1
[Z]ELFSTUDIEVRAGENLIJST: WAT IS FILOSOFIE, FREUD, MARX, NIETZSCHE EN
POSTMODERNE INDIVIDUALISERING
WAT IS FILOSOFIE?
1. Leg uit: Filosofie is een ongebonden kritiek van gevestigde vormen van weten.
Illustreer
Dit komt omdat ze onderscheid maakt tussen het weten zoals het zich aandient, en de redenen of de
rationaliteit( handelen op basis van verstand) van dat weten. Daarom is zij onvermijdelijk ook zelf
een vorm van weten: zij brengt immers ook een onderscheid aan, namelijk tussen het weten en zijn
redenen (rationaliteit). De specificiteit van het filosofische genre bestaat in de manier van vragen
stellen naar het waarom, naar de redenen (rationaliteit) van gegeven ordeningen of vormen van
weten. (Is de macht grondslag van het recht of omgekeerd? Is het recht altijd rechtvaardig? Creëert
het toekennen van rechten aan iemand niet onvermijdelijk de mogelijkheid dat hem of haar ook
onrecht wordt aangedaan?)
2. Waarom stelt de filosofie de vraag naar het waarom van de gevestigde vormen van
weten?
a) Omdat ze geinteresseerd is in de rationaliteit ervan, m.a.w. wat achter die ordeningen
ligt en wat die ordeningen verklaart. Ze stelt vragen omdat ze interesse toont in de
waarheid van die ordeningen.
b) De filosofie hoopt bij te dragen tot het beantwoorden van de fundamentele vraag naar
de plaats en de betekenis van de mens in de wereld.
Filosofie is dus een onderzoek naar de grondslagen van een gevestigde norm van
weten, met de bedoeling de mens te positioneren in de wereld.
3. Filosofie is een reflexieve en historische activiteit. Leg uit en illustreer. [Z]
Filosofie is een reflexieve activiteit: In tegenstelling tot het mythische, religieuze, ideologische,
artistieke en wetenschappelijke weten laat de filosofie zich niet primair in met de wereld (het
ordenen van de realiteit), maar met de manier waarop er in die wereld (door andere instanties)
ordeningen zijn aangebracht. Mythe, religie, ideologie en wetenschap zijn daarentegen vormen
van weten die (zich gedragen alsof ze) rechtstreeks orde aanbrengen in de wereld.
In het geval van de mythe gaat het in de regel zelfs om het stichten van orde. Het mythische
verhaal vertelt hoe de wereld in oorsprong geordend werd, maar stelt met en door dat verhaal
meteen ook die orde in. Het Bijbelse scheppingsverhaal (Genesis) is zo een verhaal. Het vertelt
hoe God de wereld heeft geschapen en stelt gelijk die scheppingsorde in.
Dat filosofie een reflexieve activiteit is, betekent dus ook dat de filosofie een kritiek van de
mythe, de religie, de ideologie, de kunst en de wetenschap is. Daarenboven tracht ze niet om zelf
een orde in de wereld aan te brengen, niet op de wijze van de religie of de ideologie (als
wereldbeschouwing), maar ook niet op de wijze van de wetenschap (als wetenschappelijke
theorie).
Primair reflecteert de filosofie over de ordeningen. Secundair brengt ze zo dergelijke ordeningen
voort. Filosofie is een historische activiteit: Als kritische reflectie op andere vormen van weten
wordt de filosofie namelijk geconfronteerd met een object dat zich voortdurend historisch
wijzigt. Religies, ideologieën en wetenschappen blijven immers niet wat ze zijn, maar veranderen
voortdurend. Daardoor wordt de filosofie gedwongen om haar reflexieve activiteit steeds weer
1
FW21morfol - 19/01/23
, 2
te hernemen. Kants Kritik der reinen Vernunft (1781) bijvoorbeeld mag dan al gelden als een
indrukwekkende kentheoretische reflectie op de newtoniaanse natuurwetenschap, het is
duidelijk dat een vergelijkbare kentheoretische reflectie op de hedendaagse natuurwetenschap
er vandaag heel anders uit zal zien. Nieuwe objecten veronderstellen ook nieuwe instrumenten
om die objecten kritisch en adequaat te kunnen bevragen. Anders gezegd, indien het object van
de filosofie historisch wijzigt, dan moeten ook haar conceptuele middelen wijzigen. Dat de
natuurwetenschappelijke kennis nu op een kritische manier aan haar kennissociologische
bemiddeling gekoppeld wordt, veronderstelt een filosofisch begrip van wat het betekent dat
kennis schatplichtig is aan de samenleving waarin ze geproduceerd wordt. Het ontwikkelen van
zo een filosofisch begrip lijkt ons vandaag onontbeerlijk, ook al was dat in Kants tijd wellicht
spijkers zoeken op laag water.
