GOEDERENRECHT 2022-2023
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
TITEL 1 SITUERING VAN HET GOEDERENRECHT
1.1 BEGRIP
Burgerlijk recht regelt grosso modo personen, goederen en verbintenissen.
• Personen: personen- en familierecht: niet in geld waardeerbare of niet-vermogensrechtelijke regelsinzake de
persoon of niet-patrimoniale verhoudingen tussen personen in een familiale verhouding.
• Goederen: de studie van de zakelijke rechten enerzijds en van goederen anderzijds.
o Goederen zijn een deelcategorie van voorwerpen, nl. voorwerpen die voor toe-eigeningvatbaar zijn (art.
3.41 BW).
o Enkel goederen kunnen het voorwerp zijn van zakelijke rechten (art. 3.7 BW).
1.2 CODE CIVIL
BW is gesteund op denkbeelden van de Franse Revolutie: economisch liberalisme.
Als reactie tegen de standenmaatschappij en economisch immobilisme van het AR staat het autonomiebeginsel of de
wilsautonomie centraal. Het uitgangspunt is de gelijke, autonome en vrije burger (zelfbeschikkingsrecht en individueel
eigendomsrecht).
De 3 kernbepalingen van het BW en dus fundamentele principes van het burgerlijk recht:
• (Individuele) eigendom: art. 544 oud BW
• Contractvrijheid en testeervrijheid: art. 1134 BW
• Foutaansprakelijkheid: art. 1382 BW
Het eigendomsrecht werd vrijwel absoluut opgevat. Het werd beschouwd als de hoeksteen van het privaatrecht. Beperkingen
op het eigendomsrecht (over generaties heen) moeten zoveel mogelijk worden beperkt. Daarom moeten zakelijke rechten,
met als kenmerken volgrecht en bestendigheid, worden beheerst. Ze worden limitatief in de wet opgenomen (cf. numerus
clausus-beginsel), met een strikt regime.
1.3 EVOLUTIES VAN HET GOEDERENRECHT
Het goederenrecht onderging 3 belangrijke evoluties die samen hangen met een gewijzigde maatschappij.
1. Dematerialisering: toenemende aandacht voor RG en onlichamelijke G
2. Vermaatschappelijking en socialisering: strikt liberalisme en individualisme werden getemperd
- Bijv. theorie van de rechtsmisbruik en burenhinder
3. Flexibilisering en instrumentalisering: binnen de grenzen van de wezenskenmerken en dwingende elementen
waarvan geen afbreuk mag worden gedaan is er plaats voor wilsautonomie.
1
,1.4 NIEUW BOEK 3 GOEDEREN
Wet van 4 februari 2020 met als doelstellingen:
1. Integratie
• Materieel GR werd zoveel mogelijk samengebracht (opstalwet, erfpachtwet...) en inhoudelijkbeter op
elkaar afgestemd.
2. Instrumentalisering:
• Bv. het beschikkingsbeginsel en het nemo plus iuris-beginsel worden consequent door het GR gehanteerd
3. Flexibilisering
• Het dwingend karakter wordt beperkt tot definities en onderdelen waarvan de wetgever hetdwingend
karakter aangeeft (wetgever heeft wel wat steken laten vallen).
4. Modernisering
• Aanpassing van de verouderde terminologie.
• Aanpassen van het GR aan nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen zoals onroerendeeigendom en
volume-eigendom.
Formeel zijn de wijzigingen heel groot. Het deel goederen wordt volledig hernummerd (art. 3.1 tot 3.188 BW), met een
gewijzigde structuur.
Inhoudelijk zijn de wijzigingen beperkter. Over het algemeen worden de gangbare opvattingen, mede ontwikkeld door de RS en
de praktijk, wettelijk verankerd. Daarnaast zijn er ook kleine herformuleringen die ogenschijnlijk onschuldig zijn, doch
verstrekkende gevolgen kunnen hebben.
1.5 PRINCIPIEEL AANVULLEND RECHT
GR is principieel van aanvullend recht. De wilsautonomie geldt, behalve indien het om definities gaat of indien de wet anders
bepaalt (art. 3.1 BW).
