Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting PB0322 Inleiding in de arbeids- en organisatiepsychologie €6,49   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting PB0322 Inleiding in de arbeids- en organisatiepsychologie

3 revues
 209 vues  13 fois vendu
  • Cours
  • Établissement
  • Book

Deze samenvatting omvat: - beknopt overzicht per thema (pag. 1 t/m pag. 12) - uitgebreidere samenvatting (pag. 13 t/m pag. 73) Let op: ik vind het tentamen niet in verhouding staan tot de leerstof en de opdrachten in de online omgeving. Ik zou het zeker aanraden om de oefententamens te maken ...

[Montrer plus]

Aperçu 4 sur 72  pages

  • Oui
  • 27 décembre 2022
  • 72
  • 2022/2023
  • Resume

3  revues

review-writer-avatar

Par: tessaperle • 1 année de cela

review-writer-avatar

Par: svengouwy • 1 année de cela

review-writer-avatar

Par: iritafung • 1 année de cela

avatar-seller
PB0322: Inleiding in de arbeids- en organisatiepsychologie
Let op:
Beknopt overzicht: pag. 1 t/m p. 12
Uitgebreide samenvatting: pag. 13 t/m pag. 73


Beknopt overzicht: Inleiding AO
Thema 1

Begrippen:
 Vloeibare intelligentie: nadenken, abstract redeneren (primaire proces van nieuwe informatieverwerking)
 Gekristalliseerde intelligentie: vermogen om te leren van ervaringen, toepassen van aangeleerde kennis en
vaardigheden
 Algemene intelligentie/g-factor
 Praktische intelligentie (Sternberg)
 Meervoudige intelligentietheorie (Gardner): linguïstische, ruimtelijke, muzikale, logisch-mathematische,
kinesthetische, interpersoonlijke, intrapersoonlijke, natuurgerichte & existentiële intelligentie
 Triarchische intelligentietheorie (Sternberg):
 Analytische deeltheorie: intelligentie, probleemoplossing
 Creatieve deeltheorie: omgaan met nieuwe situaties/problemen
 Praktische deeltheorie: alledaagse taken begrijpen/uitvoeren (contextuele aspect)
 Drielagentheorie van cognitieve vermogens (Carroll)
 Stratum III: algemeen (g-factor)
 Stratum II: breed (bv. vloeiende of gekristalliseerde intelligentie)
 Stratum I: smal/nauw/beperkt (specifieke vermogens, bv. taalbeheersing)
 Big Five: openheid voor nieuwe ervaringen, consciëntieusheid, extraversie, altruïsme, neuroticisme
 Functieanalyse
 Functiegerichte/taakgerichte analyse: gericht op het werk zelf
 Werknemersgerichte/persoonsgerichte analyse: psychologische/gedragsmatige vereisten vh werk
 STAR-methode
 Betrouwbaarheid
 Validiteit
 Psychometrische tests:
 Cognitieve capaciteitentests
 Persoonlijkheidsmeetinstrumenten

Overig:
 Algemene intelligentie is de beste voorspeller van werkprestaties
 HEXACO-persoonlijkheidsmodel (Lee & Ahton): 6e persoonlijkheidsdimensie (eerlijkheid-nederigheid) aan Big
Five toegevoegd.
 Volgorde selectieprocedure: functieanalyse  competentieprofiel  persoonsspecificatie  selectiecriteria
benoemen.
 Werkpraktijktest: test waarin de kandidaat een deel vd functie daadwerkelijk uitvoert, zodat de vaardigheden
kunnen worden beoordeeld.
 Een valide meetinstrument is per definitie ook betrouwbaar; een betrouwbaar meetinstrument hoeft niet per se
valide te zijn.




1

,Thema 2

Begrippen:
 Theoretische psychologie: (1) biopsychologie, (2) cognitieve psychologie, (3) ontwikkelingspsychologie, (4)
sociale psychologie, (5) persoonlijkheidsleer.
 Toegepaste psychologie: organisatiepsychologie, klinische psychologie, educatieve, gezondheids-, juridische,
sportpsychologie.
 Tradities in de psychologie:
 Psychoanalyse: onbewuste psychologische conflicten.
 Persoonlijkheidsleer: (stabiele) persoonlijkheidskenmerken.
 Fenomenologie: humanistische benadering; vermogen om onze ervaringen te interpreteren; zelfrealisatie.
 Behaviorisme: gedragsbenadering; leren is het resultaat van conditionering; belonen/bestraffen;
waarneembaar gedrag (sociaal leren).
 Sociaal-cognitieve psychologie: gericht op het begrijpen van factoren die leren belemmeren; sociaal leren;
wederkerig determinisme; zelfwerkzaamheid (self-efficacy); schema’s en scripts.
 Human relations (hr): nadruk op sociale factoren; individuele ervaringen, interpretaties vh werk en sociale
normen tussen werknemers onderling.
 Hawthorne-experimenten: ook andere factoren dan verlichten speelden rol in productiviteit.
 Hawthorne-effect: gedrag van iemand wordt beïnvloed als hij weet dat hij wordt onderzocht.

