Hoofdstuk 4: comparatieve verteringsfysiologie
Deel A
Dieren kunnen heel complexe spijsverteringsstelsels hebben of net heel eenvoudige. Een
voorbeeld van een diersoort met een heel eenvoudig spijsverteringsstelsel is de vis (buiten de
darm is er niet veel meer qua spijsverteringsstelsel terug te vinden bij de vis).
Classificatie volgens voederstrategie
Carnivoren Vleeseters
Omnivoren Alleseters
Insectivoren* Insecteneters
Granivoren Zaad- en noteneters
Frugivoren Fruiteters
Herbivoren Planteneters
Folivoren Bladeters
Exudativoren Sappen uit planten en bomen
Piscivoor Viseter
* Er zijn meer dieren dan men zou denken die insectivoor zijn! Bv. Bepaalde beren zoals de
sloth bear (lippenbeer) die in Azië leeft.
Je kan niet door gewoon naar een dier te kijken een classificatie maken, je moet dit opzoeken!
Opgelet! In dit vak spreken we over de voedingsstrategieën en dus niet over de classificaties
die we eerder gezien hebben in het vak dierkunde.
De orde van de carnivoren, bijvoorbeeld, is heel breed. We hebben de Felidae (katachtigen),
Canidae (hondachtigen), Ursidae (beren) enz.
Veel beren zijn geen carnivoor, zoals bijvoorbeeld de panda die enkel leeft van bamboe. De
panda behoort dus tot de orde van de carnivoren, maar is een herbivoor.
Classificatie via spijsverteringsfysiologie
De classificatie via de spijsverteringsfysiologie is een handige tool om tot betere voeding te
komen bij dieren in gevangenschap en om beter te weten wat de noden zijn van de dieren.
Hoe komt het dat wanneer je een paard en een
schaap veel suiker of zetmeel geeft, dat beide
dieren daar anders op zullen reageren?
Een paard zal verdikken als je veel suiker en/of
zetmeel geeft. Een schaap zal vermageren als je
het veel suiker en/ of zetmeel geeft. Hoe komt
dit? Wat is het mechanisme hierachter? Dit is heel
belangrijk om te weten. Beide dieren zijn niet
gezond. Het paard wordt té dik en zal als gevolg
veel andere aandoeningen kunnen ontwikkelen.
Het schaap wordt té mager wat een teken is dat
,er tekorten komen bij het dier en dat het spijsverteringsstelsel niet goed functioneert bij het
dier.
Als je kijkt naar de tekeningen, zie je dat er een verschil is tussen het spijsverteringsstelsel van
een paard en van een schaap.
Het paard heeft een kleine maag en een
dunne darm die loopt in een goed
ontwikkelde dikke darm. Een heel belangrijk
deel van het spijsverteringsstelsel van een
paard is de dikke darm.
Bij schapen komt de slokdarm uit bij de
magen. Een schaap is net zoals een koe of een
geit, en heeft vier magen (drie voormagen en
één echte maag). De maag is dus vrij
ingewikkeld. Daarna heb je een vrij lange
dunne darm en de dikke darm die niet echt
volumineus/ ingewikkeld is zoals bij het paard.
Bij het schaap is het maagcomplex het
belangrijkste deel van de vertering, terwijl dit
bij het paard de dikke darm is.
We stellen dezelfde vraag nogmaals. Hoe komt het dat een orang-oetan in gevangenschap zal
verdikken bij een teveel aan suikers en zetmeel en dat een colobus aap met hetzelfde dieet zal
vermageren?
Hier ook, als je kijkt naar de tekeningen, zie je dat er een verschil is tussen het
spijsverteringsstelsel van een orang-oetan en van een colobus aap.
Een orang-oetan beschikt over een kleine
maag die overgaat in een vrij eenvoudige
dunne darm. En men ziet dat de dikke
darm beter ontwikkeld is dan de maag, ze
is vrij volumineus in vergelijking met de
maag.
Kijken we naar de Colobus aap, dan zien
we dat niet. De dikke darm stelt niet
zoveel voor, maar de maag is veel groter
en gecompliceerder. Colobus hebben ook
een soort voormagencomplex, deze is
niet hetzelfde zoals die van herkauwers
zoals runderen, maar de maag bestaat
ook uit verschillende compartimenten.