TITEL 2 TEMPOREEL TOEPASSINGSGEBIED BOEK 3 BW
Essentiële eerste vraag in de praktijk (op examen enkel nieuw recht)
2.1 PRINCIPE: 1 SEPTEMBER 2021
Het nieuwe GR treedt in werking op 1 september 2021. Dat is de 1e dag van de 18e maand na die waarin ze is bekendgemaakt
in het BS (op 17/02/2020).
- muv 3.30 §1, 3°, 5°, 7° en §2, lid 2 BW = 1/7/22
2.2 EERBIEDIGENDE WERKING
Art. 37 §1 Wet 4 februari 2020
- De wet is van toepassing op alle RH en RF die hebben plaatsgevonden na haar inwerkingtreding
o Duidelijk voor RF, zoals de inbezitneming van goederen of het aanbrengen van beplantingen of bouwwerken.
o Wat de RH betreft, is het ijkpunt het stellen van de RH, ongeacht op welke datum die RH gevolgen heeft.
De wet is dus niet van toepassing op:
1. De toekomstige gevolgen van RH en RF die hebben plaatsgevonden voor haar inwerkingtreding.
• Bv. voor een reeds gevestigd vruchtgebruik (voor de inwerkingtreding) zal de onderhouds- en
herstellingsregeling van het oude recht blijven gelden (ondanks dat het zakelijk recht pas ontstaat na de
inwerkingtreding). 2
, 2. RH en RF die hebben plaatsgevonden na haar inwerkingtreding die betrekking hebben op zakelijke rechten die
ontstaan uit een RH of RF dat heeft plaatsgevonden voor haar inwerkingtreding.
• Bv. RH: een authentieke akte tot vaststelling van een voor de inwerkingtreding gevestigd (stilzwijgend)
opstalrecht of een conventionele verlenging van een reeds gevestigd zakelijk recht.
• Bv RF: onbruik van een zakelijk recht gevestigd voor de inwerkingtreding (na 30j)
• Dat is anders wanneer het geen verlenging maar een hernieuwing betreft, op grond waarvan een
‘nieuw’ recht ontstaat.
Deze bepaling is niet van dwingend recht. Er wordt uitdrukkelijk voorzien in afwijkingsmogelijkheden:
1. Conventionele toepassing
2. Anticipatieve toepassing
De bepalingen van de wet van 4 februari 2020 kunnen geen afbreuk doen aan de rechten die zouden zijn verworven voor de
inwerkingtreding van deze wet.
2.4 BIJZONDERE REGELING VOOR VERKRIJGENDE VERJARING
§2 : De verjaring moet dus zowel naar oud als naar nieuw recht worden berekend en het eerste verjaringsmoment doet de
verjaring intreden.
Bijvoorbeeld: Johny koopt op 15 december 2017 een ORG van een beschikkingsonbevoegde en beschikt over een
verjaringsbezit en een wettige titel die voldoet aan de voorwaarden om zich te beroepen op de 10-jarige verjaringstermijn
van art. 2265 oud BW. O.g.v. het thans geldend recht zal hij de verkrijgende verjaring kunnen inroepen vanaf 16 december
2027. Onder het nieuw recht geldt voor een deugdelijk bezit TGT van een ORG ook een 10-jarige termijn, die begint te lopen
vanaf zijn inwerkingtreding, dus 1 september 2021. Aangezien o.g.v. het toekomstige recht de verjaring pas intreedt op 1
september 2031, vindt in casu de verjaring plaats op grond van het ‘oude’ recht. Als in hetzelfde voorbeeld de
verjaringstermijn onder het oude recht 20 jaar zou bedragen, dan zou krachtens het huidige recht de verjaring zijn ingetreden
op 15 december 2037. In dat geval is de verjaring sneller bereikt o.b.v. het nieuwe recht, zodat die intreedt op 1 september
2031.
2.5 BIJZONDERE REGELING VOOR OPSTAL
Art 36 - er worden 2 situaties onderscheiden:
2.5.1 EEUWIGDUREND OPSTALRECHT
Volgens art. 38 §1 Wet 4 februari 2020 wordt elke OK die opstalrecht vestigt, of iedere andere OK die afwijkt van de verticale
natrekking die gesloten is voor de inwerkingtreding van deze wet en die voldoet aan de vereisten van een eeuwigdurend
opstalrecht (art. 3.180, lid 2, 2° BW) van rechtswege geacht een eeuwigdurend opstalrecht te vestigen, als deze is gesloten
zonder bepaling van de duurtijd of voor een onbepaalde duurtijd.
