Sociale Filosofie
1. Vrijheid
1.1 Zijn we vrij?
We kunnen niet anders dan uitgaan van de vrijheid van de mens
Anders zou er geen verantwoordelijkheid en trots zijn
Wanneer we geen vrije wil hebben en een misdaad begaan kunnen we hier niet
verantwoordelijk voor zijn wanneer ervan uit wordt gegaan dat mensen geen vrije
wil hebben
Wanneer we op al onze examens geslaagd zijn kunnen we niet trots zijn op onszelf
wanneer ervan uit wordt gegaan dat mensen geen vrije wil hebben
<-> hersenwetenschappers
Onze hersenen doen exact wat er verwacht wordt dat ze gaan doen
Volgens hun zijn we niet vrij
Dilthey
Erklären <-> verstehen = verklaren <-> begrijpen
o Verklaren: beroep doen op natuurwetenschappen, bv. wanneer je iets doet
wat je leuk vindt en je een positief gevoel hebt komt er endorfine vrij in je
hersenen
o Begrijpen: beroep doen op geesteswetenschappen, bv. wat is dan deze
beleving, wat is dit positieve gevoel?
Bij vrijheid: we kunnen niet anders dan ervan uit gaan dat vrijheid bestaat, maar wat
betekent dit dan? begrijpen van vrijheid
o De uitzonderingsgevallen waarin we de vrijheid van iemand ontkennen,
tonen eens zo hard aan dat we in het dagelijkse leven uitgaan van de vrijheid
van het individu
o Uitzonderingsgevallen: gevangenen, mensen met een lichamelijke beperking,
slaven, iemand die ontoerekeningsvatbaar verklaard is (psychose, iemand die
in een auto zit en een hartaanval krijgt en zo een ongeval veroorzaakt,
emoties (bv. een passiemoord waarbij je emoties de overhand nemen))
Twee verschillende soorten vrijheid
o Interne vrijheid
o Externe vrijheid
1.2 Interne vrijheid
Interne vrijheid= de vrijheid binnen in jezelf, hoe jij beslissingen neemt
Klassiek dualistisch beeld: (cf. Kant, Plato, alledaagse visie)
Lagere ‘zelf’ (neigingen, emoties, drang…) <-> hogere ‘zelf’ (rede)
Bv. tijdens examenperiode: Als je naar je lagere ‘zelf’ zou luisteren en zou toegeven
aan je neigingen, waar je zin in hebt, dan zou je afspreken met vrienden ookal moet
, je eigenlijk studeren. Als je naar je hogere ‘zelf’ zou luisteren en zou luisteren naar je
rede dan zou je thuisblijven om te studeren.
Bij ontoerekeningsvatbaarheid zou de hogere ‘zelf’ wegvallen. In je hogere ‘zelf’ zit de
vrijheid. -> we zijn dus onvrij als de lagere ‘zelf’ overneemt
Vrijheid = autonomie (je eigen regels bepalen, je hogere ‘zelf’ volgen) <-> heteronomie
(iemand anders legt jou de regels op, wanneer je lagere ‘zelf’ het overneemt)
Tegenvoorbeeld: ook dat hogere ‘zelf’ kan ons onvrij maken
Bv. wanneer je wel al heel goed hebt gestudeerd toch niet met vrienden afspreken,
ook al kan je wel een pauze gebruiken. Je houdt in je hoofd dat je moet studeren
want het zijn examens.
Zowel onze emoties als onze rede kan ons ‘zelf’ onvrij maken
Vandaag
Populair om prioriteit van het lagere ‘ik’ te bepleiten: ga op zoek naar je diepere zelf,
volg je buikgevoel, intuïtie (= ‘zuivere weten’, het natuurlijke deel van je lagere ‘zelf’,
het dierlijke (je driften…) dit wordt wel gezien als vrijheid, bv. de keuzes die je maakt
met je hart)
<-> dominante klassieke vorming = gericht op hogere ‘zelf’: beheers je, zit stil … komt
veel voor in opvoeding en onderwijs
Wanneer zijn we dan vrij? Hogere of lagere ‘ik’?
