezins- en contextbegeleiding
2de bachelor orthopedagogie
, INHOUDSOPGAVE
Hoofdstuk 1: Een eerste situering.............................................................................4
1. Het gezin........................................................................................................4
2. De geschiedenis van het gezin...........................................................................5
3. Gezinskenmerken en gezinsvormen....................................................................6
4. Gezins- en contextbegeleiding: what’s in a name?...............................................7
5. Besluit: gezins- en contextbegeleiding in de praktijk...........................................12
Hoofdstuk 2: Family centered werken.....................................................................13
1. Inleiding.......................................................................................................13
2. Ouders en deskundigen aan 1 tafel: een uitdaging!............................................13
3. Professionally- en family-centered model..........................................................14
4. Het parallelproces in de begeleiding van ouders – (Dany Baert)...........................15
5. Hulpverleningsprincipes vanuit Family-Centered Model.......................................16
5. Recente evoluties: 1 gezin 1 plan.....................................................................23
Hoofdstuk 3: De Algemene SysteemTheorie (AST)....................................................24
1. Inleiding.......................................................................................................24
2. Het begrip ‘systeem’.......................................................................................26
3. Belangrijkste uitgangspunten van de systeemtheorie..........................................28
6. Belangrijkste begrippen in de AST....................................................................30
7. Enkele systematische interventies....................................................................32
Hoofdstuk 4: De structuurgerichte benadering.........................................................35
1. Ontstaan van de structuurgerichte benadering...................................................36
2. Drie sleutelbegrippen......................................................................................36
3. De gezinsstructuur en pathologie.....................................................................38
4. Kenmerken van een functioneel systeem...........................................................38
5. De levenscyclus van het gezin.........................................................................42
6. Werken met gezinnen.....................................................................................45
7. Gezinnen in enkele orthopedagogische sectoren.................................................50
Hoofdstuk 5: De contextuele theorie.......................................................................51
1. Inleiding.......................................................................................................51
2. De vier dimensies...........................................................................................52
3. Enkele contextuele begrippen vanuit de 4de dimensie..........................................53
4. Een basishouding vanuit de contextuele hulpverlening........................................62
5. Genogrammen en ecogrammen.......................................................................70
6. De analyse van een casus: overzicht................................................................75
Hoofdstuk 6: De narratieve theorie.........................................................................75
1. Situering......................................................................................................76
2
, 2. Achterliggende filosofie...................................................................................76
3. Kern van het gedachtengoed...........................................................................77
4. In de praktijk; rijke verhaallijnen samen creëren...............................................79
Hoofdstuk 7: Ouder worden van een kind met een beperking.....................................81
1. Aanvaarden dat je kind een beperking heeft?....................................................81
2. Model van Marvin en Pianta.............................................................................83
3. Gezinnen met een kind met een beperking vanuit contextueel perspectief.............85
Hoofdstuk 8: Family Quality of Life.........................................................................86
1. Inleiding: het ontstaan van FQOL.....................................................................86
2. Theoretisch model van FQOL...........................................................................86
3. FQOL vragenlijst............................................................................................88
Hoofdstuk 9: Broer-zus relatie................................................................................89
1. Inleiding.......................................................................................................89
2. Gewone broer-zus relatie................................................................................89
3. Brussen (van kinderen met een beperking).......................................................90
4. Sibling Quality of Life......................................................................................93
5. Brussenondersteuning....................................................................................97
Hoofdstuk 10: Echtscheiding................................................................................100
1. Kinderen/ouders en (echt)scheiding................................................................100
2. Scheiden bekeken vanuit het contextuele denkkader........................................101
3. Samengevat: belangrijke aandachtspunten.....................................................106
3
, DEEL 1: Betrekken en begeleiden van gezinnen en contexten
Hoofdstuk 1: Een eerste situering
1. Het gezin
1.1 Een poging tot definitie
Een poging tot definitie - Van Dale:
- ‘Ouders met hun kinderen’
o = twee generaties, bloedverwantschap
OF
- ‘Vrouw of man en kinderen’
o = één-oudergezin kan ook, bloedverwantschap moet niet
Er zijn verschillende mogelijkheden: adoptie-ouders, man(nen) en/of vrouw(en) en
geadopteerd kind, pleegouders, nieuw samengestelde gezinnen, stiefouders
(plusouders), halbroers- en zussen.
Een ruimere definitie:
Gezin = ‘alle samenwerkingsvormen die een herkenbare sociale eenheid op
microniveau vormen, met al dan niet verwante personen die duurzame en
affectieve banden hebben en elkaar onderling steun en verzorging verlenen.’
