INHOUDSOPGAVE
3.1 Klassieke leer...........................................................................................15
3.2 Positivisme...............................................................................................18
3.3 Nieuw sociaal verweer..............................................................................20
3.4 Nieuw realisme.........................................................................................21
4.1 Misdrijf......................................................................................................26
4.2 Vervolging................................................................................................28
4.3 Sanctie.....................................................................................................29
4.4 Uitvoering.................................................................................................31
4.5 Crisis.........................................................................................................32
5.1 Nationale bronnen....................................................................................33
5.2 Internationale bronnen.............................................................................37
2.1 Vormen van interpretatie.........................................................................41
2.2 Verduidelijking a.d.h.v. interpretatiecasussen.........................................41
2.3 Verankering in het nieuwe strafwetboek?................................................47
4.1 Inleiding....................................................................................................54
4.2 Geldigheidsduur van een strafwet...........................................................54
4.3 Wetsconflicten tussen opeenvolgende strafwetten (in de tijd)................56
Twee extra’s...................................................................................................63
5.1 de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen.......................66
5.2 De toepassing van de strafwet naar de politieke persoon.......................71
6.1 inleiding....................................................................................................76
6.2 Territorialiteit...........................................................................................76
6.3 Extraterritorialiteit....................................................................................79
6.4 Extra.........................................................................................................82
1.1 defenitie...................................................................................................84
1.2 Constitutieve elementen van het misdrijf................................................86
2.1 1Indeling op basis van de strafmaat (kwantitatieve indeling)..................88
2.2 Indeling op basis van het moreel element..............................................94
2.3 Indeling volgens de Grondwet (politieke en persmisdrijven)...................95
2.4 Indeling op basis van de uitvoeringswijze van je misdrijf.........................98
2.5 Andere indelingen....................................................................................99
3.1 1: Noodweer...........................................................................................100
3.2 Noodtoestand.........................................................................................102
3.3 Wettelijk voorschrift...............................................................................105
1
,3.4 Hoger bevel............................................................................................107
4.1 De verschoningsgronden........................................................................108
4.2 Verzachtende omstandigheden..............................................................112
4.3 Verzwarende omstandigheden...............................................................115
1.1 Begrip.....................................................................................................117
1.2 Objectieve aansprakelijkheid.................................................................117
1.3 Vermoedens...........................................................................................118
1.4 Causaliteit..............................................................................................119
2.1 Inleiding..................................................................................................124
2.2 Opzet (i.t.t. beweegreden).....................................................................124
2.3 Onachtzaamheid....................................................................................127
1.1 inleiding..................................................................................................128
1.2 Constitutieve elementen........................................................................131
1.3 Straf (objectivistische en subjectivistische pogingsleer)........................132
1.4 Onmogelijk misdrijf................................................................................135
2.1 Inleiding..................................................................................................137
2.2 constitutieve elementen v.d. strafbare deelneming...............................140
2.3 Bestraffing v.d. strafbare deelneming....................................................143
2.4 Praktijkvoorbeeld....................................................................................144
1.1 Inleiding..................................................................................................148
1.2 Doodstraf................................................................................................150
1.3 Vrijheidsstraf..........................................................................................152
1.4 Geldboete...............................................................................................152
1.5 Confiscatie..............................................................................................153
1.6 Werkstraf................................................................................................157
1.7 Andere....................................................................................................158
2.1 Herhalng.................................................................................................160
2.2 Samenloop ............................................................................................164
2
,ALGEMENE INLEIDING
1. DEFINITIE
Wat versta jij onder het materieel strafrecht?
Breed
Geheel van rechtsregels: regels over misdrijven en straffen
“De regels die uitleggen welke gedragingen maatschappelijk ongewenst
zijn en op welke manier we daarop moeten reageren”
Context waarin misdrijven gepleegd werden
Maar: niet enkel A en B, maar ook C
Het materieel strafrecht gaat over…
A. Misdrijven: de gedragingen die ongewenst zijn
B. Straffen: reactie op die misdrijven
C. Hoe straffen: hoe bepalen we welke straf gepast is voor een
bepaalde persoon, al dan niet rekening houdend met de context van
de gedragingen
Woorden zoals daderschap, poging, herhaling, deelneming… behoren dus ook
tot de cursus van het materieel strafrecht
STRUCTUUR VAN HET STRAFWETBOEK
Structuur van het strafwetboek bekijken in het licht van de definitie van
materieel strafrecht
1. Boek I – Misdrijven en bestraffing in het algemeen
2. Boek II – Misdrijven en bestraffing in het bijzonder
Boek I van het strafwetboek
Boek I geeft de basisprincipes en algemene beginselen van het strafrecht
Fundament van het strafrechtssysteem
o Eerste hoofdstukken (HI – HIII): basisprincipes over misdrijven (A) en
straffen (B)
o Vanaf hoofdstuk IV: principes en regeles over hoe straffen (C)
De concrete invulling van bepaalde regels is onlosmakelijk verbonden
met de doelstelling die je nastreeft nadenken over wat je met het
strafrecht wilt bereiken: waarom ga je strafrechtelijk tussenkomen?