, Je kan het paard en de orang-oetan, op vlak van spijsverteringsstelsel, vrij goed vergelijken.
Hetzelfde geldt voor het schaap en de Colobus aap.
We weten nog steeds niet hoe het komt dat het paard en de orang-oetan zullen verdikken en
het schaap en de Colobus aap zullen vermageren bij een dieet bestaande uit veel suikers en
zetmeel. Het antwoord op deze vraag zal later deze les aan bod komen.
Is het belangrijk om te beseffen waarom bepaalde diersoorten verdikken/ vermageren bij een
bepaald dieet? Ja want als het gaat over dieren die te dik worden, wordt er heel snel verwezen
naar de voeding. Als het gaat over dieren die te mager worden, is dit niet zo. Men gaat niet zo
snel denken aan de voeding en dan heb je soms een lange weg voordat de gezondheid van die
dieren gaat verbeteren. Dit is zeker heel belangrijk bij dieren waarbij de maag een belangrijk
deel is van het spijsverteringsstelsel.
Als we gaan classificeren volgen spijsverteringsfysiologie heb je twee belangrijke opdelingen:
de auto-enzymatische spijsvertering en de allo-enzymatische spijsvertering. Je hoort het
woord ‘enzymen’ terugkomen. Enzymen zijn belangrijke stoffen die ons helpen in het lichaam
om voeders te gaan verteren, eiwitten, bijvoorbeeld, worden verteerd door het enzym
pepsine. Enzymen hebben we dus nodig om te verteren zodat alle bouwstenen in het bloed
terechtkomen en we zo ons lichaam kunnen ondersteunen.
Het woord ‘auto’ duidt op ‘zelf’ en het woord ‘allo’ duidt op ‘ander’. Bij de auto-enzymatische
spijsvertering gebeurt de spijsvertering dus zelf door enzymen. De dieren die onder deze
categorie behoren, gaan het merendeel van hun voeding verteren via enzymen.
Allo-enzymatische spijsvertering gebeurt door iets anders dan enzymen. Vele dieren hebben
niet genoeg aan hun eigen enzymen, we spreken dan voornamelijk over planteneters. Er zijn
veel plantenonderdelen die onze enzymen niet aankunnen. Er zijn diersoortverschillen maar
vezels van planten worden sowieso moeilijk verteerd. Daarom hebben we dus iets anders
nodig dan enzymen. Dieren gebruiken in plaats van enzymen voornamelijk microbiota in hun
spijsverteringsstelsel. We hebben allemaal microbiota in ons spijsverteringsstelsel. Microbiota
zijn bacteriën en bepaalde gisten die ervoor zorgen dat bepaalde aspecten uit de voeding, die
onze enzymen niet kunnen verteren, toch nog verteerd worden.
Allo-enzymatische spijsverteerders zijn dieren waarbij dat stuk omtrent die bacteriën heel erg
belangrijk wordt. Wij (mens) hebben die microbiota zitten in onze dikke darm, maar dat is
beperkt. Een carnivoor (vleeseter) heeft dat ook in zijn dikke darm, maar ook zeer beperkt.
Een dier met een allo-enzymatisch spijsverteringsstelsel heeft op een bepaalde plaats enorm
veel van die bacteriën zitten. Dit wil zeggen dat er ook veel ruimte nodig is om al die bacteriën
te ‘huishouden’, daarom is er een deel in het spijsverteringsstelsel dat ‘groter’ wordt gemaakt,
en plaats biedt aan die microbiota.
Microbiota gaan verteren op een manier die we fermentatie noemen. Bij fermentatie gaan de
microben fermenteren waardoor ze gaan groeien, bijproducten gaan vormen (bv. Bepaalde
zuren, bepaalde gassen) en tegelijkertijd gaan ze de gastheer helpen door het voeder te gaan
verteren. Er is dus een wisselwerking tussen het dier en de microbiota en bij allo-enzymatische
spijsvertering is de fermentatie dus heel erg belangrijk.