SAMENVATTING WERELDORIËNTATIE
1. PLANTEN EN ZWAMMEN IN DE HERFST
1.1 INLEIDING
Wat zijn planten? Wat deze organismen gemeenschappelijk hebben, is de aanwezigheid van bladgroen dat een
belangrijke rol speelt bij fotosynthese. Door fotosynthese kunnen planten hun eigen voedsel aanmaken, wat
hen uniek maakt onder de levende organismen. Planten worden ingedeeld in verschillende categorieën op
basis van bouw en voortplanting. Een vrij eenvoudige manier om dit te doen is de volgende:
• Wieren
• Mossen
• Paardenstaarten
• Varens
• Zaadplanten:
o Naaktzadigen
o Bedektzadigen
1.2 HERFSTVRUCHTEN
Algemene Kenmerken:
Alle vruchten ontstaan uit bloemen. In de lente bloeien de bomen: opvallend zoals de fruitbomen, of
onopvallend zoals bij beuk, eik e.a. Eens de bloemen bevrucht zijn, groeit het vruchtbeginsel (onderste deel van
de stamper) uit tot een vrucht. Op het einde van het groeiseizoen, voor de boom zijn bladeren verliest, zijn de
vruchten volgroeid en rijp. Bij een aantal vruchten kun je nog duidelijk resten van de bloem onderscheiden:
“kroontje” van een appel is afkomstig van meeldraden, steeltje van een vrucht is afkomstig van bloemsteel,
puntig uiteinde van sommige vruchten (o.a. citroen) is afkomstig van stempel/stijl. Vruchten zorgen voor de
voortplanting van de boom. Alle vruchten bevatten immers een of meerdere zaden. De zaden die op een
geschikte plaats terecht komen zullen de volgende lente ontkiemen.
,Vruchten klasseren:
Het is veel beter om samen met de kleuters te zoeken naar overeenkomsten, verschillen, typische kenmerken
die voor hen waarneembaar zijn en aansluiten bij hun eigen interesse. Kenmerken die vanuit biologisch
standpunt bekeken, weinig waarde hebben, worden dan juist wel belangrijk! Denk maar aan het al dan niet
eetbaar of giftig zijn, kleurschakeringen enz.
Vlezige vruchten:
Vlezige vruchten hebben sappig vruchtvlees. Ze zijn vaak fel of opvallend gekleurd. Er zijn eetbare soorten bv
sinaasappel, tomaat, kers,… soorten die niet eetbaar zijn omwille van hun slechte smaak bv durian en soorten
die pas eetbaar zijn als de schadelijke stoffen door koken vernietigd zijn bv vlierbessen. Giftige vruchten
kunnen ernstige vergiftigingsverschijnselen veroorzaken, en zelfs dodelijk zijn bv lijsterbes en zuurbes. Leer de
kinderen om NOOIT te eten of te proeven van bessen en vruchten die ze in de tuin, in het bos... vinden.
Alle soorten hebben:
• een schil, die het vruchtvlees beschermt
• suikerhoudend lekker vruchtvlees
• een of meerdere zaden
Elke soort fruit heeft zijn eigen typische kenmerken: vorm, kleur, smaak, geur, aanvoelen van schil en
vruchtvlees, hardheid, sappigheid. De verschillende variëteiten van een soort kunnen onderling ook sterk
verschillen.
Opmerkingen: Sommige vlezige vruchten zijn niet enkel ontstaan uit het vruchtbeginsel. Dat zijn de
schijnvruchten. Bij deze vruchten wordt het hoofdbestanddeel van de vrucht gevormd door uitgegroeide delen
die niet tot het vruchtbeginsel van de bloem behoorden. B.v. Bij de aardbei is de bloembodem vlezig
uitgegroeid, en langs de buitenzijde bezet met kleine dopvruchtjes (droge vruchten).De rozenbottel is een
holle, vlezig uitgegroeide bloembodem. Ook de appel en een framboos zijn schinvruchten.
