CEL EN WEEFSEL EXAMENVRAGEN
BESPREEK DE OPBOUW VAN DE NUCLEUS EN NUCLEOLUS
Nucleus = celkern.
- Deze hebben bacteriën niet. In de celkern liggen chromosomen opgeslagen.
- De meeste cellen hebben 1 celkern maar skeletspieren hebben er meerde en erythrocyten hebben er
geen.
- De kern wordt van het cytoplasma gescheiden door de nucleaire enveloppe (kernmembraan). Deze
bestaat uit 2 membranen met daartussen de perinucleaire cisterne ruimte.
- Tegen de binnenkant van de kernenveloppe ligt heterochromatine. Het binnenblad is verstevigt met
lamina densa.
- Het buitenblad kan in verbinding staan met het ER. Bevat ribosomen en neemt deel aan eiwitsynthese.
Kernenvelop is dus een gespecialiseerd cisterne van het RER.
- In de kernenvelop zitten kernporiën. Ze hebben een pore-annuluscomplex.
- Strakheid waarmee DNA om eiwit gevouwen zit:
o Heterochromatine. Sterk gewonden. Inactieve cellen. Elektronendens. Pycnotische kern,
chromatine dichte massa
o Euchromatine. Actieve cellen, genen komen tot expressie. Elektronenijl. Hydropische kernen,
hoge transcriptieactiviteit en veel water.
- Transport tussen cytosol en nucleus:
o Grotere moleculen alleen door kernporiën met receptor-gemedieerd transport
sorteersignaal nodig. Receptoren importines en exportines
- Transport cytosol kern ( nucleair import)
o Signal sequentie: nucleire lokalisatie signalen (NLS). NLS wordt herkent door importines.
Cytosolische fibrillen pakken eiwit naar porie energie geleverd door hydrolyse van GTP.
Eiwit Ran speelt centrale rol
- Transport kern cytosol (nucleair export)
o Singaal sequentie: nucleair export singnalen (NES). NES wordt herkent door exportines. Eitwit
Ran speelt belangrijke rol.
Nucleolus = kernlichaampjes.
- Elke eukaryoot tenminste 1 nucleolus. Bij actieve cellen is die groot.
- Niet door een membraan omgeven
- Produceert en bevat ribosoomsubeenheden. Hoog RNA gehalte bepaalt basofiele eigenschappen
- Nucleolus-geassocieerde chromatine: omgeeft de nucleolus. Rol bij vorming RNA
- 3 regio’s onderscheiden:
o Nucleolus verdwijnt tijden mitose maar wordt erna weer gevormd door bepaalde
chromosomen op de nucleolus organizer regio’s
o Omvorming van RNA-precursors tot rijpe rRNA waarbij eerst meer filamenteuze (pars fibrosa)
en daarna meer granulaire elementen (pars granulosa) worden gevormd.
BESPREEK RIBOSOMEN EN DE BOUW EN FUCNTIE VAN RUW ENDOPLASMATISCH RETICULUM
Ribosomen
- Vindt eiwitsynthese plaats. Bestaat uit 2 subeenheden die in de nucleolus worden gemaakt.
- Translatie: in eurkaryote cellen wordt het startcodon herkend door het afscannen vanuit het 5’
uiteinde van het mRNA. Translatie wordt gestart door binding van het methionyl tRNA en mRNA op de
, kleine ribosomale subeenheid. Vervolgens vervolledigt de grote ribosomale eenheid dit complex en de
polypeptide verlengt zich tot een stopcodon in het mRNA wordt afgelezen.
Door de initiatie zullen er meerdere ribosomen op hetzelfde mRNA op regelmatige afstand
aangehecht worden polysoom. Deze komen vrij voor in het cytoplasma of zijn aangehecht aan de
membraan van het RER.
RER
- Biosynthese, aanmaak van mitochondriale en peroxisomale membranen en de synthese van
extracellulaire matrix
- Bestaat uit cisternen
- Blz 5 tekening
- Transmembraanproteïnen en lipiden van ER, golgi, plasmamembraan en lysosoom worden initieel
ingebouwd in de membraan van het ER.
- Proteïnen en lipiden worden in vesikels of transportblaasjes getransporteerd van het RER naar het
golgi. Residente ER-eiwitten bezitten specifieke signaalsequenties die ervoor zorgen dat deze eiwitten
terug van het golgi naar het ER kunnen via recyclerende pathways.