 Trainingscyclus:
 TNA: analyse vd trainingsbehoefte (training needs analysis)
1) Organisatie-analyse: op organisatieniveau
2) Functie-/taak-/rolanalyse: op taak- en rolniveau (bv. HTA: hiërarchische taakanalyse)
3) Werknemersanalyse: op werknemersniveau
 TD: training design
 TE: trainingsevaluatie
 Kirkpatrick: populairste model voor evalueren van trainingen; beschrijft 4 evaluatieniveaus:
1) Respons: verzamelen van feedback van cursisten over bv. duur, zwaarte, snelheid vd training via een
evaluatieformulier/-gesprek.
2) Leren: toetsen vd nieuw verworven kennis en vaardigheden (KSA’s) adhv een (herhaalde) test.
3) Gedrag: toepassing vd nieuw verworven kennis en vaardigheden in de praktijk (gedragsverandering),
die afgemeten wordt aan een vooraf bepaalde prestatiestandaard.
4) Resultaten: de mate waarin het aangeleerde gewenste gedrag het beoogde effect heeft in de
organisatie.
Kritiek op Kirkpatrick: geen bewijs dat de verschillende evaluatieniveaus hiërarchisch gekoppeld zijn &
door de beperkte specificiteit is het moeilijk om de beste evaluatiemethode per niveau/leerfase vast te
stellen.
 Kraiger: ruimer; “wél mogelijk om meest geschikte evaluatiemethode vast te stellen”; gaat uit van 3
algemene, conceptueel vewschillende categorieën van leeruitkomsten:
1) Cognitieve uitkomsten (kennis)  te meten via testen
2) Vaardigheidsuitkomsten  te meten via gedragsobservatie
3) Affectieve uitkomsten (bv. attitude, motivatie, zelfvertrouwen, doelen formuleren)  te meten via
vragenlijsten
 Fasen in de ontwikkeling van vaardigheden:
 Fitts: cognitieve fase  associatieve fase  autonome fase
 Anderson: declaratieve fase  kenniscompilatie  afstemmingsfase
 Kolb: leren als cyclisch proces, met fasen die elkaar steeds opvolgen

 Bureaucratische loopbaan (Kanter): reeks voorspelbare stappen naar posities met meer status (doorgaans
binnen dezelfde functiegroep of organisatie).
 Professionele loopbaan (Kanter): groei door de ontwikkeling vh vermogen om complexere taken te verrichten;
doorgroeien naar rol van expert (niet per se door promotie naar hogere positie).
 Ondernemende loopbaan (Kanter): waarnemen van mogelijkheden om extra waarde te leveren en de
organisatie uit te bouwen.
2

, Grenzeloze loopbaan (Arthur): vermarktbaar; onafhankelijk van werkgever; gesteund door externe netwerken;
grenzeloos.
 Proteaanse loopbaan (Hall): waardengedreven (duidelijk zelfbeeld + loopbaansucces afmeten aan de eigen
waarden) & zelfstandig.
 Loopbaananker (Schein): kernpunten uit iemands zelfbeeld die iemand nooit zou willen opgeven (bv. zekerheid,
autonomie).
 Holland: invloedrijke theorie over beroepskeuze; typering van 6 beroepsprofielen (RIASEC):
 Realistic (praktisch)  buitenactiviteiten, fysieke kracht/coördinatie
 Investigative (analytisch/onderzoekend)  concepten, logica; abstract denken; natuurwetenschappen
 Artistic (artistiek)  verbeelding, expressief
 Social (sociaal)  zorgzaam, vriendelijk
 Enterprising (ondernemend)  houdt van actie, domineren/overtuigen van anderen
 Conventional (conventioneel)  regels, structuur, orde
Hollands basishypothese: mensen zijn tevreden in beroep dat past bij de eigen persoonlijkheid. Toch blijkt
congruentie tussen persoon en omgeving geen heel goede voorspeller van werktevredenheid.

 Marcia: concept ‘identiteitsstatus’ relevant bij nemen van beslissingen; 4 patronen in de ontwikkeling van
zelfbegrip:
 Diffusion: algemene vaagheid
 Foreclosure: omgaan met onzekerheid door snel en voortijdig te beslissen
 Moratorium: opzettelijk afwachten
 Identity achievement: duidelijk zelfbegrip o.b.v. ervaring en overdenking
 Gottfredson: loopbaankeuzes zijn weergave van cognitieve ontwikkeling in de kindertijd; pas in de tienerjaren
ontstaat groeiend besef van eigen capaciteiten, interesses en waarden; als jongere een loopbaankeuze moet
maken, zal hij gemakkelijkst de overeenstemming met het zelfbeeld laten schieten.
 Super: loopbaankeuzes worden gemaakt o.b.v. zelfbeeld; 4 fasen/stadia:
1) Verkenning (2e helft vd tienerjaren)
 Kristallisatie: duidelijkheid krijgen over het eigen zelfbeeld en eigen identiteit
 Specificatie: o.b.v. zelfbeeld passend werk kiezen
 Implementatie: manieren zoeken om dat werk te kunnen doen
2) Keuze (25-44 jaar)
3) Onderhoud (45-64 jaar)
4) Terugtrekking (65+): minder betrokkenheid; meer observerende positie.
 Levinson: ‘seizoenen van het leven’; afwisseling van stabiele perioden en overgansperioden; seizoenen houden
nauw verband met leeftijd (i.t.t. Super). Belangrijkste bijdrage is ‘overgang naar middelbare leeftijd’ (40-45jr;
midlifecrisis).
 Nicholson: transitiecyclus van werkroltransities; 4 fasen: voorbereiding, confrontatie/ontmoeting, aanpassing,
stabilisatie.