Fruit wordt vaak onderverdeeld in inheems en uitheems. Dit heeft bij kleuters slechts zin als er naast
waarnemingen van fruit en een bezoek aan een fruitwinkel of markt, ook een uitstap gemaakt wordt naar een
boomgaard of fruitkweker waar de kinderen zien dat bepaalde soorten echt bij ons gekweekt worden. Ook bij
de groenten in de moestuin vind je vlezige vruchten. Denk maar aan tomaten, pompoenen, komkommers…
,Droge vruchten:
De volgende kenmerken kunnen gebruikt worden bij het onderling vergelijken van de vruchten:
• Zit de vrucht in een bolster of een komvormig napje?
o Vergelijk de structuur en de kleur van verschillende bolsters aan binnen- en buitenzijde
o Is het napje gesteeld? Korte of lange steel? Vergelijk de vorm van verschillende napjes
• Is de vrucht eetbaar?
• Is de vruchtwand houtachtig of leerachtig?
• Vergelijk de grootte en het gewicht van de vruchten
Let op! De grootte van vruchten is moeilijk te vergelijken bij vruchten met een verschillende vorm. Om een
groep vruchten te seriëren naar grootte, moeten ze dezelfde vorm hebben. Vruchten sorteren volgens grootte
kan niet, tenzij het gebeurt met de opdracht “groter of kleiner dan… (deze appel bv.). Je moet duidelijke
afspraken maken, zoals: "we zoeken de langste vrucht, we zoeken de dikste kastanje..."
• Is de vrucht gevleugeld? Heeft ze vleugelvormige aanhangsels?
• Is de vrucht eigenlijk een vruchtengroep? M.a.w. vruchten ontstaan uit bloemen die dicht bij elkaar
stonden, of verschillende vruchten ontstaan uit 1 bloem? vb. : elzenprop, vruchtjes van de berk
Elke soort heeft zijn eigen typische kenmerken, d.w.z. kenmerken die je alleen bij die soort terugvindt. Elke
vrucht heeft zijn eigen typische vorm, kleur, aanvoelen ...
Veel kruidachtige planten, zowel gekweekte planten in bloementuin en moestuin als wilde planten, krijgen in
de nazomer en de herfst droge vruchten.
Vruchten met bolsters en napjes: Amerikaanse eik, zomereik, beuk, hazelnoot, tamme kastanje,
paardenkastanje
Vruchten met vleugels: haagbeuk/ linde/ es/esdoorn
Vruchtengroepen, m.a.w. vruchten die met veel bij elkaar zitten in 1 structuur: berk/els
Verspreiding van zaden en vruchten:
• Actieve verspreiding: Sommige planten schieten zelf hun zaden weg bv. Springzaad
• Verspreiding door de wind: Zaaddoosjes worden door de wind heen en weer bewogen. De kleine
zaadjes worden door kleine openingen uit de vrucht geschud en een eindje door de wind
meegevoerd. bv. klaproos
De vruchten of de zaden van een aantal planten zijn voorzien van vleugeltjes of pluisjes,
waardoor ze gemakkelijker door de wind meegevoerd worden. bv. Esdoorn
• Verspreiding door dieren: Bessen worden vaak door vogels gegeten. De zaden verteren niet en
komen via de uitwerpselen op een grote afstand van de moederplant terecht. bv. Lijsterbes
Dieren die in de herfst een wintervoorraad aanleggen, begraven zaden en vruchten onder de
grond. Een vergeten wintervoorraad is de verklaring voor de verspreiding van grote vruchten
zoals eikels en kastanjes. bv. Vlaamse Gaai
Zaden en vruchten blijven vaak kleven aan de vacht en de poten van dieren. Sommige vruchten
hebben haakjes of stekels waardoor ze meer kans hebben om te blijven kleven aan de vacht van
dieren. bv. Nagelkruid
Zaden met suikerhoudende aanhangsels worden door mieren verspreid. bv. Viooltjes
• Verspreiding door water: Vruchten en zaden van planten die in en om het water groeien blijven
drijven op het water, waardoor ze meegevoerd worden met de stroming. Een eind verder blijven
ze steken aan de oever of rotten en zakken naar de bodem waar ze kunnen ontkiemen. Vb. Gele
lis
,1.3 BOMEN EN HEESTERS
Bouw van een boom:
Wortels: bomen hebben een zeer uitgebreid, sterk vertakt wortelgestel Functie : bevestiging van de boom in de
bodem en opneming van water en mineralen
Stam: is de stengel van de plant, is bij bomen en heesters houtachtig en bijgevolg erg stevig Functie :
ondersteuning en transport van water, mineralen en suikers
Kruin: is opgebouwd uit sterk vertakte takken en twijgen met bladeren. Functie: in de bladeren gebeuren
belangrijke levensverrichtingen: fotosynthese, ademhaling en verdamping
De twijgjes van een boom of heesters eindigen in een knop: de eindknop. Daar wordt de twijg langer:
lengtegroei of hoogtegroei. Vertakkingen groeien vanuit de okselknoppen van de bladeren. De stam en de
takken worden elk jaar dikker: diktegroei.