1. Retrospectief
o Straffen om iets dat de persoon in het verleden gedaan heeft
o Doelstelling = vergelding
2. Prospectief
3
, o Straffen om te vermijden dat die persoon in de toekomst
nogmaals dezelfde fout begaat
o Doelstelling = preventie kan (a) algemeen (gericht op iedereen)
of (b) bijzonder (gericht op de specifieke dader) zijn
3. Instrumenteel
o Straffen om iemand actief weder op te voeden, zodanig dat die
op een correcte manier aan het maatschappelijk leven kan
deelnemen
o Doelstelling = resocialisering (relatie tussen dader en
maatschappij) of verzoening (relatie tussen dader en slachtoffer)
4. Economisch
o Straffen om een vermogensvoordeel van een misdrijf bij de
dader weg te nemen of een vermogensnadeel bij het slachtoffer
te compenseren
o Doelstelling = herstel naar oorspronkelijke toestand (zowel
voor de dader als voor het slachtoffer)
De doelstelling die je nastreeft (vergelden, preventeren,
resocialiseren/verzoenen, herstellen) kleurt de invulling van de regels
Boek II van het strafwetboek
Boek II geeft het overzicht van de ongewenste gedragingen waarvoor we een
misdrijf voorzien hebben en de daarop vastgestelde straffen
Moord Titel VIII – misdrijf tegen een persoon
o Moord is een vorm van doodslag (en doodslag brengt je bij titel VIII,
hoofdstuk I, afdeling I en II) art. 390 – art. 397
Diefstal Titel IX – misdrijf tegen de eigendommen van een persoon
o Hoofdstuk I – diefstal en afpersingen art. 461 – art. 488
Belang van werken met de inhoudsopgave
Allesomvattende definitie van MSR
Een allesomvattende definitie van MSR verwijst dus niet enkel naar misdrijven
en straffen in de enge betekenis van het woord, maar eigenlijk naar misdrijven
en straffen in de ruime/brede betekenis van het woord, waar we aandacht
hebben voor o.a.:
Voorwaarden waaronder iemand verantwoordelijk gesteld kan worden
De impact op de manier waarop wij als maatschappij reageren op
ongewenst gedrag
4
, Enz.
Belang van de manier waarop de doelstellingen en het nastreven
daarvan heel het verhaal van het MSR beïnvloeden
Het materieel strafrecht moet bekeken worden in de brede zin van het
woord. Dit wil zeggen dat het niet enkel gaat over (A) misdrijven (i.e. de
door de maatschappij benoemde ongewenste gedragingen die iemand stelt)
en (B) straffen(i.e. de reactie van de maatschappij op die misdrijven), maar
ook over (C) hoe straffen (i.e. bepalen welke straf geschikt is voor een
bepaalde persoon, al dan niet rekening houdend met diens context en de
context waarin het misdrijf werd gepleegd).
Er wordt onder andere rekening gehouden met de strafrechtelijke
verantwoordelijkheid van de dader en met zaken zoals poging en
deelneming (i.e. algemene beginselen) om te bepalen welke de
toepasselijke sanctie (i.e. soorten en toemeting) is voor een welbepaalde
dader van een welbepaald misdrijf.
De concrete invulling van bepaalde regels wordt beïnvloed door
de doelstellingen die je nastreeft met het strafrechtelijk optreden. De
doelstellingen (i.e. (1) vergelding, (2), preventie, (3) resocialiseren en/of
verzoenen, (4) herstel) beïnvloeden m.a.w. heel het verhaal van het
materieel strafrecht.
Opmerking: BZS 1 gaat over HI in het handboek + eventueel inleiding HIII (cf.