4. De filosofische vraagstelling is ongebonden. Leg uit en nuanceer. [Z]
1) Filosofie is een vorm van weten die familie is van de wetenschap, maar in onderscheid
met de andere wetenschappen, is de filosofie niet gebonden met een specifieke
methode. Langs de ene kant is dat een sterkte, maar langs de andere kant een zwakte
omdat het zo niet kan concurreren met andere disciplines. Vb: bij de fysica is het
allemaal veel strikter gebonden aan een methode Het filosofische heeft minder
authoriteit dan een discipline op zichzelf
2) Filosofie is niet gebonden aan waarden en normen. Ze stelt geen waarden en normen
voorop. Wetenschappers doen dat wel. Filosofie zonder vooropstelling= puur
ongebonden reflecteren.
5. Leg uit: verwondering als archè van de filosofie. Illustreer [Z]
De verwondering is de arché van de filosofie omdat ze het begin en het beginsel van de
filosofie zijn. Uit de verwondering is de filosofie voortgekomen. Verwondering verkrijg je
wanneer het vertrouwde en het vanzelfsprekende in het alledaagse bestaan in twijfel wordt
genomen, wanneer een ervaring niet meer als natuurlijk wordt ervaren. Verwondering is
in feite een houding van reflectie (nadenken) waarbij je nadenkt over de ervaring die plots
niet meer als vertrouwd en vanzelfsprekend aanvoelt. Door verwondering gaan we op
zoek naar nieuwe antwoorden. Verwondering weet vanzelfsprekendheden met hun anders
mogelijk zijn te contrasteren (tegenstelling vormen).
6. Leg uit: denken is ordenen. Illustreer [Z]
(Bij het denken is het zeer belangrijk om te ordenen. De belangrijkste taak van het denken
is het ordenen van wat in de ervaring van verwondering als contingent( toevallige)
gegeven is. Het moet er eigenlijk voor zorgen dat het een duidelijke overzicht, samenhang
en structuur heeft van de contingente ervaringen. Dit moet omdat de mens op deze manier
zich weet te oriënteren in de wereld. Met andere woorden: Het denken moet het
contingente beheersen, niet andersom.)
Dingen waarmee we in het dagelijkse leven gecontroleerd worden, worden louter gezien
als een gegeven, maar ook als het anders mogelijke. Vb: iemand heeft een zwarte pull aan.
Daarbij denk je dat die pull ook wit kan zijn. Dit verschijnt als contingent. Daarom is
ordenen belangrijk bij het denken. We zoeken als mens structuren om ons te kunnen
oriënteren in de contingentie.
2
FW21morfol - 19/01/23
, 3
Vb: De manier waarop bijvoorbeeld natuurlijke verschijnselen worden, of de verhouding tussen man
en vrouw, en tussen goden en mensen, of het onderscheid tussen wat eetbaar en niet eetbaar is. De
culturele verschillen wijzen op een belangrijke onafhankelijkheid van het denken in het structureren
en ordenen van wat min of meer contingent in de ervaring van de wereld is gegeven.
7. Leg uit: denken als beheersen van contingentie. [Z]
Mensen zien niet enkel de dingen zoals ze zijn, maar wat we waarnemen zetten we steeds tegen een
achtergrond van andere mogelijkheden (verwondering). (Dochter vraagt aan papa waarom hij haar
papa is.) Dit heeft als gevolg dat de dingen contingent aan ons verschijnen. (We weten dat iemand
met een paarse trui ook iets anders had kunnen aantrekken. We herkennen deze persoon dan ook
wanneer hij een blauw shirt draagt.)
In een puur contingente wereld kunnen we echter niet leven. We hebben nood aan een soort van
houvast in ons dagelijks doen en laten. Ons denken probeert die contingentie in te dijken door te
structureren, te redeneren, etc. (Een goede vriend kon evengoed geen vriend van je geworden zijn,
maar ze maken afspraken en beloftes om dit zo te houden.)
8. Het denken moet in de
veelheid van
uiteenlopende en
contingente (toevallig,
andersmogelijk)
9. ervaringen een
overzichtelijke eenheid,
samenhang en structuur
aanbrengen. Het creëert
een
3
FW21morfol - 19/01/23
, 4
10. eigen samenhang en
bouwt zo een globale kijk
op de wereld uit. De
culturele verschillen
11. wijzen op een
belangrijke
onafhankelijkheid van het
denken in het
structureren en ordenen
12. van wat als min of
meer contingent in de
ervaring van de wereld is
gegeven. Het denken
13. fungeert als een
manier om de veelheid
van veeleer toevallige
ervaringen en
gebeurtenissen in
4
FW21morfol - 19/01/23