Samenvatting Meten en Diagnostiek 2 Hoorcollege 7 t/m 12
6 vues 1 fois vendu
Cours
Meten en Diagnostiek 2 (P_BMETDIA_2)
Établissement
Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
Samenvatting van hoorcollege 7 t/m 12 van Meten en Diagnostiek 2. Deze samenvatting is ideaal als je de laatste hoorcolleges van dit vak nog moeilijk vond. De samenvatting wordt ondersteund door afbeeldingen van de powerpoint slides zodat het helemaal duidelijk is. Zelf had ik op het tentamen maar ...
Meten en Diagnostiek 2 (P_BMETDIA_2)
Tous les documents sur ce sujet (16)
Vendeur
S'abonner
jorindeaanhetrot
Avis reçus
Aperçu du contenu
Hoorcollege 7
Constructvaliditeit: Benadrukt de interpretatie van de testscores als metingen van het construct
(latente variabele)
Convergente validiteit: je verwacht een correlatie met een test die een soortgelijk construct meet.
Divergente validiteit: je verwacht geen correlatie omdat de testen andere constructen meten.
Convergente en divergente validiteit methodes:
1. Focused associations → klein aantal variabelen – sterke predictie, belangrijke associaties
2. Nomological network → groot aantal variabelen
3. Multitrait- multimethod → Meerdere variabele met meerdere methoden. Bijv. een interview
met een kind en een vragenlijst voor de ouders om een construct te meten
Methode 1: Focused associations: klein aantal zeer relevante associaties: een klein netwerk van
relevante vairabelen. Relatie tussen je testscore en één of twee variabelen.
Voorbeeld: SAT reasoning test meet kritisch denken (wat essentieel is voor studiesucces). Deze test
zou moeten correleren met vergelijkbare meetinstrumenten (convergent) en met het belangrijkste
criterium voor studiesucces
De validiteit van de SAT om te voorspellen hangt dus (o.a.) af van:
1. Associatie met andere metingen kritische denkvaardigheden (IQ)
2. Zijn vermogen om te voorspellen (GPA) (validiteitscoefficiënt = correlatie)
Criterium validiteit
= In hoeverre voorspellen de testscores de testscores die latent construct X meten de scores van
tests die, volgens de theorie en/of empirie, zouden moeten worden voorspeld door X.
➔ Dit is dus NIET convergente validiteit. Ze meten niet hetzelfde maar het ene voorspelt het
andere.
➔ Weinig focus op interpretatie testscores. Je bent minder geïnteresseerd in de inhoud tov
convergente variabelen. Het boeit je niet dat je IQ test ook testmotivatie meet maar het doel
van voorspellen staat voorop dus als hij dat doet is het goed.
➔ Veel focus op voorspellende waarde testscores
Hoe criterium validiteit meten: regressie analyse (je kijkt naar de voorspellende waarde tussen je test
en je criterium). Je meet eerst je test, dan ga je voorspellen.
3 types criterium validiteit:
1. Gelijktijdig (concurrent): latent (IQ) en criterium (werkprestatie) tegelijk gemeten →deze
wordt gezien als slecht omdat het in principe beide kanten op kan gaan.
2. Voorspellend (predictive): criterium (werkprestatie) gemeten na latent (IQ) → Deze is wat je
wil.
3. Terugkijkend (postdictive): criterium (werkprestatie) gemeten vóór latent (IQ)
,Focused Associations: meta analyse
1. Wat is de “Meta”- validiteitscoëfficiënt gebaseerd op alle geschikte studies (gemiddelde
correlatie). Validiteitscoëfficiënt=correlatie.
2. Toont variabiliteit (Sd) van validiteitscoëfficiënten over studies – geeft info over
generaliseerbaarheid of context afhankelijk (variabiliteit van validiteitscoëfficiënten:
variantie) Bijv. :
3. Onderzoek de oorzaken van verschillen in validiteitscoëfficiënten.
➔ Je kijkt naar veel studies en kijkt naar het gemiddelde van de gevonden correlaties en de
variabiliteit (Wortel variantie = SD) en hoe deze variabiliteit komt.
➔ Nadeel: studies doen is duur. En hier zijn veel studies voor nodig.
➔ In tabel vind je: gemiddelde correlatie r, aantal studies K, aantal proefpersonen N,
variabiliteit Var, en het betrouwbaarheidsinterval.
2e methode: Nomologisch netwerk – set van correlaties
Het is een subjectieve methode, niet formeel
- Associatie tussen construct en een breed scala aan variabelen: een uitgebreide nomologisch
netwerk. → komen de correlaties overeen met wat je verwacht? Wat meet je test wel/niet?
