RICHTVRAGEN ONTWIKKELING & ESTHETIEK VAN
DE FILM
Hoofdstuk 1: Inleiding over filmgeschiedenis en filmgeschiedschrijving
Driedelige structuur van de filmsector. - Productie: De start van de film wordt voornamelijk bij de broers Lumière gelegd (maar ook bij Edison). Zij waren 2
Beschrijf de traditionele driedelige Fransen die het systeem van de cinématographe uitvonden, waarmee je tegelijk beelden kon opnemen en projecteren. De
structuur van de filmsectoren geef aan eerste films waren gewoon beelden van alledaagse dingen zoals mensen die in en uit de fabriek kwamen en het
hoe die is gewijzigd. (cf. slides over binnenrijden van een trein. Europa was in de beginjaren van filmproductie het centrum van cinema (vooral Frankrijk en
economisch belang) Italië). Veel films werden geëxporteerd naar Amerika. Dit veranderde echter met de komst van WO1. Amerika (en
Hollywood) kon blijven produceren en werd dus sinds het interbellum en tijdens WO2 de belangrijkste exporteur van
films. Hun productiehuizen (studiosysteem) kennen een degelijke structuur en er worden kwalitatieve films in grote
hoeveelheid gemaakt. Ook de introductie van het Star System maakt van Hollywood het nieuwe centrum van de film. Na
WO2 bouwt Europa aan zijn heropbouw en dat geldt ook voor de filmsector. Er is stijgende populariteit van langspeelfilms.
Met de komst van televisie vermindert de populariteit van films, in België is er ook geen groot budget om films te maken.
Vandaag is België geen productieland meer, maar Europese films scoren doorgaans wel goed. Toch is de concurrentie van
grote Amerikaanse blockbusters gigantisch.
- Distributie: voor WO1: heel wat films kwamen uit Europa en werden geëxporteerd naar Amerika. Europa was het
centrum van de cinema en Amerika kwam achter op vlak van productie en distributie. Maar tijdens WO1 lag alles stil in
Europa en kon Amerika wel verder werken aan een goed distributiesysteem (verticalisering). Dus dan kwam de shift van
import uit Amerika (Hollywood) naar Europa. Er was toen een eenvoudige structuur van producent → distributeur →
exploitant maar nu wordt op veel verschillende manieren gedistribueerd en is alles veel ingewikkelder. Grote
conglomeraten als Disney zwaaien de plak en het is moeilijk om het tegen hen op te nemen. Ook de komst van
streamingdiensten als Netflix (die op zichzelf staan) vormen een uitdaging voor distributeurs.
- Exploitatie: vroeger (voor WO1 begonnen) waren er veel plaatselijke initiatieven, specifieke kleine buurtzalen in cafés,
wijkcinema’s, heel hoog aantal schermen rond de jaren 30-40. Afname van bioscoopbezoek begon eind jaren ‘50 door de
komst van tv, komst van meer auto’s (dus mensen waren minder plaatsgebonden), komst van andere
vrijetijdsbestedingen, meer privatisering, mensen trokken terug in de private sfeer. Cinema’s werden verkocht (althans de
kleine) maar wel vervangen door grote multiplexen met meerdere schermen dus er zijn niet per se zoveel minder
schermen nu. Plus, nu is cinema niet de enige plaats waar je film kan bekijken, nu heb je streaming, klassieke tv, dvd,
betaaltv,...
Evolutie zalenpark. Beschrijf de evolutie De Stomme Film (1896-1927)
1
RICHTVRAGEN OEF – Gilles
, in het zalenpark (inclusief aantal In het begin van de 20ste eeuw begint de film aan zijn openbare carrière, als attractie tijdens kermissen, toneelstukken en
zalen/schermen) (cf. slides over cabarets. Beetje bij beetje winnen de voorstellingen aan belang om te eindigen als enige attractie van deze evenementen.
economisch belang) De theaters en cabarets worden bioscoopzalen (komst van de nickelodeons). In de loop der jaren kent Vlaanderen een
exponentiële groei van het aantal bioscoopzalen. Het comfort is zeer basic! Mensen zetten zich neer op banken of gewone
stoelen, sommigen drinken en glas aan tafel terwijl ze de stomme film geprojecteerd op een gewoon laken zien. De eerste
films zijn zeer ontvlambaar en de eigenaars van een cinematograaf zijn verplicht om het projectietoestel af te zonderen
van de rest van de zaal. Zodoende ontstaan de eerste cinematografische theaters met de mythische orkestbak, de balkons
en de loges.
De Gesproken film (1928-1939)
Zowel in Brussel als elders, doet de komst van de gesproken film (met “The Jazz Singer” – 1927) vele oude versieringen van
de theaters verdwijnen. Er komt geluid bij de film en dus wordt de akoestiek uiterst belangrijk. De zalen verwijderen
bijgevolg alle versieringen die de verspreiding van het geluid bemoeilijken. Ook het neonlicht doet zijn opmars in de jaren
’30 en dus ook de lichtreclame die de aandacht van de toeschouwers moet aantrekken. De uitbaters schenken vanaf nu
evenveel aandacht aan de technische kwaliteit dan aan het comfort van de toeschouwer.
