Samenvatting voor het tentamen kennis tweedetaalverwerving. Hoofdstuk 1 t/m 10 uit het boek: 'Nederlands als tweede taal in het basisonderwijs' worden beschreven en nader toegelicht.
Quelques exemples de cette série de questions pratiques
1.
De taalleerder stelt hypotheses op over regels uit de taal die hij aangeboden krijgt.
Bijvoorbeeld: ‘Als ik wil aangeven dat iets meervoud is, dan moet ik blijkbaar –s
achter dat woord plakken, want iedereen om me heen zegt tafels, lepels. Dus doe ik
dat ook bij ei (→ eis) en stoel (→ stoels).’ Dit verschijnsel heet _____________
Réponse: Overgeneralisatie
2.
Kinderen leren de tweede taal niet allemaal even snel. Diverse factoren zijn van
invloed. Sommige gemeenten in Nederland willen allochtone kinderen spreiden over
de scholen in de gemeente, zodat op elke school de verhouding Nederlandstalige en
anderstalige kinderen gelijk is.
Deze spreiding heeft gevolgen op het gebied van de factor ___________
Réponse: Taalcontact met de T2
3.
De grootste verschillen in taalvaardigheid tussen T1 en T2-verwervers worden
gevonden in de woordenschat. Allochtone kinderen stappen meestal de basisschool
binnen met een achterstand ten opzichte van Nederlandstalige kinderen. En wat
gebeurt er in de loop van het basisonderwijs met de gemiddelde tweede taalleerder?
Réponse: Zijn achterstand wordt groter
4.
Ferhat uit Turkije zegt; “Juf, gisteren ik ziek.” Dat Ferhat deze taalfout maakt, komt
doordat in het Turks het koppelwerkwoord ‘zijn’ niet bestaat. Daardoor begrijpt hij de
functie van dit werkwoord in de T2 niet en gebruikt het dus ook niet. Dit verschijnsel
noemen we in de T2- didactiek __________
Réponse: Interferentie
5.
De ouders van de bijna vijfjarige Neylan spreken thuis Turks. Op school spreekt
Neylan Nederlands. De juf laat een praatplaat zien van een kindje dat de dierentuin
bezoekt. Op de tekening zie je vogels, een beer, reptielen, een schildpad en een
krokodil. De juf wijst de beer aan en vraagt aan Neylan:
Leerkracht: Wat is dit?
Neylan: Beer.
Leerkracht: Ja, een beer. Waar is de beer?
Neylan: Die.
Leerkracht: Hoe heet dat, waar de beer is?
Neylan: Dierentuin?
Leerkracht: Goed zo. Daar zijn we vorige week met de klas naartoe geweest hè?
Naar de dierentuin.
Neylan: Ja, dierentuin.
Leerkracht: Wat heb je toen allemaal gezien?
Neylan: Gezien?
Leerkracht: Ja, welke dieren heb je gezien in de dierentuin?
Neylan: Leeuw.
Leerkracht: Een leeuw hè, en ook jonge dieren toch, welke?
Neylan: ?
Leerkracht: Welke dieren zie je nog meer op deze tekening? Wat is dit?
Neylan: Vogel.
Réponse: Neylans receptieve taalvaardigheid is groter dan haar productieve
taalvaardigheid.
6.
In een open kringgesprek komen vaak vragen voor zoals: ‘Wat heb je gisteravond op
de televisie gezien?’, of: ‘Wat heb je in de vakantie/ het weekend gedaan?’
Hoe geschikt zijn dit soort vragen voor beginnende tweede- taalleerders?
Réponse: Niet geschikt, want voor hen is het lastig te spreken over dingen die niet visueel
en tastbaar in de context van het hier en nu aanwezig zijn
7.
Wat wordt bedoeld met taalbeleid?
Réponse: Er wordt bij alle lessen rekening gehouden met de belangrijke rol van taal, bij het leren en onderwijzen.
8.
Welke vier soorten scholen kunnen in het kader van taalbeleid van elkaar worden onderscheiden? Geef bij elk een korte omschrijving.
Réponse: 1. Scholen met weinig NT2-leerlingen:
- Witte scholen
- Er moet gedifferentieerd worden in de groep
- Leerlingen moeten apart NT2-onderwijs krijgen van een deskundige leerkracht
2. Scholen met een kwart NT2-leerlingen:
- Een adequaat taalbeleid is van groot belang
- Er moet extra aandacht besteed worden aan de ontwikkeling van het Nederlands als tweede taal
- Alle leerkrachten moeten beschikken over deskundigheid op gebied van NT2.
3. Scholen met de helft NT2-leerlingen:
- Leerkrachten moeten maximaal differentiëren
- Deze situatie is het meest complex
4. Scholen met meer dan de helft NT2-leerlingen:
- Alle taalonderwijs is NT2-onderwijs
- Het gevaar van homogenisering ligt op de loer
9.
Welke leerlingen worden bedoeld met nieuwkomers?
Réponse: Kinderen van 6 jaar en ouder die uit het buitenland naar Nederland komen, op een leeftijd dat ze leerplichtig zijn.
10.
Wat is het verschil tussen neveninstromers en onderinstromers?
Réponse: Onderinstromers zitten vanaf de kleuterklas op een Nederlandse school en neveninstromers stromen halverwege de basisschoolperiode pas in.
Aperçu du contenu
Kennis tweedetaalverwerving
Hoofdstuk 1: Inleiding
NT2-verwervende leerlingen = Leerlingen die van huis uit een andere taal spreken dan
Nederlands of die tweetalig opgroeien, met Nederlands en een andere taal als moedertaal.
Tweedetaalverwerving = Kinderen die van huis uit een andere taal spreken dan
Nederlands, pikken de Nederlandse taal op in allerlei situaties.
