1.1 Diffusie
o Fenomeen waarbij de concentratieverschillen in een gasmengel of vloeistof vervagen in
functie van de tijd door thermische beweging van moleculen (willekeurig).
o Transport van HOGE → LAGE concentratie
o Op zeer KORTE afstand → maximale celdikte (celafmeting muis ≈ olifant)
𝐶1 −𝐶2
o Wet van FICK: 𝑄 = 𝐷 ∙ 𝐴 ∙
𝐿
D: diffusiecoëfficiënt (voor bepaalde substantie in bepaald milieu bij bepaalde temperatuur)
A: dwarse doorsnede (#nefronen in nier)
C: concentratie van substantie 1 en 2
L: afstand tussen 2 substanties
o Diffusie snelheid evenredig met dwarse doorsnede diffusiegebied + concentratieverschil
o Diffusie snelheid omgekeerd evenredig met afstand tussen substanties
o Voorbeelden:
➢ Bulk-transport (via bloedbaan): laatste stap diffusie via interstitieel vocht
➢ Afvalstoffen: via diffusie naar bloedbaan
➢ Intracellulair transport
➢ Neurotransmittors van neuronen
➢ Glucose-opnamen uit kleinste bloedvaten
1.2 Osmosis en filtratie
Osmosis
o Transport van 𝐻2 𝑂 door semi-permeabele (permeabel voor water maar niet voor
opgeloste stoffen) membraan
o Van HOGE [𝐻2 𝑂] → LAGE [𝐻2 𝑂] (<→ diffusierichting opgeloste stoffen, want [𝐻2 𝑂]
laag daar waar [𝑜𝑝𝑔𝑒𝑙𝑜𝑠𝑡𝑒 𝑠𝑡𝑜𝑓] hoog is)
o Hierdoor kan vloeistofniveau aan 1 zijde van het membraan hoger zijn
o Toepassing: hoe meer opgeloste stoffen in bloedbaan, hoe meer bloedbaan water gaat
aantrekken → moet tegen gegaan worden → filtratie door bloeddruk
o Iso-osmotisch = twee oplossingen met dezelfde osmotische druk
o Hyperosmotisch = oplossing met hoogste osmotische druk tov die met de laagste
o Hypo-osmotisch = oplossing met de lagere osmotische druk tov die met de hogere
o Osmolariteit = totaal aantal moles van opgeloste moleculen of ionen in 1 liter van de
oplossing (osmol/l) → 1 milli-osmol => OD van 18 mm Hg
➢ Gerelateerd aan TOTALE concentratie van osmotisch actieve partiekels
- NaCl dissocieert in water → 2 osmotisch actieve partikels
➢ Osmolariteit lichaamsvochten: 280-295 milli-osmol/l
o Osmolaliteit = totaal aantal opgeloste moleculen of ionen per kg 𝐻2 𝑂
➢ In lichaamsvochten verschil met osmolariteit verwaarloosbaar <1%
, Filtratie
o Transport van 𝐻2 𝑂 doorheen een semi-permeabele membraan onder de
invloed van drukverschillen
o Gebied van HOGE druk → LAGE druk
o Vloeistofdruk in 𝐻2 𝑂 = Hydrostatische druk
o Druk die nodig is om vloeistoftransport (via osmose) te beletten =
osmotische druk (mm Hg)
Wanden in capillairen hebben poriën → staan filtratie toe:
HD in capillairen > druk in weefselvocht → filtratie vocht UIT de capillairen
[𝑜𝑝𝑔𝑒𝑙𝑜𝑠𝑡𝑒 𝑠𝑡𝑜𝑓𝑓𝑒𝑛] in bloed > weefselvocht → osmose vocht IN de capillairen
➔ Vochttransport door filtratie <→ osmose
Celmembranen
o Barrière tegen vrije uitwisseling van vele opgeloste stoffen
o Aquaporiën = proteïne-kanalen die specifiek doorgankelijk zijn voor [𝐻2 𝑂]
➢ Aantal varieert in de tijd oiv hormonen (DYNAMISCH)
o Semi-permeabel membraan → waterdoorlaatbaar via osmose
➢ Osmolariteit intra- en extracellulair ongeveer =
➢ Intracellulaire afbraak moleculen → meer osmotisch actieve partikels →
wateraantrekking
➢ Synthese macro-moleculen → minder osmotisch actieve partikels → water treedt uit
o Flexibel
➢ kan niet weerstaan aan vervorming
➢ cellen krimpen of zwellen bij wijziging osmolariteit binnen of buiten de cel
▪ RBC exploderen als uitgedroogd dier plots veel water opneemt → urine rode
schijn (hemoglobine), geen zuurstoftransport → shock → ꝉ
o Plantencellen hebben een stijve wand, turgor is drukverschil: HD in cel > HD buiten cel
1.3 Water
o 70% van lichaamsgewicht en 99% van alle moleculen in lichaam
o Capaciteit om waterstofbindingen aan te gaan → hoog smeltpunt en kookpunt
o Enige molecule die als vast, vloeibaar en gas kan bestaan bij aardse temperaturen
o Dipool (O-atoom negatieve lading, H-atoom positieve lading)
o Kan grote hoeveelheden warmte-energie opnemen/afgeven, zonder hoge stijging van
snelheid molecule en dus ook temperatuur → groot belang stabilisatie
lichaamstemperatuur
o Snelst bewegende moleculen → gasfase (evaporatie) → doet de gemiddelde snelheid van
de moleculen en dus ook de temperatuur dalen => water evaporatie is een effectieve
manier om systemen te behoeden voor overbehitting
