Hoofdstuk 1: Geschiedenis, theorie en
onderzoeksstrategieën
Kernvragen
• Hoe kunnen we ontwikkelingspsychologische theorieën met elkaar
vergelijken?
• Welke zijn de meest belangrijke klassieke en meer hedendaagse
ontwikkelingstheorieën?
• Welke methodes worden er gehanteerd om ontwikkelingspsychologische
processen te bestuderen?
Structuur Hoofdstuk 1
(1) Structurele kenmerken van ontwikkelingspsychologie
(continu-discontinu; 1 verloop of meerdere; nature versus nurture)
(2) Inhoudelijke bespreking van theorieën
- Wetenschappelijke voorvaders (Darwin, Hall, Binet)
- Klassieke theorieën (Freud, leertheorie, Piaget)
- Recente theorieën
(3) Methodologie van ontwikkelingspsychologisch onderzoek
1. Domein van de ontwikkelingspsychologie
Het gaat om een:
Wetenschappelijk: een wetenschap die stabiliteit en verandering van
gedrag wil begrijpen over de levensloop:
o In verschillende domeinen: fysiek, perceptueel, cognitief, emotioneel
en sociaal
o Met interesse voor beïnvloedende factoren voor ontwikkeling
Toegepast: heeft een belang voor de praktijk
Interdisciplinair: ontwikkelt zich door gecombineerde inspanningen uit
vele wetenschappen. Het gaat voortdurend in debat met andere
disciplines. Dit is nodig om oplossingen te vinden voor alledaagse
problemen op alle leeftijden. Onderzoekers uit de psychologie, sociologie,
antropologie, biologie en neurowetenschappen hebben meegewerkt in
onderzoek naar opvoeding, familie studies, publieke gezondheid, …
samen hebben ze een veld gecreëerd zoals het vandaag bestaat: een
geheel van kennis dat zowel wetenschappelijk belangrijk is als relevant en
nuttig.
2. Theorieën over ontwikkeling
,Theorie: is een geordend en samenhangend geheel van uitspraken en gedrag,
het verklaart en voorspelt. Het helpt om het complexe te beschrijven.
(1) Beschrijven
(2) Verklaren
(3) Voorspellen
Bijvoorbeeld: Hechting
Ontwikkeling van hechtingsrelatie in 1ste jaar (beschrijven)
Waarom ontwikkelt die band zich? (verklaren)
Wat is het gevolg hiervan voor latere hechtingsrelaties? (voorspellen)
Nut van een theorie:
Begrijpen: geeft richting en betekenis aan wat we zien
Basis voor de praktijk (weten wat we doen) zo kunnen we de welvaart
en zorg voor volwassen en kinderen verbeteren door bepaalde inzichten te
verwerven met een theorie.
Behoefte aan wetenschappelijke bevestiging = belang van replicatie
theorieën zijn beïnvloedt door culturele waarden en overtuigingen van
bepaalde culturen. Daarom hebben we wetenschappelijke verificatie nodig
die deze theorieën testen.
Mensen zijn complexe wezens en veranderen continu fysisch, mentaal,
emotioneel en sociaal. Geen enkele theorie heeft al deze aspecten uitgelegd.
Daarom helpt het om deel theorieën te maken waardoor we onderzoekers
aanmoedigen, tegenspreken en integreren in verschillende standpunten.
Basisvraag 1: Continue of discontinue ontwikkeling?
Discontinue ontwikkeling: kwalitatieve verandering = nieuwe manier van
reageren in specifieke periodes. Een abrupte verandering, plotse omezwaai,
crisis,… Je komt in een nieuwe toestand terecht die weinig te vergelijken is met
de vorige. Dit kan heel snel gebeuren, het is een verandering op korte tijd naar
een nieuw stadium
fase of stadiummoddelen = kwalitatieve veranderingen in denken,
voelen en gedragen dat gekarakteriseerd wordt door specifieke
periodes in de ontwikkeling.
Bijvoorbeeld: Overgang van kleuterklas naar eerste leerjaar, Kruipen, stappen, leren
fietsen,… op de grens met continue het is een mix van de 2. bv. Kruipen naar stappen
lijkt voor ouders discontinue maar in realiteit zit daar een continue verandering achter
(spiergroepen oefenen,….)
Continue ontwikkeling: kwantitatieve verandering = uitbreiden van al
bestaande vaardigheden. Het is vaak geleidelijk aan (gradueel), maar niet altijd.