Wanneer het kind ouder is, wordt het accent van hun eerste taal meer hoorbaar.
Tweede taalleren = Situaties op school waarin een kind Nederlands leert.
Onderinstromers = Kinderen die al vanaf de kleuterklas op een Nederlandse school zitten.
Neven- of zijinstromers = Kinderen die sinds kort in Nederland zijn.
NT2-leerlingen zijn vaak goed in technisch lezen -> ze zijn goed in het leren verklanken van
woorden en hebben een goede leesvaardigheid -> begrijpend lezen is lastiger.
3 D’s bij onderwijs aan NT2-leerlingen:
1. Doelen = Wat zijn de leerdoelen die de leerlingen moeten behalen?
2. Didactiek = Hoe kan de leerkracht dit dan het beste bereiken?
3. Differentiatie = De leerkracht moet goed differentiëren, omdat leerlingen onderling
verschillen in hun Nederlandse taalvaardigheid.
Hoofdstuk 2: Ontwikkeling van mondelinge vaardigheden
Veel kinderen worden tweetalig opgevoed -> beide talen worden afwisselend en door elkaar
gesproken.
Voor een tweetalige opvoeding is het beter om vanaf jongs af aan tweetalig te
worden opgevoed en niet eerst één taal en later pas de tweede.
Taaldominatie = Vaak spreekt het kind één van de twee talen beter dan de ander. Dit kan
veranderen in de loop van de jaren.
Receptieve taalvaardigheid = Passieve taalvaardigheid -> wat het kind begrijpt, verstaat en
weet.
Productieve taalvaardigheid = Actieve taalvaardigheid -> wat het kind zelf uitspreekt.
Stille periode = De periode waarin het kind niks zegt, maar wel luistert en daarbij actief
bezig is met de taal leren.
Hoe verwerven kinderen een tweede taal:
Bekrachtiging = tot in de jaren ’70 werd taalleren gezien als een proces van imitatie
en reїnforcement.
Transfer = T1-gewoontes veranderen naar nieuwe T2-gewoontes.
De invloed van de eerste taal op de tweede taal is zeer groot.
Interferentie = Het maken van fouten onder invloed van de eerste taal -> negatieve
transfer.
Interferentiehypothese = Verschillen tussen eerste- en tweede taal worden als
leerproblemen beschouwd.
Overgeneralisatie = In alle gevallen dezelfde regel toepassen.
Creative constructie = De taalverwerver is een creatieve bouwer aan de nieuwe taal.
Universalistische taalverwervingshypothese = Taalontwikkelingsfouten worden
veroorzaakt door universele specifieke problemen die de Nederlandse taal kent.
, De aard en mate van het taalaanbod vanuit de omgeving is erg belangrijk.
Interactionele benadering = Het taalaanbod en interactie met moedertaalsprekers
speelt een grote rol.
Outputhypothese = Taalverwervers die gedwongen worden de tweede taal te
spreken, gaan bewuster om met morfologische- en syntactische regels -> feedback is
essentieel.
Frequentie = Woorden die regelmatig voorkomen, worden als eerst verworven ->
men onthoudt pas één woord wanneer het minimaal 7x aanbod is gekomen in
verschillende contexten.
3 theorieën van taalleren:
1. Behaviorisme = Taalleren is een proces van gewoontevorming, waarin imitatie en
bekrachtiging een rol spelen -> de invloed van de eerste taal op de tweede taal is
groot.
2. Nativisme = Men komt ter wereld met een aangeboren taalverwervingsmechanisme
-> de tussentaal is voorspelbaar en systematisch.
3. Interactionisme = Het belang van interactie tussen biologische- en sociale aspecten
-> de frequentie van taalaanbod, herhaling en interactie zijn belangrijk.
De opvattingen van de 3 theorieën verlopen als volgt:
1. Kinderen verwerven een tweede taal door actief te luisteren.
2. De kinderen bedenken wat woorden in de tweede taal betekenen en hoe de regels
van de tweede taal in elkaar zitten.
3. De structuur van de tweede taal is bepalend -> fouten komen voort uit de
moeilijkheidsgraad van de tweede taal.
4. De ontwikkelingsvolgordes in de tussentaal zijn voor eerste- en tweedetaalverwervers
hetzelfde.
5. Voor sommige aspecten gaan tweedetaalverwervers uit van hun eerste taal, met
name in hun uitspraak.
6. Het taalaanbod en de interactie met de omgeving spelen ook een rol bij het bijstellen
en opnieuw vormen van hypotheses.
7. De tweedetaalverwerving zal sneller verlopen wanneer de kinderen veel taalaanbod
krijgen, worden betrokken bij interacties en feedback krijgen.
Consequenties van de bovenstaande opvattingen:
NT2-leerlingen moeten veel taalaanbod krijgen die aangepast wordt aan hun niveau.
In de leerstof kunnen vormen en verschijnselen systematisch geordend worden,
terwijl dit niet de verwervingsvolgorde is.
Er moet extra aandacht besteed worden aan NT2-klanken die in de eerste taal niet
voorkomen of een andere betekenis hebben.
De taal- en onderwijsdoelen moeten voor een- en tweetalige gelijk zijn.
4 aspecten van taalvaardigheid:
1. Klankvaardigheid
2. Woordenschat
3. Vaardigheid in woord- en zinsopbouw
4. Gespreksvaardigheid
Klankvaardigheid:
NT2-verwervende kinderen hebben op hun 9e jaar het Nederlands klanksysteem
onder de knie.
Bij de kleuters moet er extra aandacht gegeven worden aan de klankvaardigheid ->
het klankniveau van de eerste taal heeft invloed op het verwerven van de tweede
taal.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur celm. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.