BESPREEK HET VERSCHIL IN OPBOUW EN FUNCTIE TUSSEN SER EN RER
RER
- Biosynthese en aanmaak van de mitochondriale en peroxisomale membranen. Startpunt synthese
gesecreteerde proteïnen en plaats waar extracellulaire matrix in beginsel word gemaakt
- Cisternen van membranen. Het de cytoplasmatische kant zijn ribosomen in de vorm van polysomen
SER
- Synthese van steroïde hormonen en detoxificatie, reconstitutie van triglyceriden en synthese van
glycogeen.
- Geen ribosomen
BESPREEK HET GOGLI-APPARAAT
- Meestal liggen de golgi’s bij elkaar, vaak bij de kern, in een gebied waar zich ook de centriolen
bevinden cytocentrum
- Het golgi speelt een belangrijke rol bij de modificatie van macromoleculen door de toevoeging van
suikers om aldus oligosacchariden te maken. Het speelt ook een rol bij de proteolyse van peptiden in
een actieve vorm en bij de sortering van macromoleculen. Het golgi is de plaats waar verdere
processing en sortering van eiwitten gebeurt
- Centraal: cisternen en wordt omgeven door kleine vesikels
- Cis zijde = tegen ER
- Trans zijde = naar plasma membraan toe
- De laatste cisterne aan de transzijde wordt aangeduid met trans-golgi-netwerk (TGN)
- In centrale mediale deel worden suikerresiduen toegevoegd. Het TGN voegt suikerresiduen toe en
sorteert verschillende macromoleculen in verschillende vesikels.
o Sortering voor lysosomen (hydrolytische enzymen), celmembraan (membraaneiwitten) en
extracellulaire milieu (secretieproducten).
- Transportvesikels die oplosbare eiwitten en membranen bevatten komen vanuit het ER het golgi
binnen langs de cis zijde, worden verder gemodificeerd in custernen en verlaten het golgi via trans
zijde
- Transport eiwitten door golgi:
1) Met behulp van transportvesikel die afknoppen van de ene cisterne en met de volgende
fusioneren
, 2) Door een maturatieproces, waarbij golgi cisternen zelf migreren doorgeen de golgi stapel
- Eiwitten verlaten het TGN in transportvesikels die bestemd zijn voor het plasmamembraan. Het golgi
vormt een soort ‘doorgangsbuis’
BESPREEK HET ZURE VESIKELSYSTEEM
- Betrokken bij de degradatie van eiwitten, nucleïnezuren, polysachariden en vetten
- Gemeenschappelijk membraan H+-ATPase, pH verlagen tot 5
- Lysosomen zijn omgeven door een membraan (beschermt cytoplasma tegen hydrolasen), bevatten
hydrolytische enzymen en vormen het verteringapparaat
o Het materiaal dat ze moeten verteren komt via endocytose (heterofagie) en via autofagie,
waarbij de cel delen van zijn eigen cytoplasma of organellen verteert
- De membraaneiwitten die nodig zijn voor de lysomale functie, en dan voornamelijk de functie van de
membraanpomp die de H+-concentratie verhoogt en een zure pH veroorzaakt, zijn nog niet aanwezig
in het oorspronkelijke golgi-hydrolase vesikel
- Lysosoom wordt gevormt door fusie van hydrolase vesikels met late endosomen endolysosoom
- Endolysosomen kunnen fuseren met andere endosomen die afkomstig zijn van fagocytose, waardoor
fagolysosomen ontstaan
- Eventuele resten in lysosomen vormen restlichaampjes of telolysosomen
- Genetische afwijkingen in de productie van specifieke zuren hydrolasen leiden tot gebrekkige afbraak
van specifieke klassen van moleculen die zich dan opstapelen in het zure vesikelsysteem
autosomaal recessieve aandoening
BESPREEK DE STRUCTUREN BETROKKEN BIJ DE AFBRAAK VAN ENDOGENE EN EXOGENE
EIWITTEN
- Lysosomen en proteasomen verwijderen beschadigde, onnodige en ongewenste eiwitten uit de cel.