De uniformering van de zalen is begonnen. Dit tijdperk van architecturale internationalisering brengt de mooie zalen voort,
men steekt moeite in inrichting en cinema wordt een belangrijke vorm van vrijetijdsbesteding. België staat gekend om zijn
groot aantal zalen en telt mee als belangrijk filmland qua vertoning.
Het gouden tijdperk (1940 – 1959)
De toevloed aan films uit Hollywood die de Amerikaanse bevrijder volgden zorgt voor een ware “boom” in de
toeschouwersaantallen. De zalen worden gewoner en de eerste complexen komen te voorschijn. Het eerste complex in
Brussel is Cinéma Avenue die zijn deuren opent in 1957. Cinéma Avenue biedt tegelijkertijd een goed comfort en een
diversiteit van het aanbod. Met zijn 2 zalen is het het eerste bioscoopcomplex ter wereld.
Cinema is de belangrijkste en goedkoopste manier van ontspanning. Het doet ook dienst als escapisme. Mensen willen
ontsnappen uit de dagelijkse terreur van de oorlog. En na de oorlog ook deze tijd vergeten.
Maar de achteruitgang zet zich vanaf 1957 in: De veranderingen van onze maatschappij, de vermenigvuldiging van de
ontspannings- en verplaatsingsmogelijkheden en de komst van de televisie (1958) zorgen ervoor dat een deel van het
publiek afhaakt. De duurder geworden bioscoop verliest zijn functie van volksvermaak en wordt vervangen door de
televisie en de weekends worden aan de kust doorgebracht. De bioscoopuitbaters moeten actie ondernemen en gaan zich
specialiseren met themazalen.
De kleine buurtzalen sluiten de deuren. Het is ook de periode van de verdwijning van de grote amfitheaters. Het
merendeel onder hen verdwijnen stil en zonder glorie van het toneel. Zij worden echter nog steeds ondersteund door
enkele filmfanaten die hun zeldzame en laatste supporters zijn.
De Nouvelle Vague en het ontstaan van de complexen (1960 – 1969)
2
RICHTVRAGEN OEF – Gilles
, In de jaren ’60 zet de functionalisering van de bioscopen, die ingezet was na de 2de Wereldoorlog, zich voort: De decors
worden aangepast aan de tijdsgeest. De eerste grote zalen worden opgedeeld.
De Multiplex (1970 - ...)
In de jaren ’70 heeft elk huishouden een televisie en een auto en verandert de vrijetijdsbesteding, men trekt zich terug in
de private sfeer van het gezin. De bioscoopzalen worden opgedeeld en de functionaliteit wordt alsmaar belangrijker. De
bioscopen met meerdere zalen verenigen een maximum aan bioscoopbezoekers op een minimum aan ruimte. De
complexen blijven bij hun doelstelling: Zo veel mogelijk mensen verenigen op een zo klein mogelijke ruimte.
In feite bestaat de bioscoop van morgen misschien al met de komst van Kinepolis door de familie Bert. In september 1988
opent het zijn deuren aan de rand van Brussel met grote parkings en 8 zalen voor de bioscoopbezoekers. Er komen
gemiddeld 10.000 toeschouwers per dag.
Video, dvd, streamingdiensten, SVOD, en betaal tv gooien het landschap van de Vlaamse bioscopen overhoop. Het is in
deze periode dat de overheden zich bewust worden van het patrimonium dat de oude zalen voorstellen. Een aantal zalen
worden monumenten.
De 21ste eeuw is de eeuw van het internet en van de sociale media. De zalen worden aangepast en diversifiëren nog meer
om de bioscoopbezoeker die nieuwe vormen van vertier zoekt aan te trekken: 3D, Duplexprojecties (opera, ballet,
voetbalwedstrijden,...). Ondanks de enorme daling van bioscoopbezoeken heeft de sector toch stand kunnen houden en
behoort het nog steeds tot een belangrijke vorm van ontspanning in onze hedendaagse maatschappij.
Filmhistoriografie. Bekritiseer het Een eerste problematiek in de filmgeschiedenis is het fenomeen van canonisatie (“heiligverklaring” van Great Men +
filmhistorisch narratief van handboeken zelfpromotie). Enkel de groten uit de (Amerikaanse) filmgeschiedenis krijgen een plaatsje in de filmgeschiedenis. Hun
als dat van Cook (2016) (cf. slides verwezenlijkingen worden nog meer uitvergroot en het lijkt alsof de filmgeschiedenis enkel aan hen te danken is. Vb
problematiek van filmgeschiedenis) Charlie Chaplin (zelfpromotie, wilde alles zelf doen). Of vb. Hitchcock: hij werd eerst bekritiseerd, er werd op hem
neergekeken. Pas in de jaren ‘60 begon de canonisering van Hitchcock en nu wordt hij gezien als een van de grootste
filmmakers ooit. Zullen binnenkort enkel de groten uit de Amerikaanse cinema (vb. Spielberg) overblijven door
canonisering?