Deugdenleer van Aristoteles: de middenpositie, wat je moet doen om goed te leven
o Handelen: roekeloos lafheid
moed
- Bv. kayakker slaagt om met zijn boot, jij staat er op te kijken
en ziet dat hij niet meer recht geraakt.
Roekeloosheid: in het water springen om hem te proberen
redden, met alle gevolgen van dien.
Moed: is moeilijk te zeggen wat juist het moedige is
Lafheid: gewoon verder wandelen
o Reactie: lichtgeraakt gelatenheid
gepaste woede
- Bv. je bent in gesprek en iemand zegt iets super persoonlijk
over jou op een kwetsende/gemene manier
Lichtgeraakt: je doet alsof het je niet raakt
Gepaste woede: is moeilijk te zeggen wat juist gepast is
Gelatenheid: heel boos worden
De vrijheid van een zelf ligt in de totaliteit van het zelf: we zijn lichaam en rede tegelijk, de
vrijheid zit dus in het midden van het lagere ‘zelf’ en het hogere ‘zelf’
Belangrijk: wie is best geplaatst om te weten of beslissing X voor jou een meer vrije beslissing
is dan beslissing Y? (Zie de discussie bij ‘externe vrijheid’.)
1.3 Externe vrijheid
Vrijheid ten opzichte van anderen.
Klassieke discussie: Negatieve vs. Positieve vrijheid
, 1.3.1 Negatieve vrijheid
Negatieve vrijheid = ‘vrijheid van’ inmenging van anderen
Bv. je kiest zelf wat je op je boterham legt in de ochtend
Je vrijheid is groter naarmate anderen zich minder inmengen met jouw
zaken
Wanneer niemand zich inmengt in jouw vrijheid is je negatieve
vrijheid het grootst.
Negatieve vrijheid is net persé absoluut
Bv. de leiding zegt dat je 2u mag vrij spelen en daarna terug samen
verzameld. Hier ben je ook negatief onvrij
Negatieve onvrijheid = geen/weinig ‘vrijheid van’ inmenging van anderen
Bv. diefstal: wanneer er iets van jou gestolen wordt, wordt jouw
vrijheid beperkt en ben je dus negatief onvrij. Anderen die jou een
‘voorstelling van het goede leven’ opleggen: hierbij is je negatieve
vrijheid klein of ben je negatief onvrij. De staat (belastingen,
wetgeving die je verplicht en/of zaken verbiedt). Je moet van je prof
6 boeken filosofie lezen en hebt amper tijd om iets anders te doen.
Maar ook bijvoorbeeld wanneer je jonger bent ben je negatief
onvrijer dan wanneer je ouder bent. Een 6-jarige zijn vrijheid is
groter dan een 12-jarige zijn vrijheid.
= reactie op willekeur van machthebbers in feodale samenleving (de
samenleving in de middeleeuwen waar de Adel het voor het zeggen had)
Negatieve vrijheid vergroten = inmenging verkleinen
Opmerking bij negatieve vrijheid:
Hoe vrij ben je als negatieve vrijheid maximaal is?
o Bv. wanneer je op een onbewoond eiland leeft, ben je vrij om
te doen en te laten wat je wilt, maar je vrijheid wordt nog
steeds beperkt door de middelen van het eiland
o Als je geen middelen hebt, kan je niets doen. Kan je jezelf niet
realiseren (gezondheid, geld, vorming/kennis …).
o Je kan vrij zijn van inmenging, maar je vrijheid om dingen te
doen kan minimaal/onbestaande zijn.
o Reactie op samenleving met formele gelijkheid van negatieve
vrijheid, maar grote ongelijkheid qua verdeling van middelen.
1.3.2 Positieve vrijheid
Positieve vrijheid = ‘vrijheid om’ verschillende dingen te kunnen realiseren.
Vrijheid om jezelf te realiseren. Zelfrealisatie vereist wel wat.
Bv.: kennis, geld, gezondheid …
Positieve vrijheid is niet automatisch
Pas wanneer er middelen zijn
o Bv. wanneer er geen kennis is kan je ook niet positief vrij zijn
-> daarom is er leerplicht tot 18 jaar, zodat mensen kennis
hebben en dus vrijheid hebben
o Bv. gezondheid: iedereen die nood heeft aan medische zorg
kan die bij ons krijgen (in tegenstelling tot de VS.)