Inleiding tot de
beleidsinformatica
Samenvatting deel 1
Prof Geert Monsieur
, 1
HOOFDSTUK 1: POSITIONERING VAN ICT
Informatica = de leer van de methoden en technieken voor het ontwikkelen, opzetten en
gebruiken van informatiesystemen.
Informatiesysteem = geheel van samenwerkende componenten dat gegevens (data)
verwerkt tot bruikbare informatie.
Gegevens = verzameling van ruwe feiten met betrekking tot personen, dingen, ideeën,
gebeurtenissen, processen,…
Informatie = gegevens die een concrete betekenis hebben gekregen en die begrijpelijk zijn
gemaakt.
Informatie kan beschouwd worden als overdraagbare kennis, deze kennis kan
gecommuniceerd worden aan één of meer partijen die de informatie gebruiken waarop ze
een beslissing baseren (gegevensverwerkingsproces).
Gegevens moeten:
o accuraat: voldoende accuraat en zonder fouten
o volledig
o relevant
o tijdigheid
o verifieerbaarheid: controlemogelijkheid van de juistheid en de volledigheid van de
gegevens
Gegevensverwerkingsproces:
o invoerfase: bepaalde gebeurtenissen of transacties doen gegevens ontstaan die als
invoer kunnen dienen voor gegevensverwerking.
o verwerkingsfase: gegevens worden geclassificeerd of gesorteerd, bewerkingen
worden uitgevoerd, overzichten en samenvattingen worden
gemaakt.
o uitvoerfase: omzetten van de verwerkte gegevens in een voor de eindgebruiker
leesbare vorm, meestal op een beeldscherm of papier.
o opslag: het bewaren en beschermen van gegevens
Een digitale computer is uitgerust met een intern geheugen, voor het zelfstandig afwerken
van diverse taken met betrekking tot de gegevensinvoer, gegevensverwerking,
gegevensopslag en de uitvoer van verwerkte gegevens.
Hardware = alle fysieke onderdelen die samenhangen met het computersysteem.
Computerprogramma = een beschrijving van een voorschrift om de hardware in een eindig
aantal stappen taken te laten uitvoeren.
Interne geheugen = de ‘parkeerplaats’ voor gegevens en programmaopdrachten in
verwerking (tijdelijke opslag).
Externe geheugen = permanente opslag van gegevens en aanvulling van interne
geheugen.
bv harddisks, geheugenkaart, USB-sticks, dvd-roms,…
CPU = centrale verwerkingseenheid: uiteindelijke verwerking van de gegevens.
o CU = besturingsorgaan: ophalen van de gegevens en programmaopdrachten uit het
interne geheugen en het opnieuw wegschrijven van de
resultaten, de interpretatie van de programmaopdrachten,
het initiëren en besturen van de programmaopdrachten,
het besturen van de invoer- en uitvoerbewerkingen.
o ALU = rekenkundig-logische eenheid: uitvoeren van rekenkundige en logische
bewerkingen op gegevens.
, 2
Invoerapparatuur: gegevens en programma’s in het interne geheugen brengen.
bv toetsenbord, muis,…
Uitvoerapparatuur: verwerkte gegevens vanuit het interne geheugen opnieuw beschikbaar
te stellen in een bruikbare vorm.
bv opslagmedia, beeldscherm, printer,…
Applicatieprogrammatuur = programmatuur waarmee de eindgebruiker van een computer
werkt: een tekstverwerkings-, spreadsheet-,
facturatieprogramma en boekhoudpakket
=> programma’s voor het oplossen van problemen
Systeemprogrammatuur = brug tussen de apparatuur en de toepassingssoftware:
besturingssysteem, vertaalprogramma’s (compilers)
=> ondersteunende en beheersmatige taken
Batch-verwerking = computer leest zijn input van vooraf klaargezette bestanden en schrijft
hij de output weg naar bestanden.
, 3
HOOFDSTUK 2: BINAIRE GEGEVENSCODES
Een computer werkt op basis van stroomstoten die gegenereerd worden door de
computerklok. Deze kan slechts 2 verschillende toestanden onderkennen, namelijk de
aanwezigheid (symbool 1) of de afwezigheid (symbool 0). Elke 0 en 1 wordt een bit
genoemd (binary digit).
Gegevens = gecodeerde voorstellingen van verschijnselen uit de werkelijkheid, aangepast
aan de opslag- en verwerkingsmogelijkheden van een digitale computer.
o booleaans: aan- of afwezigheid van een bepaald fenomeen
o numeriek: voorgesteld door getallen
o alfanumeriek: voorgesteld door lettertekens en cijfertekens
o grafisch: visueel voorgesteld
o geluid: overeenkomen met bepaalde klanken
o specifieke computergegevens: opdrachten die aan een computeronderdeel kunnen
gegeven worden
Het binair stelsel is een positioneel talstelsel, de waarde van een symbool verandert
naargelang de plaats waar het symbool zich bevindt. Ieder talstelsel heeft een basisgetal,
bij het tiendelige talstelsel is dit 10, bij het binaire talstelsel is dit 2.
Waarde van een positie: basisgetal verheven tot de macht die het nummer van de positie
uitdrukt. (𝑏𝑎𝑠𝑖𝑠𝑔𝑒𝑡𝑎𝑙)𝑝𝑜𝑠𝑖𝑡𝑖𝑒𝑛𝑢𝑚𝑚𝑒𝑟
Waarde van een symbool in een positie: symbool vermenigvuldigd met de waarde van de
overeenkomstige positie. 𝑠𝑦𝑚𝑏𝑜𝑜𝑙 ∗ 𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒𝑝𝑜𝑠𝑖𝑡𝑖𝑒
Waarde van een getal: som van de gewogen waarden van de symbolen waaruit het getal
bestaat. bv (1 ∗ 22 ) + (0 ∗ 21 ) + (0 ∗ 20 ) = 100
Byte = 8 opeenvolgende bits (28=256 combinatie van 0 en 1).
In N-posities kunnen 2N-combinaties gemaakt worden, variërend van 0 tot en met (2N-1).
1 KB (kilobyte) 210 B 1024 bytes 103 B
1 MB (megabyte) 2 KB
10 2 B= 1024*1024= 1 048 576 B
20 106 B
1 GB (gigabyte) 2 MB
10 2 B= 1 073 741 824 B
30 109 B
1 TB (terrabyte) 210 GB 240 B= 1 099 511 627 776 B 1012 B
1 PB (petabyte) 2 TB
10 2 B= 1 125 899 906 842 624 B
50 1015 B