Overig:
 Sociaal-constructivistische leertheorieën: co-creatie; proactief betrokken bij het leren door in interactie met
elkaar kennis te produceren.
 Bij blended learning: e-leren en klassikaal onderwijs zijn even effectief voor het onderwijzen van procedurele
kennis.




3

, Thema 3

Begrippen:
 Theorie van gepland gedrag (Ajzen & Madden): acties zijn het resultaat van attitudes, sociale druk (subjectieve
norm), vermeende gedragscontrole en intenties.
 Attitudes in de theorie van gepland gedrag zijn overtuigingen over de gevolgen van specifieke gedragingen.
 Attitude + subjectieve norm + vermeende gedragscontrole  intenties  gedrag
 Organisationele toewijding
Allen & Meyer noemen 3 typen toewijding (driecomponentenmodel):
 Affectieve toewijding: iemands emotionele betrokkenheid.
 Continuïteitstoewijding: afweging vd kosten en risico’s vh verlaten vd organisatie.
 Normatieve toewijding: moreel; verplichtingen die iemand meent te hebben t.o.v. de werkgever.
 Psychologisch contract
 Relationele contracten: meeste wederzijdse vertrouwen en stabiliteit; trouw, conformiteit aan vereisten,
toewijding aan doelstellingen.
 Transactionele contracten: economische uitwisseling, duidelijk omschreven specifieke
prestatievoorwaarden.
 Transitionele contracten: typerend voor verslechterende relatie tussen werkgever en werknemer; bedrijf
neemt afstand van relationeel contract (bv. geen beloften kunnen doen over aanstelling in de toekomst).
 Gebalanceerde contracten: wederzijdse verwachtingen zijn flexibel en dynamisch.

Motivatietheorieën
 Algemene benaderingen:
 Theorie X (McGregor): ‘lui’; mensen moeten gecontroleerd en gemotiveerd worden door financiële
incentives en de dreiging van straf.
 Theorie Y (McGregor): ‘actief’; mensen handelen op moreel verantwoorde wijze, zetten zich in voor succes
vd werkgever, mits zij zelf ook moreel verantwoord worden behandeld.
 Sociale benadering (Schein): mensen zijn op zoek naar betekenisvolle relaties, zijn gevoelig voor de
verwachtingen van anderen (meer dan voor financiële incentives).

 Inhoudstheorieën: gericht op wat de motivatie achter menselijk werkgedrag is.
 Behoeftetheorieën: gedrag wordt veroorzaakt door psychologische behoeften; lastig toepasbaar in
werksituaties.
 Maslow (behoeften hiërarchisch georganiseerd: fysiologisch  veiligheid  sociaal contact 
waardering  zelfrealisatie)
 Prestatiebehoefte
 McClelland: need voor achievement (nAch): welvaart vh land deels afhankelijk vd prestatiebehoefte.

 Procestheorieën: gericht op hoe motivatie gedrag beïnvloedt.
 Verwachtingstheorie (Vroom): handelen is afhankelijk van iemands overtuiging van eigen capaciteiten,
beloning & hoe waardevol de beloning is. Ook wel VIE-theorie genoemd:
 Valence (valentie): beloning moet aantrekkelijk zijn (‘hoeveel waarde hecht ik aan dit resultaat?’)
 Instrumentality (instrumentaliteit): inzien dat goed werk wordt beloond.
 Expectancy (verwachting): inzien dat je over de benodigde vaardigheden voor de werktaak beschikt.
 Rechtvaardigheidstheorie: eerlijkheid; rechtvaardigheid van beloningen. Organisationele rechtvaardigheid:
 Distributieve rechtvaardigheid: eerlijke beloning krijgen.
 Procedurele rechtvaardigheid: eerlijke procedures.
 Interactionele rechtvaardigheid: netjes worden behandeld dor anderen op het werk, met name door
mensen met autoriteit.
 Doeltheorie (Locke): prestaties worden bevorderd door uitdagende (maar haalbare) doelen te stellen,
waarbij duidelijk is welk prestatieniveau moet worden geleverd; formuleren van prestatiedoelen belangrijk;
feedback is essentieel.
 Zelfbeschikkingstheorie (SDT; self-determination theory): autonomie, competentie en verwantschap/
verbondenheid. Verschillende vormen van extrinsieke motivatie:

4

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur martinemller. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

79202 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€6,49  13x  vendu
  • (3)
  Ajouter