Immunologie
Functies van het lymfestelsel
1. Productie, onderhoud en transport van lymfocyten
Productie in rode beenmerg
Lymfocyten vallen binnendringende organismen, abnormale cellen en vreemde EW aan
maken deze onschadelijk of elimineren ze
2. Behoud van bloedvolume
Lymfestelsel brengt weefselvocht terug naar de bloedbaan (3,6l/dag)
Verzekert constante samenstelling van interstitiële vloeistof
3. Transport vanuit weefsels naar bloedbaan
Stoffen zoals hormonen, voedingsstoffen en afvalstoffen komen pas in de bloedbaan nadat
ze door lymfevaten zijn getransporteerd.
Bouw van het lymfestelsel (LYMFEVATEN, LYMFEVOCHT, LYMFOCYTEN, LYMFOÏDE WEEFSELS,
LYMFOÏDE ORGANEN)
1. Lymfevaten T-cel B-cel NK-cel amandelen, Platen van Peyer lymfeknopen, thymus, milt
Lymfe vervoeren naar venen (na filtratie thv lymfeknoop)
Kleppen zijn noodzakelijk om lymfe te laten stromen
Lymfevaten monden uit in:
o Ductus thoracicus/ borstbuis
Transporteert lymfe vanuit hele lichaam behalve rechtsboven
Mondt uit in linker ondersleutelbeenader
o Ductus lymfaticus dexter/ rechter lymfebuis
Verzamelt lymfe uit lichaamshelft rechtsboven
Mondt uit in rechter ondersleutelbeenader
2. Lymfevocht/ lymfoedeem
Wanneer afvoer van lymfe verstoord of geblokkeerd is, hoopt interstitiële vloeistof op in de
ledematen.
3. Lymfocyten
Reizen voortdurend heen en weer tussen lymfoïde weefsels en bloed. (levensduur 4-20j)
Lymfopoëse/ herkomst lymfocyten
Begint in rode beenmerg hemapoëtische stamcel bevindt zich hier lymfoÏde
stamcellen worden geproduceerd en …
1. blijven in rode beenmerg en differentiëren tot B-cellen B-cellen worden vervoerd naar
perifere weefsels (bloedsomloop) staan in voor antistof gemedieerde immuniteit
2. blijven in rode beenmerg en differentiëren tot NK-cellen NK-cellen worden vervoerd
naar perifere weefsels staan in voor immunologische surveillance
3.migreren naar thymus mbv thymosinen gaan stamcellen diferentiëren tot rijpe T-cellen
rijpe T-cellen worden vervoerd naar perifere weefsels staan in voor celgemedieerde
immuniteit
, 3 soorten Lymfocyten
o T-cellen (80%): afkomstig van thymus
Cytotoxische T-cellen
Leveren cellulaire immuniteit
Vallen vreemde en door virus geïnfecteerde cellen aan
Regulerende T-cellen
T-helpercellen
T-suppressorcellen
Geheugen T-cellen
Zorgen voor immunologisch geheugen
o B-cellen (10-15%): afkomstig uit het beenmerg
Kunnen plasmacellen worden
Specifiek voor een bepaald antigeen
Produceren antilichamen die aan antigeen binden
Antilichamen zijn immunoglobulinen
Verantwoordelijk voor humorale immuniteit
Humoraal = vloeibaar. Omdat anti-stoffen in lichaamsvloeistoffen
werkzaam zijn.
Geheugen B-cellen
o NK-cellen (5-10%): Natural Killer
Voeren immunologische surveillance uit
vallen cellen aan: Vreemde cellen – door virussen geïnfecteerde
cellen - kankercellen
4. Lymfoïde weefsels
= een verzameling van los bindweefsel in lymfocyten in lymfefollikels
Amandelen (tonsillen in de ring van Waldeyer: neus,keel,tong,gehemelte)
Functie: Platen van Peyer: groepen lymfefollikels onder epitheel darmen
Filteren lymfe
Verwijderen antigenen
Starten immuunreactie
5. Lymfoïde organen
Lymfeknopen, lymfeklieren
o Filteren lymfe
o Verwijderen antigenen
o Starten immuunreactie door T-cellen en B-cellen te stimuleren
o Ligging: regionaal hals, oksel, lies, langs aorta
Thymus
o Roze klier
o Delen en rijpen T-cellen
o Ligging: achter het borstbeen, op het hartzakje
Milt
o Filteren bloed
o Witte pulpa: verwijdert antigenen + start immuunreactie
o Rode pulpa: bevat RBC reclyceert beschadigde of oude RBC slaat ijzer uit
gerecycleerde RBC op
o Ligging: tussen de maag, de linkernier en het musculeuze diafragma
Afweermechanismen in het lichaam
,Aangeboren verweer - Niet-specifiek verweer
Beschermt tegen alle bedreigingen.