- Daaronder behoren volgens de prof ook de splitsingen die als ‘eeuwigdurend’ zijn gevestigd omdat een dergelijke
formulering moet worden gelijkgesteld met een splitsing ‘zonder bepaling van de duurtijd’.
M.a.w. zonder dat enige verdere RH vereist is, wordt die situatie van rechtswege geregulariseerd.
Maar deze doorzetting is maar ‘verworven’ voor zover de eigendomssplitsing nog niet langer dan 50 jaar voor 1 september
2021 werd gecreëerd. Dus enkel eigendomssplitsingen die na 1 september 1971 werden gevestigd genieten deze
overgangsregeling. Wanneer de eigendomssplitsing dateert van een eerdere datum zal de natrekking na 50 jaar zijn
ingetreden.
3
,Let op:
- de wet ‘regulariseert’ enkel de duurtijd en de regels daarover: m.n. de mogelijkheid om de rechter de opheffing te laten
bevelen van een eeuwigdurend opstalrecht dat sinds minstens 99 jaar bestaat, wanneer dat recht ieder nut zelfs
toekomstig of potentieel heeft verloren (art. 3.187 BW).
o Andere gronden van tenietgaan volgen, gelet op de principiële eerbiedigende werking van het nieuwe GR, nog
het regime van het huidige recht. Zo kan een dergelijk opstalrecht niet vervallen verklaard worden o.g.v.
vervallenverklaring die in het nieuwe boek 3 veralgemeend wordt naar alle zakelijke genotsrechten (art. 3.16 4°
BW), maar o.g.v. de Opstalwet van 1824 niet mogelijk geacht werd.
- Voor het regime zelf van het opstalrecht is niet in een bijzondere overgangsregeling voorzien, zodat de eerbiedigende
werking geldt (bv. over de verdeling van de lasten tussen de grondeigenaar en de opstalhouder, vergoedingsplicht bij het
eventuele einde van het opstalrecht).
2.5.2 OPSTALRECHT VAN MEER DAN 50 JAAR DOCH NIET MEER DAN 99 JAAR
Art. 38, §2 Wet 4 februari 2020 bepaalt dat elke OK die een opstalrecht vestigt of iedere andere OK die afwijkt van de
verticale natrekking, die gesloten is voor de inwerkingtreding van deze wet en die voldoet aan de vereistenvan art. 3.180, lid 2,
2° BW waarvan de duurtijd langer is dan 50 jaar, maar de maximumduurtijd voorzien in art.3.180, lid 1 BW niet overschrijdt,
geldig is voor de contractueel overeengekomen duurtijd.
2.6 ANTICIPATIEVE TOEPASSING VÓÓR DE INWERKINGTREDING
2.6.1 ALGEMEEN
De eerbiedigende werking geldt onder voorbehoud dat partijen anders zijn overeengekomen (art. 37, §1, lid 2 Wet 4 februari
2020). Zo was er de mogelijkheid om al te anticiperen op het nieuwe recht in RH die worden gesteld voor 1 september 2021.
Het voorbehoud biedt zelfs de mogelijkheid om voor 1 september 2021 al te anticiperen op elementen die ook naar
toekomstig recht dwingend zijn, voor zover geen afbreuk wordt gedaan aan dwingende regels die gevolgen zouden moeten
impliceren voor de inwerkingtreding van het nieuwe recht.
Zo kon voor de inwerkingtreding reeds een vruchtgebruik aan een RP worden toegestaan voor een duur van langer dan 30
jaar (art. 3.141 BW) of een erfpacht van minder dan 27 jaar doch niet korter dan 15 jaar (art. 3.169 BW). In de akte verwijst
men best uitdrukkelijk naar art. 37 BW en geeft men zo duidelijk mogelijk de bedoeling van de partijen aan. Als bijvoorbeeld
toen al vruchtgebruik van 99 jaar ten gunste van een RP zou worden gevestigd, dan zal men er niet mee volstaan om nu
zonder meer een vruchtgebruik te vestigen ‘voor de maximumduur’. Dan zal het vrchtgebruik wellicht voor slechts 30 jaar
gelden.
2.6.2 OPSTAL
O.g.v. de hierboven besproken overgangsregeling inzake opstal worden eigendomssplitsingen van onbepaaldeduur of zonder
bepaling van de duur van rechtswege geacht een eeuwigdurend opstalrecht te zijn.
