RZL: samenvatting van belangrijke termen:
TOPIC 1
1. inleiding
Leerkracht zijn met hart en ziel:
- Met hart -> plek waar je geraakt wordt, je gevoel geeft, hart op juiste plaats
- Met ziel -> waarom je iets doet, kern van wie je bent, identiteit
Een bezielde leraar heeft levensbeschouwing:
- Hij moet weten hoe hij naar het leven kijkt, wat hem inspireert
- = je persoonlijke levensbeschouwelijke identiteit, je kijk op het leven
De dingen die hij dus belangrijk vindt
Een persoonlijke levensbeschouwing als verhaal:
- Je persoonlijke visie op het leven (= als een verhaal)
- Geen neutraal, maar gekleurd verhaal
- Steeds opnieuw betekenis geven aan de wereld op je heen
- Je levensbeschouwing is nooit af
Je vertelt verhalen, gebaseerd op dingen die je zelf belangrijk vindt. Sommige
dingen herinner je niet, en vertel je dus ook niet. Het is gekleurd omdat je niet
altijd objectief bent. Je past soms onbewust herinneringen aan. Je maakt
steeds nieuwe dingen mee, waardoor je nieuwe herinneringen creëert. Je
identiteit veranderd constant.
Een leerkracht met bagage:
- Je moet je bewust zijn dat je als leerkracht nooit neutraal bent
- Je persoonlijke (levensbeschouwelijke) identiteit beïnvloedt je professionele
identiteit (je hebt een eigen mening en gedachte)
Vb. als je respect belangrijk vindt, verwacht je dit ook van je lln
De identiteitsdriehoek:
Identiteit omvat 3 belangrijke aspecten
- Persoonlijk: je eigen waarden en levensvisie (wie ben ik? Wat is mijn
verhaal?)
- Professioneel: identiteit als leraar, kennis en ervaringen als leerkracht (welke
leraar wil ik zijn? Hoe ga ik om met de diversiteit in de klas?)
- Institutioneel: identiteit van de instelling = school, dit kan best aansluiten bij je
persoonlijke en professionele identiteit (wat verwacht de school van mij?)
2. Terminologie
Onderscheidt tussen religie en godsdienst:
Religie:
- = mensen voelen zich verbonden met wat hen overstijgt. Je kan dit niet
vastpakken. (geloven in leven na de dood)
- Re-ligare: opnieuw verbinden
- Vaak te maken met cultuur en traditie
- Is een heel vage beschrijving
, Rituele, affectieve (gevoelens), gedragsmatige (wat je doet en zegt) en sociale
aspecten spelen grote rol!! Denk aan een begrafenis
Godsdienst:
- = dienen van God
- Veel concreter
- Veronderstelt het bestaan van God/goden
- Invulling van wat je overstijgt -> God
- Invulling van handelingen -> God dienen
- Je neemt ten opzichte van deze God een dienende verhouding aan
Elke godsdienst is een religie en elke religie is een levensbeschouwing (niet
andersom)
Atheïsten -> mensen die niet in God geloven
- Christendom een religie of godsdienst?
o God dienen (= godsdienst) + praktijk is religieus in aard (=religie)
o Theologische visie (leer die zich bezighoudt met godsdienst) uniek ->
van binnen uit naar kijken
o Religiewetenschappelijke visie (stellen daden vergelijkbaar met andere
religies (kijken van buitenaf naar het fenomeen -> vergelijken met
anderen)
Geloof:
- Vertrouwen hebben in iets of iemand, waar je een sprong in het onbekende
moet maken
- Je kan niet bewijzen dat het gaat lukken of werken, maar toch vertrouw je
erop
- Geloven is niet ‘voor waar houden van’ overtuigingen of stellingen
- 1. Geloven is God dienen met heel je hart, ziel en verstand ->In deze optiek
hebben niet alle religies een geloof! (uniek aan monotheïsten)
- 2. Of het delen in de voorstellingswereld (bv. Alle christenen weten wie Jezus
is) en de praktijk van een welbepaalde religie (ook niet-monotheïstische
religies hebben ‘een’ geloof
Levensbeschouwing:
- Een manier om naar het leven te kijken
- Een meer of minder reflecterende visie op het zelf, het bestaan en de wereld
- Niet noodzakelijk religieus!
Zingeving:
- Zin geven aan het leven
- Kan zowel religieus als niet religieus
Kan je zin zoeken?
Als je bv. Opzoek gaat naar liefde, vind je dit meestal niet, je komt het toevallig tegen
Christendom is een godsdienst, een religie, een levensbeschouwing, maar geen
geloof
, 3. De veranderende rol van religie in de samenleving
Diversiteit: alle mogelijke verschillen tussen mensen die samenleven (gender,
leeftijd, geaardheid, levensbeschouwing,…
Er zijn bijvoorbeeld veel verschillende vormen waarin je moslim kan zijn. Bv.