o Kan het hoogst aantal verschillende substanties oplossen (lichaamsvochten), veel stoffen
kunnen maar interageren wanneer ze opgelost zijn
o Ionaire stoffen lossen goed op door elektrostatische aantrekking (hydratatie ionen)
o Niet-polaire bindingen zijn slecht oplosbaar (variatie van levensvormen)
o Vele moleculen hebben polaire (hydrofiele) en niet-polaire (hydrofobe) gebieden →
plaatsing zodat hydrofobe gebieden aan binnenzijde en hydrofiele gebieden aan buitenzijde
(in waterige oplossing) liggen => 3-dimensionele structuur
➢ 3D structuur eiwit kapot bij overmaat aan 𝐻 + , ook receptoren → hormoon kan
functie niet uitvoeren
,Hoofdstuk 2: cellen en weefsels
2.1 Transport door membranen
o Passief transport
➢ Gestuurd door :
▪ Concentratie-gradiënt (osmose, diffusie)
▪ Elektrische krachten
➢ Er kan potentiële energie vrijkomen gedurende het proces
➢ 3 mechanismen
▪ Diffusie doorheen lipiden bi-layer
• Vetoplosbare substanties bv steroïden, vetzuren,
𝑂2 , 𝐶𝑂2
• Ook 𝐻2 𝑂 (ondanks polariteit, klein)
• Volgens concentratie-gradiënt
▪ Diffusie door ionenkanalen (water gevulde proteïne-
kanalen)
• Hydrofiele substanties (ionen binden door
elektrische krachten)
• Transport bepaald door elektrochemische gradiënt
(concentratie + lading)
• Selectief
▪ Binding aan transportproteïnen
• Grote hydrofiele moleculen die niet door
ionenkanaal kunnen
• Gefaciliteerde diffusie; van HOGE → LAGE
concentratie
• Specifiek
• Verzadigbaar= f(dragers)
• Belemmerd door competitieve inhibitie
Celvolume relatief = door aanpassingen van aantal opgeloste deeltjes in cytosol
bij celzwelling → gecontroleerde uitstoot van 𝐾 + , 𝐶𝑙 − of taurine → 𝐻2 𝑂 volgt
osmolariteit extracellulair vocht wordt binnen nauwe grenzen gehouden → cellulair volume
variëert vnl in f(cellulair metabolisme)
Oplossing die het celvolume niet veranderd = isotoon (bv. NaCl 9g/L = fysiologisch serum)
≠ een opgeloste stof die snel diffundeert, wordt opgenomen in cel, water blijft over = hypotoon
[anorganische ionen] cytosol < [anorganische ionen] extracellulair → diffusie anorganische ionen in
de cel → H₂O aantrekking door osmose → celzwelling → cel-lyse
Treedt NIET op: actief ionentransport zorgt voor evenredige verdeling ionen
o Actief transport :
➢ TEGEN de gradiënt: lagere → hogere concentratie
➢ Met behulp van drager-eiwitten
▪ Specifiek
▪ Verzadigbaar
▪ Onderhevig aan competitie
, ▪ Soorten
• Uniporter = transporteert slechts 1 soort molecule of ion
• Co-transporter = transporteerd tegelijkertijd verschillende types
• Symporter = transport van verschillende ionen of moleculen in
dezelfde richting
• Antiporter = transport in tegenovergestelde richting
➢ Vergt bijkomende energie (ATP)
▪ PRIMAIR actief transport
• Hydrolyse van ATP door transporteiwit, deel gebruikt voor transport
• Na⁺/K⁺ pomp: 3Na⁺ UIT de cel, 2K⁺ IN de cel, tegen gradiënt in
▪ SECUNDAIR actief transport
• Energie-vergend transport wordt gekoppeld aan gelijktijdig transport
van een ion (potentiële energie komt vrij)
• Bv AZ transport in de cel gekoppeld aan Na⁺ transport, glucose
transport in darmepitheel/nier
▪ Endocytosis
• Transport IN de cel zonder direct contact met lipiden bi-layer
(moeilijk opneembare stoffen)
• Opname van vloeistof, opgeloste substanties en grote extracellulaire
partiekels
• Invaginatie thv celmembraan → in cytosol afgesplitst
• Pinocytose= opname vocht met selectieve endocytosis
• Receptor-gemedieerde endocytosis (coated pits met clathrine)
• Bv. Fagocytose = neutrofielen en macrofagen nemen bacteriën of
celdetritus op door pseudopoden → fagosomen versmelten met
lysosomen
• Transcytose= wanneer vesikels aan de ene zijde worden opgenomen
en aan de andere zijde van de cel worden afgestoten
▪ Exocytosis
• Transport UIT de cel zonder direct contact met lipiden bi-layer
• Eiwitten voor export uit de cel of incorporatie in membraan,
geproduceerd in RER → Golgi → vesikels fusie met celwand
• Bv. Neuronen/endocriene cellen: transmittors of hormonen in de
buurt van membraan, na prikkeling (meestal [Ca⁺⁺]↑ in cytosol)
ONMIDDELLIJK vrijgegeven = gereguleerde exocytosis
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur marliesnelissen. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €10,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.