- Het bevat: een theoretisch framework, correlaties tussen verschillende hypothetische
constructen, tussen verschillende observeerbare attributen en tussen hypothetische en
observeerbare constructen.
- Methode: vaak visuele inspectie van de vele
correlaties, dus subjectieve evaluatie van
convergente en discriminante/divergente
validiteit.
Hier rechts zie je geen nomologisch netwerk maar
een deel ervan. Je legt een schaal af tegen veel
andere schalen.
3e methode: Multi- trait multi method design (MTMM)
= Meten van T(traits= latente variabelen/constructen) aan de hand van meerdere M (Methodes)
➔ Methodes kunnen zowel vragenlijsten zijn als type beoordelaars (zelfrapportage, interview,
ouder/leerkracht) als antwoordschalen
Waarom we het doen en wat de methode sterk maakt:
1. In één design kijken naar convergente en divergente validiteit
2. Inzicht krijgen in “Methode effecten”
a. Bijv. zelfoverschatting (beïnvloedt correlaties tussen testen), beoordeling door vriend
(liking: positiever invullen dan je echt bent) of beperkte informatie door alleen
, beoordeling door psycholoog (beperkte info en
misschien heeft hij je nog maar een paar keer
gezien).
Je kijkt naar relatie tussen 2 of meer variabelen
Voorbeeld: je meet twee variabelen: extraversie en
conciëntieusheid met beide 3 items.
Je theorie = Er is geen correlatie tussen de twee variabelen.
Multi method: zowel beoordeling van de vader als van de moeder.
Je kan confirmatory factormodel toepassen maar dan kun je niet meten: 1. Correlatie tussen
extraversie beoordeeld door de moeder en conscientieusheid door de vader, 2. Wat de unieke
invloed is van vader/moeder inzicht op de correlatie tussen extraversie en conscientieusheid.
➔ Het kind kan bijv. de moeder vaker zien dan de vader en gedraagt zich bij beide anders →
beïnvloedt beoordelingen.
➔ Een deel weerspiegelt hoe het kind zich echt gedraagt maar een deel is unieke inzichten van
de vader en van de moeder (methode effecten)
➔ MTMM onderzoekt correlaties tussen variabelen en krijgt inzicht in methode effecten.
Je wil aantonen dat correlatie 0 is. →
Methode effect: unieke inzicht moeder/vader op het gedrag van het
kind (bijv. moeder vindt het kind geweldig? Beïnvloedt antwoorden
extraversie en conscientieusheid) Vader/moeder beantwoorden elk 3
items van extraversie en 3 van conscientieusheid.
→3 items van moeder en 3 van vader laden op extraversie (zelfde bij
conscientieusheid) → die laten de echte extraversie zien die door
vader en moeder wordt opgemerkt: als je echt extravert bent, wordt
er vanuit gegaan dat je dit aan vader en moeder toont. Dus we gaan er vanuit dat dat de echte
extraversie meet, niet beïnvloedt door unieke deel van vader of moeder
Path method: 1. M ex 1 → extraversie → conscientieusheid → M
con 1. Of 2: M ex 1 → moeder → M con 1
Ex1 en con1 zijn gecorreleerd door:
• Methode effect van de moeder (unieke inzichten/effecten)
, • Omdat de traits (extraversie en conscientieusheid) gecorreleerd
zijn.
→Methode effecten beïnvloeden (blazen op) correlatie tussen
extraversie en conscientieusheid (de echte constructen) → te hoge
geobserveerde correlaties tussen traits beoordeeld door dezelfde
beoordelaar.
Er wordt als het ware een uniek sausje over het effect gegooid van de moeder/vader.
➔ Deze methode kunnen we gebruiken om validiteit te onderzoeken
Het verschil tussen .10 en .05 laat het
effect (de inflatie) van de methode
(moeder) zien.
.05 is alleen het effect van de trait.
Je verwacht een correlatie van 0 dus bij
.10 hoop je dat een groot deel door de
methode komt. .10 bestaat zowel uit de
echte trait als methode effect. (zelfde geldt
voor .15 bij de vader)
→Op basis hiervan kan je uitspraken doen
over de convergente en divergente
validiteit.
Groen= echte correlatie
blauw= correlatie van hetzelfde construct, multi method. Deze wil je zo hoog mogelijk.
➔ We gaan er vanuit dat de correlatie tussen de vader en de moeder het echte construct meet
Benamingen:
Mono trait: één trait (construct
Hetero trait = meerdere traits (constructen)
Mono method = zelfde persoon (1 methode)
Hetero method = verschillende personen (2
methodes)
Algemene hypothese mbt convergente en discriminante validiteit:
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur jorindeaanhetrot. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.