Moslims in België leven anders dan moslims in Turkije.
Elke religie is heel divers (er is niet 1 juiste manier om christen te zijn)
Christendom heeft bv 5 verschillende aftakkingen binnen zijn religie
Pluralisering en globalisering:
- Pluralisering:
= grote verscheidenheid wat spanning, conflict en twijfels met zich meebrengt
Grote verscheidenheid en diversiteit van religies (er ontstaat keuzestress)
welke moeten we kiezen = multiculturele samenleving
- Globalisering:
= hetzelfde, gelijk (eten, winkelketen, entertainment) -> uniformisering
Iedereen kent Disney, Mac donald’s,… dezelfde cultuur die we allemaal
kennen en delen
Bemoeilijken elkaar: een eigen unieke identiteit (mensen willen niet onder
zelfde noemer geplaatst worden)(wat is eigen aan thaïland?) vs dezelfde
noemer
Een eigen verhaal vs het Grote verhaal (vb. christendom)
Securalisatie:
Hierdoor kennen we globalisering en pluralisme
= er is een scheiding tussen geloof en religie en de staat, het concrete leven wordt
niet meer gestuurd door uitspraken van de kerk of de bijbel. Vermindering van de
sociale betekenis van religie
Vb.
- in de middeleeuwen: was alles christelijk, alles werd beslist door de kerk, er
was geen onderscheidt tussen kerk en staat -> iedereen moest toestemming
vragen aan de paus
- Verlichting: we beginnen te denken, er ontstaat een scheiding tussen kerk en
staat
- Technologische revolutie: de mens is een beetje ‘god’ hij kan zelf zijn eigen
leven creëren -> religie heeft vandaag nog maar een kleine invloed (betekenis
van gebouwen zijn minder bekend)
Processen die de secularisatie op gang hebben getrokken:
1. Vermindering van de godsdienstigheid van mensen (minder gelovigen)
2. Beperking van de reikwijdte van de godsdienst (paus heeft geen macht meer)
3. Aanpassing van de godsdienst (vroeger was de mis in het Latijn)
Wat zijn hiervan de oorzaken:
, - Scheiding staat en geloof
- Wetenschappelijk onderzoek (big bang)
- Oorlogen 20e eeuw (WOII alle joden uitroeien, mag niet meer gebeuren, god
hielp niet?)
- Afhankelijkheid kerk voor sociale zorg (ziekenhuis was in klooster en je praatte
met de paus)
Verzuiling en ontzuiling:
Verzuiling:
- Alles was christelijk, liberaal of socialistisch. Je behoorde tot 1 zuil,
onderverdeeld in hokjes (cm, chiro, scholen,..)
- Zuil om de macht die nu wegvalt te centraliseren
- Samenleving is dus verdeeld in groepen
Ontzuiling:
- Val van het in hokjes zitten
- Zelf kiezen wat je het beste vind (scouts, cm, liberale school,…)
Nuanceringen:
- Sociale wetenschappen: verdwijnen van religie door moderniseringsprocessen
- Habermas: geloofscrisis securalisme (we hebben nog steeds nood aan
zingeving -> tot een religie behoren om je verbonden te voelen)
- Securalisatie door de eeuwen heen: revitalisering van religie tot gevolg, oude
vormen uitgewerkt
Postsecuralisatie:
Religieuze revival zo lijkt. -> wederopkomen van religie
- Religieuze conflicten wereldwijd (hoofddoeken, vaccinatie, taliban)
- Religieuze betrokkenheid is toegenomen (polen)
- Europa: kerkbezoek is drastisch gedaald (maar speciale gebeurtenissen blijft
gestabiliseerd)
Afnemende sociale betekenis religieuze instituties betekent niet dat het belang
of de betekenis van gelovig zijn voor het individu afneemt.
Revival (extreem rechts)
Kan religieuze roots opzoeken, zoeken naar identiteit (hebben duidelijke
identiteit: aanslagen, extremistische groepen)
Fragmentisering:
Alles valt terug uit elkaar in kleinere stukjes (= niet meer eenduidig) allemaal kleine
fragmentjes zoeken om je identiteit te kunnen vormen, in elke situatie spelen
mensen een andere rol
- Ieder maakt de eigen keuzes (niet meer aan 1 zuil verbonden) niet 1 partner
of job voor je leven, niet meer door 1 zuil bepaald
- Bijgelovig gedrag van mensen is niet eenduidig