Een opstalrecht van meer dan 50 jaar doch niet meer dan 99 jaar is geldig voor de contractueel overeengekomen termijn. In
beide hypothesen is vereist dat aan de voorwaarden voor een eeuwigdurend opstalrecht is voldaan (art. 3.180, lid 2, 2° BW).
4
,2.7 VOORWERPEN – GOEDEREN - ZAKEN
Het meest omvangrijke en omvattende is art. 3.38 BW over de voorwerpen. Voorwerpen zijn alles wat bestaat, minus de
persoon, minus dieren.
Art. 3.39: symboolbepaling voor dieren: uitdrukkelijk bepaald dat ze anders zijn dan voorwerpen, maar geen specifiek regime
voorzien. Worden behandelt als goederen.
Goederen:
= voorwerpen die het toe-eigenbaar zijn, juridisch te capteren zijn (art. 3.41 BW).
Enkel goederen kunnen voorwerp zijn van zakelijke rechten (art. 3.7 BW).
Lichamelijke goederen ( = zaken) : Onlichamelijke goederen
Als het goed zintuiglijk (horen, ruiken, zien, voelen, Vermogensrechten
proeven) waarneembaar is, dan is het lichamelijk.
Bijv: papier, water, elektriciteit, ..
Een zaak is een goed, maar een goed is niet noodzakelijk een zaak
5
, TITEL 3 VERMOGENSLEER
3.1 BEGRIP EN SAMENSTELLING VAN VERMOGEN
3.1.1 BEGRIP VERMOGEN
Het begrip vermogen (art. 3.35, lid 1 BW) is een juridische universaliteit of algemeenheid (1) van alle in geld waardeerbare
(2) rechten en plichten (3) van een persoon, dit zijn de bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen (schulden)
van een persoon.
ACTIVA PASSIVA
Zakelijke rechten
Persoonlijke rechten/ (schuld)vorderingsrechten Verbintenissen / schulden
Intellectuele rechten
Bijvoorbeeld: Johny is een garagist. Hij heeft een huis waarvan hij eigenaar is (ZR). Hij heeft een garage in zijn eigendom. Hij
heeft ook een buitenverblijf in vruchtgebruik (ZR). Hij werkt aan wagens en verkoopt onderdelen (VERB). Hij verhuurt ook zijn
buitenverblijf (VERB) en heeft het recht op die inkomsten (PR). Johny is niet zo snugger dus IR heeft hij niet. Johny koopt olie
voor in wagens dus hij is een prijs verschuldigd (VERB.).
3.1.2 SAMENSTELLING
Het vermogen bevat zowel de in geld waardeerbare activa als de in geld waardeerbare passiva van een persoon.
Een juridische algemeenheid of universaliteit
• In het recht erkent als een bepaalde groep of verdeling
• Het is dynamisch, je vermogen is niet blijvend, je kan er dingen in en uit halen, het wordt groter enkleiner.
Van alle patrimoniale of in geld waardeerbare
• Niet-vermogensrechtelijke rechten behoren niet tot het vermogen
o Familierechten: vorderingen van staat van personen, bv. recht om kind te erkennen
o Persoonlijkheidsrechten: bv. recht op privacy
o Ouderlijk gezag
Rechten en plichten: een vermogen = een soort rugzak die iedere persoon heeft met zowel rechten alsplichten/activa als
passiva
• Activa/baten: Alle zaken vatbaar voor beslag en verkoop
o Zakelijke rechten (eigendomsrechten en zakelijke gebruiksrechten)
o Vorderingsrechten/persoonlijke rechten (schuldvorderingen)
o Intellectuele eigendomsrechten
o De geldwaarde van de vermogensbestanddelen is niet relevant. Zo kan een vermogensbestanddeel enkel
een theoretische waarde hebben (bv. een schuldvordering op een insolvente persoon), of zelfs een
negatieve waarde (bv. de eigendom van een vervuild perceel grond).
o Vb. man heeft in vermogen: zakelijke rechten, verbintenissen, vruchtgebruik, woning, vorderingsrecht op
een huurder, schuldvorderingen tegenover zijn klanten, etc.