- Lysosomen verwijderen vooral exogene eiwitten, opgenomen via endocytose en autofragie
- Proteasomen verwijderen endogene eiwitten en niet correct geplooide eiwitten
- “herhaling wat zijn lysosomen
- Proteasomen volgen de analogie van de ribosomen. Niet door een membraan omgeven
o Bestaan uit 1 centraal deeltje: stapel van 4 ringvormige eiwitpolymeren die een centrale
kamer omsluiten
o 2 kap-deeltjes: regulerende deeltjes. Bestaan elk uit 14 eiwitsubeenheden voor de
herkenning van ubiquitine.
o Ubiquitine = een klein eiwit dat eiwitten target voor destructie. Via een ubiquitine-conjugatie
systeem worden eiwitten gekoppeld en ubiquitine-polymeren die voorbestemd zijn voor
degradatie door proteasomen
BESPREEK DE BOUW EN FUNCTIE VAN EEN MITOCHONDRION
- Energie behoefte hangt af van de cel
- Zijn meestal langwerpig. Hebben een dubbelmembraan die sterk is vergroot en geplooid tot cristae
mitochondriales.
- Ophoping van cytoplasma in gebieden waar veel energie verbruikt wordt
- Ze bevatten hun eigen circulair DNA en ribosomen, bevatten ook enzymen om proteïnen te
synthetiseren. Ze staan hierdoor in voor eigen onderhoud, groei en vermenigvuldiging
- Wordt via de moeder doorgegeven omdat eicel 1000x meer mitchondria heeft dan een zaadcel en
mitchondria van de zaadcel gaan niet mee de eicel binnen
, - De matrix bevat de enzymen van de vetzuurcyclus en een deel van de enzymen van de
citroenzuurcyclus.
- Het binnenmembraan bevat enzymen die betrokken zijn bij de elektronentransportketen, een deel
van de citroenzuurcyclus, de enzymen van oxidatieve fosforylering en transporteiwitten. Sterk
impermeabel voor kleine ionen door hoge hoeveelheid cardiolipine
- Het matrix heeft soms uitstulpingen enzymcomplexen (ATP synthetase)
- Het buitenmembraan bevat enzymen voor vetsynthese/vetzuurmetabolisme, enzymen die de
conversie van bepaalde substraten bewerkstelligen, transporteiwitten. Niet selectief permeabel voor
kleine moleculen
- Leveren van energie voor een aëroob metabolisme
- 1e fase = omzettingen, 2e fase = afspraak subeenheden, 3e fase = volledige oxidatie
BESPREEK CYTOSKELET
- Inwendige structuur netwerk van proteïnen dat aan cytoplasma een zekere stevigheid en flexibiliteit
geeft. Eiwitten zijn de filamenten en tubuli
- 3 verschillende componenten van cytoskelet:
o Microtubuli
Continu assemblage en afbraak ondergaan
Bepalen de vorm van de cel
Rechte, buisvormige, holle structuren
De wand van microtubuli bestaat uit 13 cilindrisch gerangschikte protofilamenten,
elk opgebouwt uit een lineaire aaneenrijging van heterodimeren van alfa en beta
tubuline. In aanwezigheid van GTP polymeriseren deze tubuline dimeren tot
microtubuli
Het GTP wordt gehydrolyseerd tot GDP tijdens of kort na de polymerisatie. Deze
hydrolyse van GTP verzwakt de bindingsaffiniteit van tubuline voor naburige
moleculen wat depolymerisatie in de hand werkt tredmoleneffect dynamische
instabiliteit. De groei van microtubuli door polymerisatie vindt dus plaats aan de vrije
uiteinden
Centriolen bestaan uit 9 tripletten van gefuseerde microtubuli. Centriolen liggen in
het cytocentrum en zijn een plaats waar microtubuli aanhechten en beginnen te
groeien. Voor een mitose delen de centriolen en vormen dan 2 centriolenparen
(centrosoom) die aan beide polen de microtubuli van de spoelfiguur aanhechten
Microtubuli-geassocieerde eiwitten (MAP’s) verbinden de microtubuli met elkaar
stabiliseren de cel en dragen bij aan vorm en polariteit
Colchicine, colcemid en podofylloxotine kunnen binden aan tubuline-eenheden en
verhinderen samenvoeging van hetero-dimeren
Vinblastine en vincristine voegen dimeren aan elkaar
Taxol stabiliseert eerder de microtubuli
Dyneines en kinesines zijn betrokken bij de geleidingsprocessen langs de microtubuli
Ciliën zijn trilharen op het oppervlak van epithelen en voeren een slaande beweging
uit in 1 vlak
Flagellen zijn zweepharen bij spermatozoa en maken een kurkentrekkerachtige
beweging
o Intermediaire filamenten:
Blijven intact tijdens celdeling en depolymeriseren niet
Zijn polymeren van meer dan 50 verschillende proteïnen: cytokeratinen,
vimentinefilamenten, desmine, gliafilamenten, neurofilamenten en laminen
Bieden mechanische ondersteuning aan cellen en weefsels