Herkenbare sociale eenheid: leden van een gezin tonen op verschillende manieren
dat ze bij elkaar horen
Al dan niet verwante personen: bloedverwantschap is geen voorwaarde om tot het
gezin te kunnen behoren en ook het gevoel te hebben dat je er gewoon bij hoort
Duurzame en affectieve banden: de duurzaamheid impliceert dat de band die
gezinsleden met elkaar hebben niet alleen in tijd duurzaam is, maar ook wel tegen
een stootje kan; het affectieve gaat over dat gezinsleden een ‘gevoelsband’ met
elkaar hebben, wat betekent dat ze elkaar graag zien, van elkaar houden en
daarom tot het gezin willen blijven behoren
o Ook periodes van elkaar minder graag zien, ruzies, elkaar niet kunnen
uitstaan,… tonen dat er affectie is en mensen betrokken zijn op elkaar en
bij elkaar willen blijven
4
, Elkaar onderling steun en verzorging verlenen: gezinsleden kunnen op elkaar
rekenen en dragen zorg voor elkaar en de duurzame affectieve band die je met
elkaar hebt zorgt ervoor dat gezinsleden heel goed aanvoelen wat ieder nodig
heeft (of net niet) en elkaar de gepaste zorg kunnen geven
Definitie in het Family Quality of Life model
‘Immediate family are those people who are closely involved in the day-to-day affairs
of your household and who support each other on a regular basis. Family members may
be related by blood or by close relationship.’
2. De geschiedenis van het gezin
- Dé geschiedenis bestaat niet (is overal anders)
- Ontwikkeling van het denken over het gezin is sterk bepaald door religie, politiek
en beeldvorming van de maatschappij
o Vb. ouders die politieke voorkeur meegeven, polygamie
- Vier periodes
2.1 1875-1945: gezin is hoeksteen van samenleving
- Gezinnen zijn fundament van de samenleving
- ‘Gezonde’ gezinnen met ‘gezonde kinderen’
- Het Christelijk geloof bepaalt sterk het dagelijks leven van en in gezinnen
o Vanuit christelijke hoek kreeg het gezin een extra heilige glans als de enige
juiste plek voor seksualiteit en voortplanting, voor opvoeding en voor
geloofsoverdracht
2.2 1945-1960: gezin in wederopbouw
- Wederopbouw samenleving centraal: voor het eerst een echt gezinsbeleid
solidariteitsgedachten
o In de eerste plaats vooral aandacht voor een goede huisvesting en een
toereikend gezinsinkomen
- Verzorgingsstaat kwam stilaan tot bloei: enkel goed functionerende gezinnen
kunnen bijdragen aan de wederopbouw van het land
- Gezinsgericht werken in de hulpverlening komt stilaan op gang stilstaan bij hoe
het gaat bij gezinnen
o Er kwamen gezinsverzorgsters met als taak probleemgezinnen te helpen
en onmaatschappelijke gezinnen weer op het rechte spoor krijgen
- Eerste allochtone gezinnen in Vlaanderen (gastarbeiders)
2.3 1960-1980: gezin onder druk
- Gezinstheorieën in volle ontwikkeling
o Opkomst van de systeemtheorie en de contextuele theorie
- Door de seksuele revolutie en de emancipatie werden de bestaande rolpatronen in
de gezinnen in vraag gesteld
- Naast het traditionele gezin ontstonden er ook allerlei andere leefvormen, zoals
eenoudergezinnen, lat-relaties,…
o Gezin was niet langer de hoeksteen van de samenleving
2.4 Vanaf 1990…: gezin terug een hoeksteen?
- Het gezin komt terug meer in de aandacht
5
, o Een meerderheid van kinderen en volwassenen leeft nog steeds in
gezinsverband, twee generatiegezinnen, al dan niet nieuw samengestelde
gezinnen, pleeggezinnen of adoptiegezinnen
- Gezinsvervangende hulpverlening
o Veel informatie over opvoeden stress, onzekerheid, stress, gevoel
hebben niet meer eigen dingen kunnen doen, gevoel van falen als het niet
goed gaat met kind
- Vanuit politieke hoek ook terug aandacht voor het gezin omwille van een
stijgende jeugdcriminaliteit en gewelddadige incidenten waarbij jongeren zowel
daders als slachtoffers zijn
o Sommige vinden dat deze ellende het gevolg is van de teloorgang van het
veilige gezin, waarin kinderen een liefdevolle, maar gedisciplineerde
opvoeding kregen
o Anderen zien de oorzaken mee in de sociale omstandigheden waarin het
gezin verkeert, de individualisering van de maatschappij en de
toenemende kloof tussen arm en rijk
3. Gezinskenmerken en gezinsvormen
3.1 Gezinskenmerken
- Socio-demografische kenmerken
o De gezinsgrootte, de gezinssamenstelling, de leeftijden, de etnische
achtergrond, het opleidingsniveau, de huidige tewerkstelling, het
maandinkomen,…
- Affectieve kenmerken
o De opvoedingsstijlen, de risico- en protectieve factoren, het al dan niet
gebruiken van medische en maatschappelijke zorg,…
- Cultuurpedagogische kenmerken
o De gesproken huistaal, het aanbod van taal, mediagebruik, de
betrokkenheid van de ouders bij scholen,…
De kenmerken van ons eigen gezin spelen een rol in de begeleiding die we bieden:
Hoe? Wat is de consequentie daarvan?