De stam van een boom wordt veel dikker dan die van een struik of heester. Een heester bestaat vaak uit
verschillende dunne stammetjes. Een strikt onderscheid tussen boom en heester is echter moeilijk te maken.
De houtige stengel:
Dwarse doorsnede: Een dwarse snede door een stam of tak toont ons de volgende
structuren: schors, bast, hout met jaarringen, merg en mergstralen.
Diktegroei: Tussen hout en bast ligt een dunne laag: het cambium. Het is een
belangrijke laag om de diktegroei te begrijpen. Het is een delingsweefsel, dat naar de
ene zijde hout vormt en naar de andere zijde bastweefsel. Eens gevormd, delen de
cellen van hout en bast niet meer. Het is dus door de activiteit van het cambium dat de
boom elk jaar dikker wordt.
Hout en jaarringen: In het hout gebeurt het transport van water, van de wortels naar de bladeren. Het is
opwaarts transport. Het transport gebeurt door lange vaten. Die zijn opgebouwd uit cellen met verstevigde
wanden en een grote porie. Dank zij de dikke verstevigde wanden van de houtvaten, kan het hout ook zijn
tweede functie vervullen nl. stevigheid verlenen aan de stam.
De cellen waaruit de houtvaten opgebouwd worden, worden gevormd door het cambium. In het voorjaar
vormt het cambium wijde vaten, het licht gekleurde voorjaarshout. In de zomer worden vaten met een kleine
porie gevormd, het donker gekleurde zomerhout. Vanaf september staakt het cambium zijn activiteit, om in
het voorjaar opnieuw met de productie van wijde vaten te beginnen. Zo ontstaan de jaarringen: de overgang
van voorjaarshout naar zomerhout gaat vrij geleidelijk, maar tussen het hout van twee jaren ontstaat een
scherpe grens. Het hout tussen twee jaargrenzen, een jaarring, bestaat dus uit een lichte band voorjaarshout
en een donkere band zomerhout. Aan de hand van de jaarringen kan men de leeftijd en de geschiedenis van de
boom aflezen. De oudste delen van het hout noemt men het kernhout. Dit deel zorgt voor de stevigheid. Er
vindt geen transport van water en mineralen meer plaats. Dit hout wordt gebruikt voor meubels omwille van
de stevigheid. Enkel in de jongste delen van het hout (spinthout) vindt het opwaarts transport plaats.
Bast , schors en merg: De bast bestaat uit vaten waarin transport van water met suiker gebeurt, van de
bladeren naar de stam en de wortels. Het is neerwaarts transport. De schors is een dode laag, die door de
diktegroei van de stam te nauw wordt, scheurt en afbladert. Er wordt door onderliggende lagen steeds nieuw
schorsweefsel gevormd. Schorsweefsel is ondoordringbaar voor water en beschermt de onderliggende levende
lagen tegen uitdroging, invloed van het weer en aantasting door parasieten en ziekten. Op de doorsnede van
een jonge twijg zien we centraal het merg. Het merg is een opslagplaats van reservevoedsel. Vanuit de bast
lopen fijne strepen straalsgewijs naar het merg. Het zijn de mergstralen die zorgen voor het transport van de
suikers van de bast naar het merg en omgekeerd. In oudere twijgen en stammen verdwijnt het merg.