Bijvoorbeeld: Je wordt sneller in iets (gradueel), zacht stijgend, Woordenschat
veranderd zuiver kwantitatief, Zelfstandigheid, ouder worden, bijna alle aspecten van
fysieke groei.
,Basisvraag 2: Zijn er één of meerdere verlopen in de ontwikkeling?
Vroeger: aanhangers van stadiatheorieën ( iedereen gaat door de zelfde stadia):
Zelfde sequentie van ontwikkeling
Universeel
Unidimensioneel
Voorbeeld: Piaget en Kohlberg
Nu: Meerdere vormen van ontwikkeling mogelijk door unieke combinaties van
persoonlijke en omgevingskenmerken (context)
Basisvraag 3: Erfelijkheid en omgeving?
Nature: Biologische theorieën erfelijkheid.
= De erfelijke informatie dat we ontvangen van onze ouders. Het is aangeboren
en zijn biologische eigenschappen:
Nadruk op ontwikkeling als endogeen: van binnenuit gestuurd
Benadrukken stabiliteit en belang van erfelijkheid
Omgeving= belangrijk bij vroege ervaring.
Nurture: Milieutheorieën omgeving
= hiermee bedoelen we de complexe fysische en sociale invloeden op onze
biologie en psychologie voor en na de geboorte.
Nadruk op ontwikkeling als exogeen: van buiten uit gestuurd
Beklemtonen plasticiteit of veranderbaarheid
Omgeving= ganse leven door belangrijk
Tegenwoordig: achterhaalde discussie want erfelijkheid en omgeving spelen op
een complexe manier op elkaar in.
3. Levensloopperspectief
In de eerste helft van de 20ste eeuw was het vanzelfsprekend dat de
ontwikkeling stopte bij de adolescentie. Kindsheid en jeugd werden gezien
als snel veranderende periodes en volwassenheid als periodes van
achteruitgang.
Later werd ontwikkeling gezien als een dynamisch systeem, een
perceptueel continu proces die zich uitstrekt tot de dood, die verweven is
in een complex proces van biologische, sociale en psychologische
invloeden.
Levensloopperspectief: is belangrijke vertegenwoordiger van dynamische
systeembenadering en is gegroeid uit onderzoek naar volwassenen en ouderen.
Het is een ontwikkeling als:
Levenslang (1)
Multidimensioneel en veelvormig (2)
Plastisch (3)
Ingebed in verschillende contexten (4)
, Levensloopperspectief: levenslang (1)
In tegenstelling tot bijvoorbeeld Freud, Piaget en Kohlberg
Volwassenheid: ontwikkeling van vele mogelijkheden
Levenslang
Drie brede domeinen van ontwikkeling die interageren (ze overlappen):
- Fysiek
- Cognitief
- Emotioneel en sociaal
Belangrijke periodes in de menselijke ontwikkeling
prenataal Tot aan de Het eencellig organisme
geboorte transformeert in een baby met
merkwaardige capaciteiten om zich
aan te passen aan het leven buiten
de baarmoeder
Baby en peuter Geboorte – 2 jaar Grote veranderingen in het lichaam
en de hersenen die een
ondersteuning geven voor het
ontwikkelen van een breed scala aan
motorische, perceptuele en
intellectuele capaciteiten en de
eerste intieme banden met anderen.
Vroege 2- 6 jaar Tijdens de ‘speel- fase’ worden de
kindertijd motorische vaardigheden verfijnd,
gedachten en taal breiden
verbazingwekkend snel uit en ze
krijgen een gevoel voor moraliteit. Ze
ontwikkelen ook banden met peers.
Lagere 6- 11 jaar Deze leeftijd wordt gekenmerkt door
schoolleeftijd athletische vermogens, moraal,
vriendschap,… en het begin van
‘peer- group membership’.
Adolescentie 11 – 18 jaar De puberteit leidt tot een volwassen
lichaam en een seksuele maturiteit.
Gedachten worden abstract en
schoolprestaties worden belangrijker.
Ze proberen zich autonoom te
vestigen en zullen hun persoonlijke
waarden en doelen duidelijk maken.
Vroeger 18 – 40 jaar De meeste verlaten het ouderlijk
volwassenheid huis, maken hun opleidingen af, en
beginnen voltijds te werken.
Sommige starten een carrière,
trouwen, krijgen kinderen of richten
andere levensstijlen op.
Middelbare 40 – 65 jaar De meeste bereiken het toppunt van
volwassenheid hun carrière en verkrijgen
leiderschap. Zij moeten hun kinderen
ook onafhankelijkheid aanleren. Ze