Samenvatting
Recht
1ste bachelor orthopedagogie
, INHOUDSOPGAVE
Hoofdstuk 1: Definitie en kenmerken van het recht....................................................3
1. Definitie..........................................................................................................3
2. Kenmerken van het recht..................................................................................3
Hoofdstuk 2: Begrippen, indelingen van het recht en rechtstakken.............................11
1. Indeling van het recht....................................................................................11
Hoofdstuk 3: Bronnen van het recht........................................................................17
1. Rechtsbronnen...............................................................................................17
Hoofdstuk 4: Categorieën van personen en de rechtspersoon.....................................28
1. De persoon....................................................................................................28
Hoofdstuk 5: De natuurlijke persoon.......................................................................31
1. De natuurlijke persoon....................................................................................31
2. Bescherming van de fysieke integriteit..............................................................31
3. Zelfbeschikkingsrecht.....................................................................................32
4. Het juridisch leven.........................................................................................33
Hoofdstuk 6: Staat en bekwaamheid.......................................................................36
1. De staat van de persoon.................................................................................36
2. De bekwaamheid...........................................................................................36
3. Bewijs van staat en bekwaamheid....................................................................42
Hoofdstuk 7: Attributen.........................................................................................43
1. Inleiding: de attributen van een persoon...........................................................43
2. De naam.......................................................................................................43
3. De woonplaats...............................................................................................47
4. De nationaliteit..............................................................................................49
Hoofdstuk 8: Huwelijk en echtscheiding...................................................................53
1. Inleiding.......................................................................................................53
2. Begrippen.....................................................................................................53
3. Soorten samenlevingsvormen..........................................................................55
3. Huwelijk........................................................................................................55
4. Echtscheiding................................................................................................61
Hoofdstuk 9: Afstamming en adoptie......................................................................64
1. Inleiding.......................................................................................................64
2. Afstamming...................................................................................................64
3. Adoptie.........................................................................................................69
Hoofdstuk 10: Ouderlijke rechten en plichten, voogdij...............................................70
1. Ouderlijke plichten.........................................................................................70
2. Ouderlijke rechten..........................................................................................72
2
, 3. Voogdij.........................................................................................................76
Hoofdstuk 11: Verbintenissenrecht en onrechtmatige daad........................................78
1. Verbintenissenrecht........................................................................................78
2. Onrechtmatige daad.......................................................................................81
3. Aansprakelijkheid...........................................................................................84
4. Beroepsgeheim..............................................................................................87
Hoofdstuk 1: Definitie en kenmerken van het recht
1. Definitie
Recht is het geheel der regels die op een bepaald tijdstip, in een bepaalde gemeenschap
gelden en op haar gezag zijn vastgesteld.
- Geheel der regels: tussen de mensen en het apparaat dat deze regels maakt
- Op een bepaald tijdstip
- In een bepaalde gemeenschap
- Op haar gezag vastgesteld (hebben een dwingend karakter)
2. Kenmerken van het recht
A. Het recht is een geheel van regels, regelingen en instellingen
3
, 1. Gebodsbepalingen: ‘je moet’
o Opkomstplicht (niet verplicht om te stemmen, kan blanco stemmen)
o Leerplicht
o Aangifteplicht van geboorte
o Dienstplicht
o Belastingplicht (verplichting om belasting te bepalen)
2. Verbodsbepalingen: dingen die je niet mag doen
o Verbod op bigamie
o Oneerlijke handelspraktijken
o Strafrecht
3. Verlofbepalingen: je mag kiezen of je het gebruikt of niet
o Indexering van woninghuur (de huurprijs vastmaken aan de evolutie van
de welvaart je kan zeggen deze niet toe te passen)
o Huwelijksrecht
4. Technische regels: leggen plichten op met het oog op uniformiteit
o Dagvaarding, identiteitskaart, akten van de burgerlijke stand
5. Individuele beslissingen: geen algemene draagwijdte (gelden niet voor alle
burgers, enkel de personen waar ze betrekking op hebben)
o Vonnissen of arresten, bouwvergunningen, benoemingen
B. + C. variëren in tijd en plaats
Recht en regels zijn een instrument in handen van machthebbers om ons in een
bepaalde richting te sturen om de samenleving op een bepaalde manier te ordenen,
volgens hun inzichten.
1789 - Franse Revolutie - afrekening met de middeleeuwen
- Middeleeuwen zat vol overheidsgeweld, dark ages, standenmaatschappij (adel
clerus en de rest)
- Adel had alle privileges kon bij wijze van spreken beslissen over leven en dood
van iemand lager in stand
- Mensen lager in stand werden als slaven behandeld, hadden niets te zeggen
- Bevolking wou met de Franse Revolutie komaf maken, met al die privileges van de
adel
‘Liberté, égalité et fraternité!’
Vrijheid, gelijkheid en broederschap
o Met deze 3 woorden basis gelegd voor politieke idelogieën
2.1 ‘Liberté, égalité en fraternité’ als politieke ideolologie
1) Welke politieke ideologie kan geassocieerd worden met de term?
2) Bestaat deze ideologie nog?
3) Welke politieke partijen belichamen deze stroming?
4) Hebben deze politieke partijen macht? Meetinstrument: aantal ministers in
de Federale en de Vlaamse regering
4
, 5) Wat hebben deze betekend doorheen de geschiedenis?
2.1.1 Liberté (vrijheid)
Liberalisme: streven naar zoveel mogelijk vrijheid van het individu.
