Psychologie: Hoofdstuk 6
Sociale psychologie
Wat is sociale psychologie?
o Sociale psychologie= de wetenschap die bestudeert hoe gedachten, opvattingen,
gevoelens en gedragingen van een persoon worden beïnvloed door de aanwezigheid
van anderen
o Anderen= personen die behoren tot ons sociale netwerk
o Sociale netwerken= mensen waarmee we met enige regelmaat te maken
krijgen
De sociale relaties die iemand in zijn verschillende netwerken
onderhoudt (voorzitter, student, collega, vader, …), zijn van invloed op
de gedachten en gevoelens van die persoon
o We onderscheiden verschillende zones:
o Centrale zone: personen met wie iemand het meest
intensief en intiem omgaat
VB: partner, kinderen, beste vrienden, …
o Tussenzone: personen met wie men met enige
regelmaat contact heeft, maar niet intensief en intiem
VB: collega’s
o Perifere zone:
o Perifere zone: personen met wie men af en toe
contact heeft en waarbij contact oppervlakkig is
o Tussenzone:
VB: kennissen, buren, verre familie, …
Inzicht in sociale situati es
o Doorheen levensloop doet men kennis op (door ervaringen) om in verschillende
situaties aangepast gedrag te stellen
o In verschillende relaties zal je je anders gaan gedragen
o Opslaan van kennis gebeurt niet willekeurig, wel a.d.h.v. schema’s eenvoudige en
samenhangende gehelen
o Schema’s:
Gebeurtenissenschema’s: hoe kan een persoon zich doelgericht
gedragen in verschillende situaties
Persoonsschema’s: bevatten informatie over kenmerken van andere
mensen
Rolschema’s: geven aan welk gedrag iemand in een bepaalde rol of
functie zal vertonen
Attitudeschema’s: bevatten opvattingen en oordelen over allerlei
situaties -> volgens norm, wat is maatschappelijk aanvaard
Zelfschema’s: geven aan hoe personen zichzelf zien
, Waarnemingen van anderen
o Eerste indruk belangrijk bij vormen van oordeel
o Eerst indruk geeft indruk op basis van een gevoel
o VB: hoe is iemand gekleed, hoe praat iemand, hoe beweegt iemand en hoe
ziet iemand eruit
o Fysieke aantrekkelijkheid speelt hierbij een rol
o Impliciete persoonlijkheidstheorie= schema dat men gebruikt om verschillende
persoonlijkheidseigenschappen te groeperen
o = intuïtief proces, niet gebaseerd op wetenschappelijke feiten
o = ook d.m.v. conditionering
VB: iemand die als vriendelijk wordt beoordeeld, zal ook sneller als gul
worden beoordeeld -> Halo-effect
VB: iemand die als opvliegend wordt beoordeeld, zal ook sneller
geassocieerd worden met andere negatieve eigenschappen -> Horn
effect
ETIKETTEREN, CATEGORISEREN EN VOOROORDEEL
o We hebben veel wisselende, snelle en vaak oppervlakkige contacten, waardoor
noodzaak om snel iemand te kunnen beoordelen:
o Etiketteren
Snel karakteriseren van anderen, zonder dat je diegene goed kent
(a.d.h.v. globale persoonsschema’s)
VB: asociaal, onbetrouwbaar, …
o Categoriseren
Persoon een eigenschap geven van een bepaalde groep waartoe hij of
zij behoort. Ook a.d.h.v. uiterlijke kenmerken
VB: hooggeschoolden, allochtonen, uniform, …
o Stereotypering/vooroordelen
Oordeel over eigenschappen van iemand zonder bevestiging dat
diegene de eigenschap daadwerkelijk heeft
VB: alle Nederlanders zijn gierig
o Fundamentele attributiefout
Negatief gedrag van anderen eerder aan persoon toeschrijven dan aan
context. Positief gedrag van andere eerder aan context toeschrijven
dan aan persoon. Voor eigen gedrag net omgekeerd