Dingen waarmee je zelf bent opgegroeid gebruiken of net niet gebruiken in je
eigen opvoeding
3.2 Gezinsvormen
3.2.1 Het kerngezin
= de standaard hedendaagse Westerse samenleving (na WO II)
Houdt in dat beleid en instituties vooral gericht zijn op de samenlevingsvorm die
bestaat uit twee ouders en eventuele nakomelingen
3.2.2 Het uitgebreid gezin (extended family)
= het kerngezin aangevuld met minstens 1 verwant.
3.2.3 Eénoudergezinnen
= wanneer de man of de vrouw sterft, het gezin verlaat of wanneer een vrouw zwanger
wordt (gewild of ongewild)
6
, Kan vrij of gedwongen, even of voor lang zijn
3.2.4 Alleenwonenden
Een alleenwonende vormt een éénpersoonsgezin maatschappelijk gezien relatief goed
aanvaard.
3.2.5 Ongehuwd samenwonenden
= wanneer 2 mensen zonder een huwelijkscontract onder 1 dak wonen
Kan voor of na het huwelijk, tijdelijk of permanent
3.2.6 Living Apart Together (LAT)
= getrouwd zijn of een relatie hebben met iemand maar niet hetzelfde onderdak delen.
3.2.7 Living Together Apart (LTA)
= samenwonen zonder een echte (intieme) relatie met deze persoon te hebben.
3.2.8 Nieuw samengesteld gezin
= na echtscheiding of verlies van echtgeno(o)t(e), hertrouwen, een relatie aangaan of
samenwonen met een niet-biologische ouder van zijn/haar eigen kind(eren).
3.2.9 Co-ouderschap
= kind wordt een aanmerkelijk deel van de tijd door beide ouders verzorgd en opgevoed
Kan zowel binnen één huishouden voorkomen als verveeld over twee huishoudens
Kinderen verblijven de ene week bij de ene ouder en de andere week bij de
andere ouder
Variant binnen co-ouderschap: bird nesting = het kind blijft in de huiselijke kring en de
ouders verhuizen om de week (in plaats van het kind).
1.4.10 Holebi/homo-ouderschap
= wanneer twee mannen of vrouwen van hetzelfde geslacht samenwonen.
1.4.11 Mikado-gezin
= twee individuen, ongeacht geslacht, waarvan minstens 1 met kinderen uit een vorige
relatie, starten een nieuwe duurzame relatie, met al dan niet een huwelijk
Meestal krijgen ze geen kinderen meer
De verschillende stukjes gezin komen samen in Mikado-gezinnen en 1 stukje kan deel
zijn van meerdere gezinnen.
4. Gezins- en contextbegeleiding: what’s in a name?
4.1 Inleiding
Ruwe indeling:
- Gezinsbegeleider: ouders als primaire invalshoek, gezin als geheel
o De gezinsbegeleider was en is vaak de persoon die gezinnen in de
thuissituatie begeleidt
- Contextbegeleider: focust op het kind/de jongere in zijn context
7
, o De contextbegeleider is vaak ook werkzaam in de leefgroep, vanuit het
kind of de jongere vertrekt en het kind/de jongere in diverse contexten
ondersteunt (niet alleen het gezin)
MAAR: loopt meer en meer door elkaar, focus meer op contextbegeleider.
Elke opvoeder/begeleider dient te beschikken over de competenties van een gezins- en
contextbegeleider.
Wat is gezinsbegeleiding en contextbegeleiding? In essentie komt het er op neer dat het
gaat om het begeleiden van het gezin en de context rond de aangemelde cliënt. De
variatie zit hem dan vooral in waar in de begeleiding het accent op wordt gelegd.
Waarom zou het woord context(begeleider) meer gebruikt worden dan het woord
gezin(sbegeleider)?
Context > gezin
Veel bredere kijk willen
Kijken naar mensen rondom dus veel ruimer
Maar, niet enkel een ‘functie’: gezinnen en contexten begeleiden
= part of the job!
Gezinnen en contexten
Gezinsbegeleider en
betrekken en begeleiden
contextbegeleider binnen
als een meerderjarige de
begeleiding van
aangemelde cliënt is of als
minderjarigen
(leef) groepsbegeleider
(minderjarige als
van kinderen en/of
aangemelde cliënt)
jongeren.
= functie
= part of the job
Hoe kunnen wij als begeleider gezinnen en contexten betrekken, waarderen,
ondersteunen, begeleiden,…?
- Als leefgroepbegeleider binnen de integrale jeugdhulp?
- Als leefgroepbegeleider binnen een VAPH organisatie?
- Als begeleider binnen de geestelijke gezondheidszorg?
- Als begeleider binnen het – inclusief of buitengewoon - Onderwijs?
= centrale vraag binnen deze cursus!
= vertaling van theorie naar de praktijk
= vragen voor de gastsprekers
4.2 Gezins- en contextbegeleiding: een poging tot
omschrijving
4.2.1 Gezins- en/of contextbegeleiding als functie
Thuisbegeleidingsdienst binnen de integrale jeugdhulp omschrijft hun contextbegeleiding
voor gezinnen in problematische opvoedingssituaties als volgt: ‘de begeleiding helpt
8