Een ander probleem is dat er selectie of filtering gebeurt uit de enorme filmproductie waardoor de herinnering aan
bepaalde producten die ook goed waren verloren gaat omdat deze de selectie niet haalden. Op basis van welke criteria
werd er dan geselecteerd? Hoe moet men een selectie maken uit de grote hoeveelheid films om een representatieve
weergave van de filmgeschiedenis te schrijven? Plus dan nog de critici die een zeer eurocentrische blik hadden, het begin
van de productie van film situeert zich in Europa (maar zeer snelle verspreiding naar o.a. China en Japan etc.),
economische en culturele macht van Europa had daar ook mee te maken.
Dan is er nog de problematiek van toegankelijkheid, bewaring, basisbronnen, en tools voor filmgeschiedschrijving
(Archieven). Bijna alles uit de stille periode is weg, verdwenen of kapot gegaan. Ook door het feit dat nitraatfilm erg
ontvlambaar en broos was. Dit was haast niet te bewaren, plus men vond het toen niet nodig om films te bewaren omdat
dit medium een lage status had. Het was een goedkoop medium voor de massa en had weinig culturele waarde. Het is dus
moeilijk om iets te kunnen schrijven over die films uit de beginjaren aangezien er geen materiaal is waarop men zich kan
3
RICHTVRAGEN OEF – Gilles
, baseren.
Cinefilie en filmhistorisch bewustzijn. In Pas vanaf de periode na de stille film werd men zich meer bewust van de artistieke, culturele en politieke waarde van film
de jaren 1920 groeit het filmhistorisch en werden er archieven gemaakt. Er kwam een groeiende waardering voor film. Ook door het groeiende besef van het
bewustzijn: hoe en waarom? politieke nut van films steeg de waardering voor het medium (kon gebruikt worden als propaganda).
Filmarchieven. Situeer historisch en Het doel van filmarchieven was om films op bepaalde grote opslagplaatsen te bewaren en van vernietiging te beschermen.
geef aan wat ze doen. De introductie van klankfilm bracht de massale vernietiging van stille films met zich mee, deze werden dan als
minderwaardig gezien. Voor WO1 moest je je films deponeren in dépots. In Brussel had je een depot voor filmopslag wat
de basis van een enorme collectie aan films vormde. Na WO1 waren er kleinere archieven vb in scholen, kerken, door de
overheid. De vorming van filmarchieven bracht bepaalde problemen met zich mee. Zo was er ten eerste al een
selectieprobleem. Men kon onmogelijk àlle films bijhouden. Maar in België wilde men alles toch bewaren, want België had
geen eigen productie dus het was afhankelijk van reeds gemaakte films en importfilms. De cinematheek in Brussel
(grootste opslagplaats) wilde alle films die op Belgische bodem gemaakt werden, bewaren. Filmarchieven waren ook
afhankelijk van de goodwill van distributeurs, producenten en vertoners die hun film daar wilden plaatsen. Dit werd in
sommige landen opgelost door een legaal dépôt, daar was je verplicht je film te deponeren als die gemaakt werd. Veel
distributeurs hadden geen eigen depot, en schonken daarom hun films aan een archief. Daarnaast waren er ook financiële
problemen en de technische mogelijkheden waren beperkt waardoor sommige films toch beschadigd werden of niet meer
kwaliteitsvol waren na bepaalde tijd.
Filmhistoriografie. Vergelijk de zgn. KLASSIEKE FILMHISTORIOGRAFIE
klassieke en revisionistische De klassieke filmhistoriografie waren initiatieven om een overzicht te krijgen van een matuur medium, nl. Film. Men wilde
filmhistoriografie. letterlijk de filmgeschiedenis neerschrijven.
Voorbeelden (namen niet kennen)
Terry Ramsaye: A Million and One Nights (1926)
Bardèche & Brasillach: Histoire du Cinéma (1935)
Georges Sadoul: Histoire générale du cinéma (1947-75) - René Jeanne & Charles Ford: Histoire du cinéma (1947)
Dit waren critici, geen professionele historiografen. Probleem van consultatie: eigen nota’s, herinneringen, hartstocht
waren de belangrijkste bronnen van historiografie, dus een erg subjectieve kijk op film. Zij proberen via hun eigen nota’s
patronen toe te kennen aan films, maar hebben vaak zelf niet eens toegang tot de films. Veel van deze overzichten waren
veel te lineair en te beschrijvend. Ze schreven in de richting van de beginjaren van films wanneer nog geen filmtaal
ontwikkeld was naar de ontwikkeling van de filmtaal in een erg lineair verloop. Vaak schreven ze ook té nostalgisch, en
zagen veel zaken over het hoofd.
Kenmerken:
Descriptief (minder analytisch, journalistiek)
Chronologisch, lineair
Canonisatie en traditie van ‘great men history’ (auteurs, literaire voorbeelden, ...)
Film als kunst (nostalgisch)
Film als logische ontwikkeling van voorlopers tot volwassenheid – teleologisch, in termen van vooruitgang
4
RICHTVRAGEN OEF – Gilles