, Loofbomen verliezen hun bladeren:
Bescherming tegen uitdrogen: Langs de wortels neemt een boom water op uit de bodem. Dit proces kan maar
doorgaan als het warm genoeg is. In de herfst, en zeker in de winter wordt het kouder, waardoor de
wateropname sterk vermindert of stopt. De bladeren blijven echter water verdampen. De boom zou uitdrogen
als de bladeren blijven staan. Om dit te voorkomen heeft de natuur voorzorgsmaatregelen genomen. De
bladeren worden afgeworpen tegen de tijd dat er geen wateropname meer mogelijk is. De schors en de
knopschubben beschermen de onderliggende lagen tegen uitdrogen. Hevige wind en regen kunnen enkel het
afvallen van reeds los zittende bladeren versnellen.
Vanaf augustus wordt het afvallen van de bladeren al voorbereid door de boom. Deze processen komen op
gang door het korter worden van de dagen. Op de grens tussen bladsteel en twijg wordt een speciaal weefsel
gevormd: het scheurweefsel. Het is een soort kurk, die weinig water doorlaat. De watertoevoer naar het blad
vermindert sterk. De groene kleurstof, het bladgroen, wordt afgebroken. De afvalproducten geven het blad zijn
mooie herfstkleuren. Het voedsel wordt uit het blad afgevoerd naar andere delen van de boom: naar de
knoppen, de wortels, het hout en het merg. Het afvallen van de bladeren is dus een actief proces. We kunnen
beter zeggen dat de boom zijn bladeren afwerpt.
Afgevallen bladeren in de natuur: De laag afgevallen bladeren die elk jaar onder bomen en struiken terecht
komt heeft een belangrijke betekenis voor het leven in dat stukje natuur:
• ze beschermen de wortels tegen vorst
• ze houden de bodem vochtig
• veel dieren vinden er een schuilplaats om te overwinteren
• vogels vinden er voedsel in de winter nl. allerlei insecten, wormpjes, larven, … die er onder en tussen
verstopt zijn
De natuur zorgt zelf voor het opruimen van al die afgevallen bladeren, takjes, dood hout enz. Een
afvalprobleem zoals dat van de mensen kent de natuur niet. De diertjes die tussen en onder de halfverteerde
bladeren leven zorgen voor de eerste stappen in het verteringsproces. Uiteindelijk zijn het de zwammen en de
bacteriën in de bodem die de kringloop sluiten. Ze voltooien het proces van humusvorming: ze zetten het afval
om in mineralen, dat op die wijze beschikbaar wordt als voedsel voor de planten.
In de herfst alle afgevallen bladeren weghalen vanonder bomen en struikgewas in de tuin is nadelig voor de
planten en milieuonvriendelijk. Je verstoort de natuurlijke kringloop van voedsel in de natuur. Met afgevallen
en rottende bladeren lok je heel wat kleine diertjes en vogels naar je tuin. Het maakt je tuin zoveel boeiender,
en je steekt de natuur en het natuurbehoud een handje toe.
Humusvorming:
• Bovenlaag
o Laag van bladeren, vruchten, dierlijk materiaal/ net op de bodem terecht gekomen
• Strooisellaag
o bestaande uit recent gevallen materiaal, meestal niet ouder dan een jaar en met een zeer losse
structuur
• Humuslaag
o Humus wordt gevormd door de ontbinding van plantaardig en dierlijk materiaal. Vaak wordt het
woord humus gebruikt als synoniem voor compost, dit is onjuist. Compost is een resultaat van een
door mensen gecontroleerd ontbindingsproces.
Groenblijvers:
Niet alle struiken verliezen hun bladeren in de herfst. De bladeren van de groenblijvers vertonen wel een aantal
kenmerken die we bij de andere loofbomen niet terugvinden:
• de waslaag op de bladeren beschermt tegen uitdrogen
• hoe kleiner het bladoppervlak, hoe minder verdamping
• stekels schrikken hongerige dieren af in de winter, en voorkomen dat de plant kaal gevreten wordt