• Passiva/plichten
o Schulden die in geld waardeerbaar zijn.
o Vb. hij heeft openstaande factuur bij bepaalde andere persoon, hij heeft nog een lening, etc.
6
, • Rechten die niet in geld waardeerbaar zijn, vallen niet in het vermogen.
o Persoonlijkheidsrechten (bv. recht op de eerbiediging van leven en fysieke integriteit)
o Ouderlijk gezag
o Staat van de persoon (bv. vordering tot erkenning van vaderschap)
o ...
o WEL: krenking van die rechten kunnen wel aanleiding geven tot SV en die eis hoort dan wel tot het
vermogen.
o Uitzonderlijk kunnen bepaalde aspecten die door de persoonlijkheidsrechten worden beschermd wel
het voorwerp uitmaken van een vermogensrecht (bv. iemand kan instemmen met de commercialisering
van een afbeelding of van een intellectuele vrucht).
3.2 KENMERKEN EN FUNCTIES VAN HET VERMOGEN
3.2.1 DRIE KENMERKEN (DE KLASSIEKE VERMOGENSLEER)
In de klassieke leer (AUBRY & RAU) wordt het vermogen beschouwd als de emanatie van de persoon. De juridische
persoonlijkheid is het geheel van rechten en verplichtingen van een persoon. Een rechtssubject of persoon is dus drager van
rechten en verplichtingen. De patrimoniale rechten en verplichtingen vormen het vermogen van een persoon. Hieruit volgen
3 kenmerken van het vermogen.
1. Elke persoon heeft een vermogen, ongeacht de concrete samenstelling ervan (art. 3.35, lid 2 BW).
- Het vermogen is de juridische vertaling van de mogelijkheid om als persoon vermogensbestanddelen te hebben ➔
verbonden aan zijn persoon zelf = niet vatbaar voor vervreemding.
o Een persoon kan dus zelf zijn vermogen niet als juridische universaliteit overdragen.
- Hij kan enkel goederen en verbintenissen overdragen bij bijzondere tittel.
o Restrictieve uitzondering: in het erfrecht, algemene overgang (van activa en passiva) bij overlijden
2. Enkel personen hebben een vermogen.
- Bijgevolg niet: andere levende wezens, computers met AI...
- Het kan gaan om NP of om RP.
o Dit kenmerk staat niet uitdrukkelijk in art. 3.35, lid 2 BW maar hangt samen met de juridische persoonlijkheid.
o Hoewel dieren uitdrukkelijk in het BW een plaats krijgen (art. 3.39 BW), hebben zij geen vermogen.
3. Personen hebben in beginsel slechts één vermogen (art. 3.35, lid 2 BW). (ondeelbaarheid van het vermogen)
- Het vermogen vormt één eenheid waarbij alle vermogensbestanddelen en alle schulden in één globale universaliteit
worden opgenomen.
o Binnen dit vermogen zijn er geen aparte delen, die aan bijzondere regels onderworpen zijn.
o Een SE kan dus het gehele vermogen aanspreken van zijn SA tot delging van de schuld (art. 3.36 BW).
o Een persoon kan bovendien niet zelf zijn vermogen compartimenteren.
3.2.2 DE TWEELEDIGE FUNCTIE VAN HET VERMOEN
Aan de ene kant fungeert het vermogen als het aanknopingspunt van vermogensbestanddelen en een persoon.
Aan de andere kant fungeert het vermogen als een onderpand voor schulden van die persoon.
3.3 OVERDRACHT VAN HET VERMOGEN
3.3.1 ALGEMEEN
Uit het eerste kenmerk van de vermogensleer volgt dat een persoon zijn vermogen als zodanig niet kan vervreemden tijdens
zijn leven aangezien dit onverbrekelijk met zijn juridische persoonlijkheid is verbonden. Hij kan enkel specifieke
vermogensbestanddelen vervreemden.
Bij het einde van het leven wordt het vermogen losgemaakt van de persoon. Het gaat over op de erfopvolgers bij het
overlijden van een NP. 7
, Bij een RP gaat het over naar de aandeelhouders bij de sluiting van de vereffening van een vennootschap, naar een
andere vereniging of stichting bij de sluiting van de vereffening van een vereniging of stichting en naar de verkrijgende
RP bij fusie en splitsing van een vennootschap of vereniging.