doelstellingen)
5
,2. HISTORISCH OVERZICHT
Historisch kader is belangrijk, omdat dat de enige manier is dat je kritisch kan
gaan reflecteren over voorstellen die nu worden gedaan over de toekomst
VIER TIJDSVAKKEN
Opmerking: geen geschiedenisles, dus details en data zijn niet te kennen (wel
belangrijke concepten die we inhoudelijk moeten duiden en in het juiste
tijdsvlak moeten kunnen plaatsen)
1: Archaïsch
Geen strafrecht: SR bestaat op deze moment nog niet (nog geen
strafrecht “as such”)
We leven daar nog in de primitieve samenleving, waar er sprake was van
het zogenaamde talio recht (“oog om oog, tand om tand”)
o Vergelding en verzoening (wraak staat centraal)
o Geen proportionaliteit
o Recht van de sterkste
Talio recht wordt ook wel eigenrecht genoemd omdat men het recht om
een conflict op te lossen in eigen handen neemt
o Het strafrecht is een privé-aangelegenheid
o Twee families “vechten het onderling uit”
Moeilijkheden, want het is niet steeds duidelijk waarom er een
vijandigheid is tegen de leden van een andere clan (niet meer weten
waar de vete vandaan komt)
o Nefast voor het veiligheidsgevoel van de samenleving: de impact
van die bloedwraak op het maatschappelijk leven is zeer groot
o Talio-principe is katalysator voor het ontstaan van idee van
overheidstussenkomst in de middeleeuwen (omdat het zorgt voor
steeds meer en meer conflicten)
Voorbeeld: situatie in Albanië (zie ook boek) talio-recht vinden we ook
vandaag nog terug in hedendaagse samenlevingen
o Na de val van het communisme is de bloedwraak in Albanië terug zeer
belangrijk
o Bloedwraak ~ talio-principe
o In Albanië noemt men het de zogenaamde “Kanun”: “according to the
kanun the blood of a murder victim should be avenged with the blood
of the killer”
6
,2: Middeleeuwen
Overheid als bemiddelaar: tussenkomst van een vorst die zich
genoodzaakt ziet om de veiligheid in de samenleving te kunnen
garanderen
o Vorst werpt zich op als een soort van bemiddelaar en neemt het
conflict uit de handen van de partijen
o Reageren op een misdrijf is niet langer een private aangelegenheid
het is een publieke aangelegenheid geworden tussen de dader en de
overheid
Compositio en fredus: deze concepten verklaren de basis/achtergrond
van de schadevergoeding en geldboete, zoals we die vandaag kennen
A. Compositio = het bloedgeld waarmee je de wraak van het slachtoffer
afkoopt (som geld om het moreel/materieel leed van het slachtoffer
tegemoet te komen)
Voorloper van de hedendaagse schadevergoeding
B. Fredus = het vredegeld waarmee je de vorst vergoedt voor de
schade die jij veroorzaakt hebt door het verstoren van de vrede in zijn
territorium
Voorloper van de hedendaagse geldboete (vorst heeft immers
middelen moeten inzetten en tijd moeten steken in het
“terugbrengen” van de vrede)
o Misverstand: geldboete wordt betaald aan het slachtoffer dit is niet
het geval: de geldboete gaat naar de overheid, de schadevergoeding
gaat naar het slachtoffer
Strafrecht is een tak / vorm van het publiek recht, het regelt namelijk
de relatie tussen de burgers en de overheid
De strafprocedure wordt gevoerd via de principes van het Oud-
Germaanse strafproces
o Systeem van “rondreizende rechters”, die de enquête du pays (i.e.
opzoek naar een misdrijf in het vorstendom) uitvoeren
o Wanneer er een misdrijf was, ging die rechter echter niet zélf opzoek
naar de waarheid: passieve rechters gebruik maken van twee
procedures
a. Infamia-procedure: nagaan wat de status was van de betrokken
persoon (de status was dus m.a.w. doorslaggevend)
Bv.: conflict tussen dokter en bakker dokter heeft hogere status,
dus hij zal wel het slachtoffer zijn en de bakker zal wel de dader
zijn
7
, b. Godsbewijzen: irrationele experimenten/bewijsvoering
Bv.: koudwaterproeven, heetwaterproeven, met steen in het water
gegooid (wanneer drijven, god komt tussen, dus je bent
onschuldig)
o Ongelijke en wrede straffen (o.a. handafhakking, vierendeling…)
8
,3: Verlichting
Einde middeleeuwen: begin Verlichtingsdenken
Verandering dringt zich op, want de manier waarop er in de
middeleeuwen met misdrijven werd omgegaan was onhoudbaar
o Nood aan een meer humane en eerlijkere procedure
Verandering is er gekomen, maar met verschillende snelheden,
afhankelijk van het soort misdrijf dat gepleegd werd
A. Minder ernstige misdrijven: het irrationele blijft veel langer
bestaan civiel strafproces
o De passieve rechter blijft (laat zich lijden door naam en faam, of
door de eventuele tussenkomst van God)
o Verdachte en OM op gelijke voet
o Bewijzen van schuld en onschuld
B. Meer ernstige misdrijven (bv.: levensdelicten) stap voor stap
evolueren naar een inquisitoriaal strafproces
o Actieve rechter (die ook OM is), die zelf op zoek gaat naar de
waarheid: sommige rechters werden te actief en gebruiken o.a.
foltertechnieken om een bekentenis uit een verdachte te halen
(opmerking: het gaat hier dus wel over één figuur, die alle
macht bij zich heeft)
o Aanpassing van de bewijsvoering: (a) verbod op godsbewijzen,
(b) focus op waarheidsvinding (i.p.v. infamia, zie supra), (c) te
veel focus op bekentenis
Opmerking: aan de straffen zelf veranderde niets, louter het strafproces
veranderde
Franse Revolutie: écht begin van de Verlichting
Sterke reactie tegen:
o Willekeur van de rechters
o Wrede onderzoeksmethoden
o Wrede en ongelijke straffen
Belangrijke figuren: Montesquieu, Locke en Rousseau nemen het
intiatief om het Verlichtingsdenken en wat dat betekent voor het
strafrecht op papier te zetten
o Op welke manier moest het strafrecht vorm krijgen in het verlengde
van dat Verlichtingsdenken?
9
, 10