Open VLD = Vlaamse liberalen
MR = Waalse liberalen
Namen:
Alexander de Croo: premier (open VLD)
Vincent van Quickenborne: minister van justitie (open VLD)
Sofie Wilmès: minister van buitenlandse zaken (MR)
Bart Somers: vice minister-president van de Vlaamse regering en minister van
binnenlands bestuur, bestuurszaken, inburgering en gelijke kansen
Lydia Peeters: minister van mobiliteit en openbare werken
- 1831: hoofdstuk 'rechten en vrijheden' in de Grondwet
o Baanbrekend: België eerste land op het Europese vaste land dat dit deed
o Hiermee individu beschermen tegen overheid
o Vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst,…
o Te lang onderdrukking geweest voor vrijheid pleiten
- Stokpaardje doorheen de jaren: belastingverlaging
2.1.2 Fraternité (broederschap)
Christen Democratie: christelijke opvattingen, oog voor gemeenschapszin en
naastenliefde.
CD&V = Vlaams (centrum rechts)
CDH = Waals (links)
Namen:
5
, Vincent Van Peteghem: vice eerste minister en minister van financiën, belast met
coördinatie van fraude-bestrijding (federale regering)
Annelies Verlinden: minister van binnenlandse zaken, institutionele hervormingen
en democratische vernieuwing (federale regering)
Sammy Mahdi: staatssecretaris voor asiel en migratie (federale regering)
Hilde Crevits: vice minister-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister
van economie, innovatie, werk, sociale economie en landbouw (Vlaamse regering)
Wouter Beke: minister van welzijn, volksgezondheid, gezin en armoede-
bestrijding (Vlaamse regering)
Benjamin Dalle: minister voor Brussel, jeugd en media
Christen-democraten altijd van belang geweest tot op heden
- Onze samenleving is doordrongen van het christendemocraten gedachtengoed
o Scheiden kon niet vanuit dit gedachtengoed
- Kantelpunt – 1990 – abortuskwestie
o Men wou abortus uit de strafwet halen
- Kindergeld
o Voor elk kind evenveel geworden nu, vroeger per kind een ander bedrag
2.1.3 Egalité (gelijkheid)
Socialisme: ieder moet dezelfde mogelijkheden krijgen.
Is NIET gelijk aan communisme (radicaler): iedereen moet helemaal gelijk behandeld
worden.
Vooruit = Vlaams
PS = Waals
Namen:
Frank Vandenbroucke: in verleden bekend smeergeld te hebben verbrand en nu
plots terug op politiek toneel verschenen als minister van volksgezondheid en
sociale zaken (federale regering)
Meryame Kitir: minister van ontwikkelingssamenwerking
Pierres-Yves Dermagne: vice premier en minister van werk (PS)
Karine Lalieux: minister van pensioen en maatschappelijke integratie
Ludivine Dedonder: minister van defensie (PS)
Thomas Dermine: staatssecretaris voor freelance en strategische investeringen
Eind 19de eeuw:
- Invloed van Karl Marx - tijd van Daens
6
, o Karl Marx: mensen als slaven in fabrieken
o Tijd van Daens: nadagen van de industriële revolutie grote armoede,
zeer gevaarlijk werk verrichten in de fabrieken, slecht betaald,…
- Arbeiders verenigen zich: oprichting van de Spaarkas en het Syndicaat
- 1893: algemeen meervoudig stemrecht voor mannen
o Mannen mochten gaan stemmen, maar de hoeveelheid van stemmen per
man werd afhankelijk gemaakt van de studies en van hoeveel beslating je
betaalde
Begin 20ste eeuw:
- Tijdens WO I groot ongenoegen over de denegrerende verhoudingen in het leger
tussen de Franstalige elite en de Vlaamse soldaten
o De socialistische partij kregen een voedingsbodem door de wantoestanden
binnen het leger tijdens WO I daar was de Franstalige elite de baas over
de grote Vlaamse meerderheid van soldaten
o Vlamingen kregen orders in het Frans die ze niet begrepen, met alle
gevolgen van dien
- 1917: Russische revolutie - Bolsjewieken (communisten) komen aan de macht
o Standenmaatschappij (Tsaar aan hoofd)
o Volk genoeg van gehad en wierp het regime omver, de Tsaar en de familie
werden geëxecuteerd
o 2 groepen socialisten:
Bolsjewieken: de radicalen – grepen de macht
Mensjewieken: iets meer gematigd
o Russische adel vlucht voor al het socialistisch geweld naar België (omdat
de Russische adel ook Frans spreekt)
- Belgische overheid gaat samenzitten met de socialisten om een Russisch scenario
(uit vrees voor een Russisch scenario, in de hoop om zo’n gelijkaardige
staatsgreep in revolutie te kunnen vermijden) resulteert in invoering algemeen
enkelvoudig stemrecht voor mannen (one man, one vote) eerstkomende
verkiezingen meer socialisten in het parlement ontwikkeling van arbeidsrecht
en sociaal recht (maximal aantal uren mogen werken per dag/week/maand,
arbeidsvoorwaarden bepalen,…) (bescherming van de arbeiders die niet kunnen
werken, werkloosheidsuitkeringen, pensioen,…)
Allemaal verder uitgebouwd tot in de jaren ’70 (spraken toen van een verzorgingsstaat).
Daarna komt er wat vertraging in en wordt er meer de nadruk gelegd op het zelf doen
(de actieve welvaartsstaat), waarin je wordt geactiveerd om iets te krijgen van de staat.
2.1.4 Samengevat
Oorspronkelijk liberalen en christendemocraten, 1920 tot 1970 vooral
christendemocraten en socialisten en na 1970 wisselende combinaties. Doorgaans gaan
de christendemocraten wel gaan beslissen met wie ze in zee gaan.
2.2 Ander politieke stromingen
2.2.1 Nationalisme
7