De overdracht is in beginsel volledig (algemene rechtsopvolging) en omvat alle vermogensbestanddelen en schulden, of een
abstract breukdeel van het vermogen (rechtsopvolging onder algemene titel).
- De rechtsopvolger continueert als het ware geheel/voor een abstract beukdeel zijn rechtsvoorganger. Hij treedt in diens
plaats en dus in alle of bepaalde van diens rechten en plichten.
Uitzonderingen:
- Sommige vermogensbestanddelen zijn verbonden aan het leven van de titularis (bv. vruchtgebruik, lijfrente).
- Andere rechten zijn te eng verbonden met de persoon van de titularis (bv. het recht om een schenking te herroepen
tussen echtgenoten)
- Uitzonderlijk gaan bepaalde schulden evenmin over, nl. schulden die uitsluitend verbonden waren aan de persoon van
de SA (bv. strafrechtelijke geldboetes: art. 86, lid 1 Sw.) of schulden die voor de toekomst ophouden te bestaan (bv. de
alimentatieplicht: art. 301, §10 BW).
3.3.2 BRUTO EN NETTO OVERDRACHT VAN HET VERMOGEN
- Bij het overlijden van een NP wordt het vermogen met alle vermogensbestanddelen en alle schulden overgedragen aan de
algemene rechtsopvolgers.
o Er vindt geen voorafgaande vereffening van de schulden plaats(‘bruto vereffening’).
▪ Dit leidt ertoe dat beide vermogens meteen met elkaar vermengen tot één nieuw vermogen. Voortaan
mogen SE van het overgedragen vermogen de verkrijger aanspreken met diens gehele vermogen
▪ Dit kan nadelig zijn: Daarom voorziet de wet in de mogelijkheid voor de erfgenaam om de nalatenschap
te aanvaarden, te verwerpen of te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving
Dat is ook het geval bij fusie en splitsing van RP.
>< Bij de ontbinding van een RP vindt er verplicht een vereffening plaats, zodat slechts het netto- vermogen van
de RP overgaat op de verkrijgers.
.
8
, 3.4 GEHOUDENHEID MET HET VOLLEDIGE VERMOGEN EN EENHEID VAN VERMOGEN
3.4.1 ALGEMEEN
Iedere persoon is gehouden om zijn verbintenissen na te komen met zijn vermogen. Komt iemand zijn verbintenissen niet na,
dan kan de SE de gedwongen uitvoering nastreven. Wanneer die de vorm aanneemt van een SV, staat de SA in met zijn
integrale vermogen (art. 3.36 BW, art. 7 Hyp.W.).
Al zijn vermogensbestanddelen mogen worden aangewend tot betaling van de schulden. Dat betekent dat de SE de
tegeldemaking kan vorderen van alle vermogensrechten van zijn SA. Die gebeurt in beginsel onder toezicht van de overheid,
via de procedure tot uitvoerend beslag. Dit is begrensd door rechtsmisbruik.
Bijvoorbeeld: Johny verkoopt een wagen. Als de koper niet betaald, kan Johny niet enkel beslag leggen op die wagen maar bv.
ook op zijn huis.
3.4.2 GEHOUDENHED MET EEN FLUCTUEREND VERMOGEN
Een SA is in beginsel met zijn gehele vermogen gehouden tot nakoming van zijn schulden. De samenstelling van dat
vermogen is uit de aard veranderlijk. De SA mag goederen vervreemden, nieuwe goederen verwerven en nieuwe schulden
aangaan. Daar moet de SE zich in beginsel bij neerleggen.
Het fluctuerend karakter van het vermogen houdt verband met de principiële beschikkingsbevoegdheid van deeigenaar. Het
aangaan van een schuld leidt er niet toe dat de SA in zijn bevoegdheid wordt ingeperkt. Dit is evenmin het geval wanneer die
vordering wordt beschermd door een zakelijk zekerheidsrecht uitgerust met een volgrecht (bv. hypotheek of pand). Ook dan
kan de SA nog steeds beschikken over dit goed. Wel zal de SE dit goed kunnen ‘volgen’ in het vermogen van de verkrijger en
het daar uitwinnen wanneer zijn oorspronkelijke SA in wanprestatie blijft.