1. Barrières
Huid, haar en klierproducten
o Dode huidcellen = waterdichte barrière
o Door constante vernieuwing uit onderliggende lagen
verdwijnen bacteriën mee
Spijsvertering en klierproducten
o Slijmvliezen op alle lichaamsopeningen
Zuurtegraad
o Vetzuren, huid, maag, vagina
o Eiwitten ontrollen, functieverlies
Commensalen
o Lichaamseigen bacteriën
2. Fagocyterende cellen = Fagocyten (Witte bloedcellen)
Microfagen
o Neutrofielen: eerstelijnsfagotyten
Fagocyteren celresten en bacteriën
Bij infectie wordt beenmerg gestimuleerd om veel neutrofielen aan te maken
gaan naar plaats van infectie en verorberen MO
o Eosinofielen
Fagocyteren parasieten
Vallen vreemde stoffen aan die met antistoffen zijn omgeven
Macrofagen (in alle weefsels aanwezig, maar hebben een naam in weefsels)
o Monocyten
Zitten in verschillende weefsels Differentiëren tot verschillende macrofagen
Diapedese proces waarbij macrofagen naar plaats van infectie gelokt
worden
o Werking: Fagocytose: fagocyterende MO
= Verwijderen celresten en ziekteverwekkers vormen eerst lijn van cellulaire
verdediging
1. Aanhechting microbe aan fagocyt
2. Opname in de cel
3. Vorming fagosoom
4. Fusie met lysosoom fagolysosoom
5. Digestie v/d opgenomen microben door enzymen
6. Vorming van restpartikels met overteerbaar materiaal
7. Vrijstelling afval
3. Immunologische surveillance/ NK-cellen
Sporen afwijkende cellen op en doden ze
NK-cellen scheiden perforines af doorboren celmembraan apoptose
NK-cellen scheiden proteases af eiwit splitsende enzymen in cel gepompt apoptose
Apoptose: Ja/Nee?
Activerend signaal reactie in NK-cel
MHC-I inhiberend signaal is altijd voorrang nooit apoptose (geen MHC-I receptor geen inhiberend signaal geen
apoptose)
Nee (activerend + inhibirend)
Ja (enkel activerend)
Nee
, Nee
4. Beschermingseiwitten: Interferon en Complementsysteem
Complementsysteem
o Systeem werkt complementair aan de werking van antistoffen, start een
kettingreactie.
o Vernietigt celwand van de doelcel
o Trekt fagocyten aan
o Stimuleert de ontstekingsreactie
Interferon (groep van cytokines): signaalstof bij virale infectie
signaalmolecule met effect op groei,
voortbeweging, celdood, differentiatie
Werking interferon bij tegen virale infectie
1. Een viruspartikel infecteert een cel en zet zijn
inhoud vrij in de cel.
2. Door infectie worden eigen genen geactiveerd.
Transcriptie van interferon wordt geactiveerd.
3. Het interferon EW wordt aangemaakt vanaf mRNA.
4. EW wordt gesecreteerd.
5. Het geeft naburige cellen signaal om anti-virale EW
aan te maken. Deze zorgen dat nieuwe virussen
niet kunnen binnendringen en vermenigvuldigen.
5. Beschermingsmechanismen: Ontsteking en Koorts
Ontsteking: niet specifieke reactie op beschadiging
o Symptomen: Rubor (roodheid), Calor (warmte), Dolor (pijn), Tumor (Zwelling)
soms functieverlies
o Doel:
Tijdelijk herstel op plaats van verwonding
Verspreiding van ziekteverwekkers vanaf de plaats van verwonding vertragen
Verdedigingsmechanismen mobiliseren die ziekteverwekkers kunnen
uitschakelen
weefselherstel
door bv. beschadiging weefsel
zorgen ook voor pijn (dolor)
Histamine + Heparine