3.4.3 BESCHERMING VAN DE SCHULDEISER TEGEN HET FLUCTUEREND KARAKTER
1. Preventief
Dit kan door het leggen van (bewarend of uitvoerend) beslag op een goed van de SA. Daardoor wordt de SA
beschikkingsonbevoegd. Zowel bij bewarend als bij uitvoerend beslag wordt het beslagen goed als het ware ‘bevroren’ in het
vermogen van de SA. Het ‘bevriezen’ gebeurt in beginsel op initiatief van één welbepaalde SE en heeft slechts werking ten
voordele van deze SE. In uitzonderlijke gevallen ontstaat er een onbevoegdheid tegenover de collectieve SE’s (bij
faillissement of bij toelating tot collectieve schuldenregeling).
2. Curatief
Dit kan door een RH van de SA aan te vechten wegens bedrieglijke benadeling van de SE op grond van de actio pauliana (art.
1167 BW). Een succesvolle actio pauliana maakt de RH niet-tegenwerpelijk aan de SE. Daardoor kan de SE handelen alsof het
goed, waarover de SA had beschikt, zich nog steeds in diens vermogen bevi
9
, 3.4.4 UITZONDERINGEN (ENKEL GEHOUDEN MET EEN GOED)
4
1) Andere afspraken met SE
De SA kan met zijn SE anders afspreken.
- Ze mogen overeenkomen dat een SE slechts bepaalde goederen kan uitwinnen (bv. bij zakelijke borg waarbij eigenaar
een goed in hypotheek of pand geeft tot dekking van de schuldvan een derde).
o Wanneer iemand een goed verkrijgt, bezwaard met een ZZR, moet de verkrijger de uitwinning van dit
zekerheidsrecht ondergaan, maar wordt hij zelf niet de SA. Het ZZR volgt het goed, maar de schuld gaat niet over
naar de verkrijger. De oorspronkelijke SA blijft met zijn hele vermogen instaan voor de schuld, de verkrijger van
het goed staat in met het bezwaarde goed (bv. verkoop van een ORG bezwaard met een hypotheek).
Bij ORG gelden er ook bijzondere regels voor de uitwinning van een derde die slechts met een goed gehouden istot een schuld
(art. 96 e.v. Hyp.W.).
2) Niet beslagbare goederen
Op het beginsel dat een SA met al zijn goederen instaat, bestaat een hele reeks uitzonderingen. Soms omdat de wet
uitdrukkelijk de onbeslagbaarheid voorschrijft, soms ondat de wet bepaalt dat het vermogensbestanddeel niet vatbaar is
voor overdracht, in welk geval het evenmin wegens beslag te gelde kan worden gemaakt.
De volgende goederen zijn bv. niet vatbaar voor beslag:
1. Voor de SA levensnoodzakelijke zaken (art. 1408 Ger.W.)
2. Lonen, pensioenen, onderhoudsgelden... (art. 1409-1411 Ger.W.)
3. Bepaalde sociaalrechtelijke uitkeringen (art. 1410, §2 Ger.W.)
4. Het recht van gebruik en bewoning (art. 3.138, lid 2 BW)
5. Het ouderlijk vruchtgenot (art. 384 BW)
6. De goederen van de overheid (art. 1412bis Ger.W.)
Sommige goederen zijn onbeslagbaar o.g.v. de partijwil, op voorwaarde dat de wet dit mogelijk maakt:
1. De lijfrente bedongen om niet, als de onbeslagbaarheid werd bedongen in de titel (art. 1981 BW)
2. Gezinswoning van zelfstandige: ZR op ORG waar hoofdverblijfplaats wordt gehouden, kunnen onbeslagbaar worden
verklaard mits verklaring voor notaris, die wordt overgeschreven op het kantoor Rechtszekerheid (art. 3.30 BW). De
verklaring vervalt wanneer de woning niet meer de gezinswoning is.
Bijvoorbeeld: Cass. 3 oktober 2014: Iemand woonde in Brasschaat. Hij was vrijberoeper en had zo’n verklaring afgelegd. Na
enkele jaren zet hij zijn domicilie over naar Knokke. Nog een aantal jaar later verhuist hij terug naar Brasschaat, naar zijn
eerste woning waarvoor hij die verklaring had afgelegd. Hij geraakt in de schulden en de SE legt beslag op zijn woning in
Brasschaat. Geldt die verklaring nog? Cass. zegt dat hij een nieuwe verklaring had moeten afleggen. Vanaf je verhuist, vervalt
de verklaring.
10